Boekverslag : Louis Couperus - De Stille Kracht
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 5059 woorden. |
Samenvatting Hoofdstuk 1 In het eerste hoofdstuk wordt het gezin van Otto van Oudijck, resident van Laboewangi (Java) geïntroduceerd. Van Oudijck is 48 jaar. Hij is gescheiden en hertrouwd met Leonie. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij 4 kinderen: Theo en Doddy (beiden volwassen) en 2 jongens, René en Ricus. Leonie komt met de beide jongens na een verblijf van 2 maanden in Batavia terug naar Laboewangi. Ze gedraagt zich altijd innemend en beminnelijk, maar is in wezen onverschillig voor alles wat niet haar eigen welzijn betreft. Ze ziet eruit “of het leven geen vat op haar zou hebben, niet op haar teint en niet op haar ziel.” Leonie heeft al enige tijd een verhouding met Theo. Wanneer Theo haar in haar slaapkamer opzoekt vliegt er een steen door de kamer. Van Oudijck is tevreden dat zijn vrouw weer thuis is. Tijdens het theedrinken mijmert hij over zijn carrière. Hij houdt van zijn werk en van Laboewangi, dat onder zijn bestuur in betrekkelijke rust en welvaart verkeert. Alleen de verhouding met de regent Soenario is gespannen. Hoofdstuk 2 Dit hoofdstuk begint met een introductie van de secretaris Onno Eldersma en zijn vrouw Eva. Eldersma is een gezonde Fries, die erg hard moet werken. Eva is een kunstzinnige jonge vrouw, die in Indië moeilijk kan wennen. Ze mist de artistieke omgeving van haar ouderlijk huis en de saaie en lome atmosfeer van Indië bedrukt haar. Ze gaat vooral om met Europeanen: de controleur Frans van Helderen en diens vrouw Ida, de dokter Rantzow en de hoofdingenieur Doorn de Bruijn en hun echtgenotes. Eva probeert met het organiseren van feesten en recepties iets van de Europese cultuur in Indië te bewaren. In feite vervult ze de plichten die normaal gesproken op de residentsvrouw neerkomen, maar het komt Leonie uitstekend uit dat ze die taak aan Eva kan overlaten. Op een van deze recepties is ook de Regent aanwezig. Van Oudijck kapittelt de Regent over diens broer, de Regent van Ngadjiwa, die dobbelt en drinkt en de traktement van zijn ambtenaren verspeelt; de Regent moet zijn broer tot de orde roepen, anders zal Van Oudijck hem voordragen voor ontslag. Nadat de andere gasten zijn weggegaan besluit Eva met haar vrienden tot een “tafeldans”. De tafel onthuld de verhouding van Leonie met har stiefzoon en voorspelt die met Addy de Luce. Er dreigt bovendien een opstand in Laboewangi. De volgende dag bekent Van Helderen dat hji op haar verliefd is. Eva wimpelt hem af: ze heeft “geen liefdenatuur”. Hoofdstuk 3 Leonie bezoekt met Doddy en Theo de familie De Luce in Patjaram. Doddy is, zoals bijna alle vrouwen en meisjes, verliefd op Addy de Luce, ‘De Verleider’. Addy is zinnelijk mooi, maar mist iedere verbeelding of intellect. Wanneer Doddy ‘s avonds met Addy wandelt, ziet ze een ‘witte hadji’. Leonie stuurt haar naar bed, maar neemt Addy mee naar haar kamer. Theo vermoedt dat Leonie een verhouding met Addy is begonnen en spreekt hem daarover aan, maar Addy sust zijn woede en neemt hem, ter afleiding, mee de kampong in: daar zou zich een buitenechtelijke zoon van Van Oudijck ophouden. Wanneer Theo deze Si-Oudijk ontmoet, beklaagt deze zich: nooit heeft Van Oudijck zich om hem bekommerd. Ook Theo beklaagt zich over zijn vader, die hem als zoon nooit bevoordeelt ten opzichte van anderen. Hoofdstuk 4 Dit hoofdstuk begint met een karaktertekening van Van Oudijck. Hij wordt beschreven als het prototype van de rechtschapen Hollandse bestuurder, die de belangen van de bevolking van zijn residentie behartigt en leeft voor zjin werk. Hij is autocratisch en streng, maar principieel en rechtvaardig. Voor zijn ondergeschikten is hij veeleisend, maar hij gaat ook joviaal met hen om; tegen de Inlandse bestuurders is hij geduldig en tactisch. Voor de huidige Regent mist hij echter het respect dat hij voor diens vader had. (Van Oudijck ziet de vader van de Regent als zijn eigen vader.) Soenario is geen goed bestuurder: Hij verwaarloost de belangen van de bevolking. De bevolking eert hem als een heilig man. Van Oudijck voelt dat Soenario hem in het geheim tegenwerkt. Van Oudijck ontvangt al enige tijd anonieme brieven met het gedrag van zijn vrouw als voornaamste onderwerp. Die brieven maken hem somber: hij begrijpt niet waar hij deze laster aan heeft verdiend. Hij is gewend aan een overzichtelijk leven en gelooft slechts wat hij ziet: voor het gedrag van zijn vrouw, voor dat van zjin hele familie, voor datgene wat inb het verborgene werkt, is hij “geheel blind”. In het tweede deel van het hoofdstuk zet Couperus het onbegrip van Van Oudijck voor de Regent in een breder perspectief: de Inlandse bevolking van Indië schikt zich uiterst gemakkelijk naar de vreemde overheersing, maar onder al die schijn der zichtbare dingen, dreigt het wezen der stille mystiek, als smeulend vuur in de grond en als haat en mysterie in het hart. Het derde deel van het hoofdstuk beschrijft de halfjaarlijkse feestelijkheden die plaatsvinden in Ngadjiwa: races, opera, bals, enzovoort. Na één van die bals wordt Van Oudijck gewaarschuwd dat de Regent van Ngadjiwa zich, dronken, op straat misdraagt. De volgende dag bezoekt Van Oudijck de Regent, maar deze reageert niet op de dreigementen van Van Oudijck. De resident is hierover geïrriteerd en besluit dat hij de Regent niet meer kan handhaven als bestuurder. De moeder van de Regent, de Raden-Ajou Pangéran, komt hem smeken om genade voor haar zoon en vernedert zich voor hem. Hoewel Van Oudijck aarzelt, laat hij zich niet ompraten; een besluit dat hij nou eenmaal heeft genomen draait hij niet terug. De Regent wordt ontslagen. Omdat wij dit deel van het boek zo ingrijpend vonden, niet alleen omdat het zo dramatisch geschreven is, maar ook omdat hier de peripetie van het stuk zit, willen wij dit stuk even citeren: Van Oudijck heeft zojuist tegen de vorstin gezegd dat zijn geduld ten einde was en dat hij ondanks zijn liefde voor de Pangéran (die hij immers als zijn eigen vader zag) niet kon toegeven. Het was beslist: de Regent zou ontslagen worden. “De vorstin had hem aangehoord, niet kunnen geloven aan zijne woorden, ziende gapen voor haar de afgrond. En met een kreet als van een gewonde leeuwin, met een gil van smart, trok zij uit haar wrong de juwelen pinnen, zodat hare lange grijze haren stromende vielen om haar heen; met één scheurende ruk trok zij open de satijnen kabaia; zich niet meer meester van smart, van wanhoop, die haar omwolkte uit de gapende afgrond, stortte zij neer voor de voeten van de Europeaan, greep krachtig met beide handen zij voet, plantte die met één beweging, die Van Oudijck wankelen deed, op haar neergebogen nek en riep uit, gilde uit, dat zij de dochter der sultans van Madoera voor eeuwig zou zijn zijn slavin, dat zij zwoer niets te zullen zijn dan zijn slavin, zo hij slechts deze keer nog genade had met hare zoon en haar geslacht niet stootte in de afgrond van schande, die zij gapen zag om zich heen. En zij klemde de voet van de Europeaan, als met een wanhopige kracht, en zij hield, als een juk van slavernij, die voet met de zool en de hak van de schoen gedrukt in hare stromende grauwe haren, op haar ter aarde gebogen nek. Van Oudijck trilde van ontroering. Hij begreep dat deze hooghartige vrouw nooit zo, zichtbaar spontaan, zich vernederen zou tot de diepste vernedering, die zijn bedenken kon, zich niet zou laten gaan tot de heftigste werkelijkheidsuiting van smart, die een vrouw ooit kon openbaren – het haar los, en de voet van de heerster geplant op haar nek – als zij niet geschokt was in het diepst van haar ziel, als zij zich niet wanhopig gevoelde tot zelfvernietiging toe. En hij aarzelde een ogenblik. Maar ook maar een ogenblik. Hij was een man van overdachte beginselen, van a priori vastgestelde logiek: onveranderbaar in besluitneming, nooit toegankelijk voor impulsie. Met heel veel eerbied bevrijdde hij eindelijk zijn voet uit de klemmende greep der vorstin, stak haar beide zijn handen toe, en hief haar vol ontzag en met zichtbaar medelijden, zichtbare ontroering, op van de vloer. Hij deed haar zitten, en, gebroken, opsnikkende viel zij neer. Zij dacht een ogenblik te hebben gewonnen, bespeurende zijne zachtheid. Maar toen hij kalm, maar beslist, het hoofd schudde als ontkenning, begreep zij, dat het gedaan was. Zij hijgde naar adem, half in zwijm, steedss de kabaia open, de haren los. Op dit ogenblik trad Leonie binnen. Zij had het drama voor hare ogen zien spelen en zij was litterair ontroerd. Zij gevoelde iets als medelijden. Zij naderde de vorstin, die zich stortte in hare armen, vrouw zoekende vrouw in de radeloze wanhoop van die onvermijdelijke rampzaligheid. En Leonie, de mooie ogen naar Van Oudijck, murmelde één woord van voorspraak en fluisterde: geef toe! Het was in hare dorre ziel één levende opbloeiing van medelijden. Geef toe, fluisterde zij nog eens. En voor de tweede maal weifelde Van Oudijck . Nooit had hij zijn vrouw iets geweigerd, hoe kostbaar het was, wat zij vroeg. Maar dit was de opoffering van zijn beginsel: het nooit terugkomen op een besluit, het vast doorzetten van eenmaal gewild gebeuren. Zo had hij altijd beheerst de toekomst. Zo gebeurde het altijd als hij wilde. Zo had hij nooit getoonde enige zwakheid. En hij zeide, dat het niet kon. Misschien, als hij had toegegeven, was zijn leven anders geworden. Want hij, onverzettelijk, raadde niet de heilige ogenblikken dat de mens niet moet zijn zijn eigen wil, maar zich vroom moet laten gaan naar de drang der stille machten. Die ogenblikken eerbiedigde, erkende, kende hij niet en nooit. Hij was de man van het heldere, logisch doordenkende, mannelijk eenvoudige plichtsbesef, de man van het heldere eenvoudige leven. Dat schuilen onder het eenvoudige leven al de krachtren, die te zamen zijn de almachtige stille kracht, zou hij nooit weten. Dat er volkeren zijn, die ze meer beheersen, die kracht, dan de Westerse, zou hij bespotten. Dat er enkelen zijn in die volkeren, individuen, in wier hand ze haar almacht verliest en werktuig wordt, - om de veronderstelling alleen zou hij ophalen zijn schouders, en doorgaan. Geen ondervinding zou hem leren. Hij zou misschien een ogenblik niet begrijpen… Maar dan, dadelijk weer, vatte hij vast in zijn mannenhand de ketting van zijn logiek en schakelde de ijzeren feitsschalmen samen… Misschien, als hij had toegegeven, ware zijn leven anders geweest. Hij zag Leonie de oude vorstin, gebroken, in snikken, uitbrengen zijn kantoor. Een diep gevoel, een algeheel en hem ontroerend medelijden, deed vochtig worden zijn ogen. En voor die vochtige ogen verscheen hem het beeld van de Javaan, die hij lief had gehad als zijn vader. Maar toegeven deed hij niet.” Er wordt een liefdadigheidsfeest opgezet in Laboewangi, maar de drukte die daardoor ontstaat, kan niet verbergen dat er onrust heerst onder de bevolking. Van Oudijck bezoekt daarop de Raden-Ajou Pangéran en de Regent Soenario en weet hen met een mengeling van hoffelijkheid en ingehouden dreiging ervan te overtuigen dat een opstand door de regering hard zal worden neergeslagen. Hij wordt op de fancy-fair bewonderd en geprezen om zijn tactisch optreden Hoofdstuk 5 De regentijd is aangebroken. Eva Eldersma voelt zich bedrukt: het lijkt of alles in Indië samenspant om dat wat zij van de Europese cultuur probeert te bewaren te ondergraven: haar huis en meubelen worden aangevreten door het vocht en het kost haar steeds meer moeite om niet toe te geven aan de neiging tot gemakkelijke kleding en levenshouding. De resident vraagt haar een liefdadigheidsvoorstelling te organiseren, waar ze zich slechts met grote moeite toe kan zetten. Hoofdstuk 6 De Inlandse bediende van Leonie, Oerip, verteld Leonie en Theo dat ze spoken hoort in de bomen rond het huis (spoken die klinken als huilende kinderzieltjes) en dat Doddy al twee keer een witte hadji heeft gezien. Deze verhalen lijken de opmaat vvor nog angstwekkender verschijnselen: Leonie wordt, als zij besluit in de namiddag een bad te nemen, bespuuwd met sirihsap. Ze is zo aangedaan dat ze naar Soerabaia vertrekt. Ook Theo vertrekt daarheen, en Doddy gaat logeren bij de familie De Luce. Van Oudijck blijft alleen achter in het grote residentshuis. Een grote steen vernielt de spiegel; whisky verandert plotseling van kleur of het glas spat uiteen in kleine stukjes; er klinkt voortdurend geklop op het dak. Uiterlijk geeft Van Oudijck geen krimp. Hij eet bij de Eldersma’s en werkt dag en nacht. Wel laat hij het huis bewaken en komen er op zijn verzoek enkele officieren uit Ngadjiwa: samen brengen ze een vreselijke nacht door in de badkamer. Van Oudijck maakt rapport op over de verschijnselen voor de Gouverneur-Generaal. Deze raadt hem aan verlof op te nemen, maar Van Oudijck weigert. Hij bezoekt de Regent en onmiddellijk houden de verschijnselen op. De resident zegt dan: “Drink gerust, Regent: ik verzeker u op mijn woord van eer, dat er geen glazen meer in mijn huis zullen breken, dan alleen door toeval en onvoorzichtigheid.” Dan dwingt hij Leonie om terug te komen en de vroegere rust lijkt wedergekeerd. Maar ieders leven is door de gebeurtenissen ingrijpend veranderd en beïnvloed. Leonie voelt zich aangedaan in haar gevoel van ontastbaarheid: ze wordt onverschillig en onvoorzichtig in haar omgang met anderen, vooral met Addy. Theo’s jaloezie ontwikkelt zich tot een felle haat, zowel voor Leonie als voor zijn vader. Doddy raakt op haar beurt ziekelijk jaloers omdat ze iets vermoedt van de verhouding van Leonie en Addy. Wanneer ze Van Oudijck over haar vermoedens vertelt, wil hij er niets van weten. Desondanks wordt ook hij opeens geplaagd door aanvallen van jaloezie. Hij wordt onzeker, onrustig en achterdochtig. Zijn gezondheid gaat achteruit en hij begint te twijfelen aan zijn beslissingen. Wanneer het residentschap van Batavia vrijkomt, schrijft hij een brief aan de Gouverneur-Generaal met het verzoek hem niet voor deze benoeming voor te dragen. Hoofdstuk 7 Van Oudijck betrapt Leonie met Addy, maar Leonie doet het voorkomen alsof Addy haar om de hand van Doddy vroeg. Van Oudijck gelooft dit verhaal maar half; desondanks geeft hij toestemming voor de verloving. Theo overtuigt hem dat Leonie wel degelijk een verhouding had met Addy. Van Oudijck besluit tot een scheiding, en Leonie vertrekt naar Parijs en hijzelf vraagt om ontslag. Doddy vertrekt naar Patjaram en ook Theo verlaat Laboewangi. Onno Eldersma vertrekt ziek en uitgeput naar Europa. Eva blijft alleen achter voor de verkoop van de meubelen. Vor ze vertrekt, bezoekt ze Van Oudijck, die zich heeft teruggetrokken in Garut (West-Java). Hij is gertouwd met een jonge, Inlandse vrouw, bij wie hij zegt de huizelijke rust te hebben gevonden die hij altijd zocht Personages Otto Van Oudijck→ Resident van Laboewangi, 48 jaar, gescheiden en daarna hertrouwd met Leonie. Hij heeft 4 kinderen uit zijn eerste huwelijk: Theo & Doddy, René & Ricus. Hij houdt van zijn werk en van Laboewangi. Het is een nuchtere, hardwerkende, rationele, principiële man. Je zou hem kunnen vergelijken met Creon uit de Antigone, een man die het goed bedoelt, maar die door het nooit toegeven ten onder gaat. Round character Leonie Van Oudijck → De tweede vrouw van Van Oudijck en heeft verhoudingen met zowel Theo als Addy. Ze is een mooie, blanke vrouw met blond haar, ze is en echte ‘femme fatale’ ze lijkt heel beminnelijk, maar is eigenlijk een onverschillige, egoïstische vrouw. Door de verschillende verhoudingen die zij heeft valt uiteindelijk de familie uit elkaar. Flat character. Theo/Doddy/René/Ricus→ Kinderen van Van Oudijck uit het eerste huwelijk. René en Ricus worden nauwelijks genoemd. Theo heeft een verhouding met zjin stiefmoeder en Doddy met de ‘Casanova’ van de buurt. Flat characters. Addy de Luce→ Addy is deze ‘Casanova’ van de buurt. Addy betekent dan ook ‘de verleider’. Addy is een knap halfbloedje, maar voor de rest zou je het een dom blondje kunnen noemen. Hij heeft een verhouding met zowel Leonie als Doddy. Flat character. Raden Adipati Soerio Soenario→ Regent (door de bevolking vaak tovenaarsregent genoemd) is ongeveer 30 jaar oud en heeft een fijn gezicht. Uit zijn ogen spreekt ”een blik als peilende door de zichtbare werkelijkheid”. Hij doet alsof hij zich neer legt bij de positie van de resident, die immers blank is en wordt gezien als de overheerser, maar hij weet dat de bevolking hem meer respesteert. Flat character. Regent van Ngadjiwa® Broer van de Adipati, die samen met de Raden-Ajou Pangéran (zijn moeder) het vermogen van de familie verdobbeld. Hoewel hij van goede afkomst is, maakt hij zijn familie zo tot schande. Flat character Eva Eldersma® Zij is de vrouw van Onno Eldersma, die een belangrijke secretaris van Laboewangi is. Eva neemt de taken als residentsvrouw van Leonie over en is daarom het sociale middelpunt van de Europese bewoners in Laboewangi. Round character. Frans van Helderen® Hij is controleur en getrouwd met Ida. Heeft een zeer intieme band met Eva.Hij wilde meer dan diepe gesprekken, maar zij wees hem af. Flat character. Dokter Rantzow & Hoofdingenieur Doorn de Bruijn en hun vrouwen® Vormen samen met Ida en Frans van Helderen het Europese clubje dat Eva om zich heen maakt. Flat characters. Oerip® Inlandse meid van Leonie, die, in ruil voor kleren en sieraden, de verhoudingen tussen Leonie & Theo en Leonie & Addy geheim houdt. Titelverklaring De stille kracht is het Noodlot, een onverklaarbaar Indisch mysterie dat niet verstandelijk te verklaren is, maar tot uitdrukking komt in de Indische natuur en mens. De titel verwijst dus eigenlijk naar de onverstoorbare levenshouding van de Inlandse bevolking, die zich met alle macht verzet tegen de overheerser die haar een wereldvreemde cultuur probeert op te leggen. De stille kracht is overal en je kunt het niet ontlopen, alle Europeanen in het verhaal hebbem een bepaalde angst voor de stille kracht en allemaal krijgen ze ermee te maken. De rare gebeurtenissen in het Residentiehuis (de hadji’s die Doddy al 2 keer heeft gezien, de kinderzieltjes in de bomen en de met sirih bespuwde Leonie) zijn een voorbeeld van zaken die bestuurd worden door de stille kracht. Subtitelverklaring Niet van toepassing. Motto Niet van toepassing. Genre De stille kracht is een roman. Het subgenre is volgens ons een occulte, sensuele roman. Voor de mensen die leefden in de tijd dat dit boek uitgebracht werd, kun je het ook een erotische roman noemen, omdat er voor die tijd toch vrij veel ‘bloot’ in voor kwam. Thema Het thema van het boek is de kloof tussen de Europeanen en de Indische bevolking. Het verhaal behandelt de botsing tussen twee culturen. Couperus zet de westerse gedachtenwereld, gebasseerd op logica en rationaliteit, tegenover de Oosterse waarin de vergankelijkheid van het leven en de ondergeschiktheid aan hogere en onzichtbare machten voorop staan. Deze kloof is onoverbrugbaar, beide volken zullen elkaar nooit echt begrijpen of respecteren. Uiteindelijk blijken de westerse waarden en normen niet opgewassen tegen de Indische mystiek, de oerkracht die het land en de bewoners van Indië beheerst. Motieven Wij hebben een viertal motieven gevonden die eigenlijk over hetzelfde onderwerp gaan : 1. Verindischen (aanpassen) of capituleren aan de stille kracht (vertrekken). Dit zijn de twee keuzes voor Europeanen in Indië. Zowel Van Oudijck als Eva moeten capituleren. De reden voor Van Oudijck daarvoor is dat zijn wereldbeeld van Indië niet klopt, is geromantiseerd, en dat er feiten (dingen) waren die hij niet begreep. Eva ook niet. Iedereen voelt de stille kracht anders aan. Voor de één is het een antipathie die hij vanaf het begin voelt in Indië, die hem in de zwakte van de Europeanen, nl.de zwakte van materialisme aanvalt en blijft bestrijden. Voor de ander is het het klimaat of het karakter van de Inlanders. 2. Onheroepelijke desintegratie. De ondergang van de Nederlandse koloniale cultuur wordt in het boek door verschillende dingen gesymboliseerd/voorspeld. Zo is Leonie bang om oud en lelijk te worden, maar dit is iets wat onvermijdelijk is. Wat ook symbool staat voor de ondergang van de koloniale cultuur is het verval van het gezin, ook iets onvoorkomelijks, dat aan de gezinsleden zelf ligt, met name Leonie. Net zoals de ondergang van de kolonie, wat toch het onvermijdelijkst van allemaal is, aan de Europeanen zelf ligt (Leonie staat eigenlijk voor het stereotype Europeaan) dit wordt goed duidelijk gemaakt in het laatste hoofdstuk, daar wordt herhaaldelijk gezegd dat het niet aan Indië zelf ligt, maar aan de houding van de Europeanen. 3. Antikolonialisme. Wat ook uit het laatste hoofdstuk blijkt is dat, hoewel het niet van Couperus te verwachten is, de Europeanen alleen gericht zijn op materialisme en uitkijken naar hun pensioen in Europa, dit bevordert natuurlijk de stille kracht. 4. Islam. Even opvallend is dat Couperus een aantal keren suggereert dat de stille kracht voortgedreven wordt door de Islam. Dit blijkt uit het eerste en laatste hoofdstuk. In het eerste hoofdstuk rijdt Van Oudijck door een Arabische wijk en dan is voor het eerst de Indische mystiek voelbaar. Wat helemaal belangrijk is, is dat in de laatste paragraaf van het laatste hoofdstuk, wanneer de nieuwe hadji’s, verse Mekka-gangers, op het station aankomen, Eva en Van Oudijck tegelijkertijd de stille kracht voelen. Wij geloven niet dat Van Oudijck en Eva doorhebben dat de stille kracht van de hadji’s afstraalt, maar Couperus beschrijft wel hoe, vooral één van de hadji’s, op Van Oudijck neerkijkt en bij zichzelf denkt dat hij trots is dat Van Oudijck sowieso zwakker was geweest dan Dat, de stille kracht. Structuur Het boek heeft 256 pagina’s. Pagina 3 is de titelpagina en op pagina 5 begint het verhaal dat doorloopt tot en met pagina 238. Op pagina 239 begint het nawoord dat duurt tot en met pagina 249. Pagina 251 en 252 zijn boekenlijsten van de uitgever Salamander. Pagina 253 is een overzicht van nederlandse literatuur voor 1850. De pagina’s 254 tot en met 256 gaat over andere boeken, deze worden dan wat uitgebreider behandeld, waaronder één van Couperus. Het verhaal bestaat uit zeven hoofdstukken, elk onderverdeeld in drie tot zes paragrafen, aangegeven met romeinse cijfers. Opbouw De opbouw van de roman is er volledig op gericht om vanaf het begin een sfeer van fataliteit op te roepen. Couperus maakt herhaaldelijk gebruik van dezelfde bijvoegelijke naamwoorden (donker, geheimzinnig, onbegrijpelijk) of van dezelfde werkwoordscombinaties (aandonkeren, aanduisteren, aandonzen). Hij maakt ook veel gebruik van vooruitwijzingen. Een voorbeeld hiervan is de steen die door de slaapkamer van Leonie wordt gegooid vrij in het begin van het boek. Het verwijst naar de narigheden die later in het huis gaan gebeuren. Een ander voorbeeld is de tafeldans bij Eva Eldersma, hier wordt de stille kracht geÏntroduceerd. Ida van Helderen die als medium functioneert ziet onmiddelijk na de tafeldans een witte hadji, deze staat symbool voor het naderend onheil, en zal nog twee keer verschijnen aan Doddy. De eerste vier hoofdstukken dienen om de verschillende personages voor te stellen. Het kernfiguur is Van Oudijck, de andere personages, met uitzondering van misschien Eva Eldersma, dienen als ondersteunen het drama dat zich in het residents huis afspeelt. Van Oudijck en Eva zijn de meest duidelijke voorbeelden van het Europese element in het verhaal. Ze proberen hun Europese gewoontes te handhaven in de vreemde omgeving. Leonie is een voorbeeld dat qua karakter even goed in de Indische als in de Europese samenleving past door haar lome, onverschillige statigheid, maar aan de andere kant past die onverschilligheid bij het luxe Europa. En luxe is ook iets wat zij niet kan missen, wat te zien is aan haar kleding, sieraden en leefgewoontes. Langzaam maar zeker bouwt Couperus vanuit de introductie van de verschillende personen naar het werkelijke conflict toe: dat tussen Van Oudijck en de Regent Soenario. Het gaat volledig mis tussen deze twee leiders door de volledig verschillende werelden waarin zij leven. In hoofdstuk twee bijvoorbeeld schetst Couperus de totaal verschillende denkwijze door wanneer de Regent gewaarschuwd wordt voor het wangedrag van zij broer, de twee totaal tegenover elkaar te zetten. Aan de ene kant stond Van Oudijck met zijn vooringenomen visie van de Pangérans en aan de andere kant de Regent die nu als vertegenwoordiger van de Inlandse bevolking wordt gezien. Dat gevoel wordt alleen maar sterker wanneer Van Oudijck in hoofdstuk vier besluit de Regent van Ngadjiwa, de broer van Soenario, te ontslaan. Van Oudijck is blind voor de gevolgen van zijn principiële gedrag bij zijn optreden tegen de Regent van Ngadjiwa. Er is een dreigende opstand van de bevolking en er gebeuren vreemd dingen in het huis van Van Oudijck. Van Oudijck denkt de problemen te kunnen oplossen door een bezoek te brengen aan Soenario en zijn moeder. Dit opstand wordt hiermee onderdrukt maar de stille kracht kan niet overwonnen worden. In het begin van hoofdstuk 5 is goed te zien dat Couperus voor het creëren van het dreigende atmosfeer geregeld terug grijpt op een natuurbeschrijving of weeromstandigheid (de zware moesonregens weerspiegelen de stemming van Eva en versterkt de dreiging van de stille kracht). In het zesde hoofdstuk worden deze krachten ontketend met als climax de badkamerscène. Zelfs de onaantastbare Leonie is aangedaan en vlucht. Van Oudijck blijft kalm, stelt een raport op en brengt een nieuw bezoek aan de Regent. Weer lijkt hij gewonnen te hebben, maar dit maal trekken haat, jaloezie en achterdocht zijn gezin uiteen. Aan het eind van het verhaal ziet hij zich gedwongen zijn westerse overtuigingen op te geven. Tijd Het verhaal speelt zich af in het einde van de 19e eeuw. Op dit moment heeft het nederlandse kolonialisme haar dieptepunt bereikt. De totale duur van het verhaal is ongeveer een jaar en het tijdsverloop is constant en chronologisch. Wel zijn er enkele vooruitwijzingen en verstrijkt de tijd op het einde ietwat sneller. Ruimte Het verhaal speelt zich af in Indië, op Java. Doordat de ruimte vaak gedetailleerd weergegeven wordt, onstaat er een bepaalde sfeer die een mysterieus karakter heeft. De functie van de ruimte is dan ook voornamelijk sfeergevend. Perspectief Er is een auctoriale (alwetende) verteller die vaak meer weet dan de personages. Dramatische ironie komt in dit boek dan ook veelvuldig voor. Over de gevoelens van de Inlandse bevolking wordt helemaal niet gesproken. Vooral de karakters van Otto en Eva worden echt uitgediept. Hun gevoelens en gedachtes komen het meest naar voren en zijn representatief voor vrijwel alle Europeanen, via hen laat Couperus zijn mening blijken. Hij wil laten zien dat zelfs de sterkten onder de stille kracht gebukt gaan. Taalgebruik & Stijl Couperus schrijft niet veel dialogen, maar schetst wel veel en uitgebriede situaties. Het taalgebruik van Couperus is een mengeling van Nederlands en Indisch waarin het Nederlands overheerst. Hij schrijft in oud Nederlands, en gezien hij in het begin van deze eeuw leefde was dat niet erg vreemd. Hij maakt gebruik van dramatische ironie. Ook maakt hij gebruik van veel participia en zijn zinnen zijn daardoor erg lang. Vaak staat het lijdend voorwerp en/of het onderwerp op een andere plek dan waar wij het neer zouden zetten. Evaluatie Pas toen wij aan het werkstuk begonnen waren, begonnen we het boek goed te begrijpen. Door het maken van het werkstuk zijn we verbanden gaan leggen op plekken waar we ze eerst niet gevonden zouden hebben. Het boek was in het begin erg langdradig en saai om te lezen, maar hoe meer er over de stille kracht duidelijk werd en de spanning meer opgebouwd werd, des te meer plezier haadden wij erin om het te lezen. We moesten in het begin even wennen aan het taalgebruik van Couperus, maar als je er eenmaal aan gewend bent dan gaat het lezen beter. Het is een boeiend verhaal dat zich wat soaperig ontwikkeld. Toch kunnen we het niet laten om even iets te zeggen over de vorm van de opdracht. Wij zijn namelijk van mening dat de tijd die uitgetrokken moet worden voor het lezen van het boek bij de studietijd in had moeten zitten. Een doorsnee literatuurboek heb je toch niet zo uitgelezen. Zeker als er een moeilijk boek is gekozen, bij ons het geval door de oud nederlandse taal, gaat er veel tijd inzitten die er nou eenmaal niet altijd is. Verder is het erg onbevredigend om voor een ‘voldoende’ te werken in plaats van een cijfer. De motivatie is dan op sommige punten erg ver te zoeken en zo’n ‘voldoende’ is niet erg stimulerend voor een volgend werkstuk. Gemeenschappelijk deel Titels® De twee titels komen allebei op hetzelfde neer, iets wat meer macht heeft, een boven de gewoon mens staande macht maakt de mensen ondergeschikt. Bij Noodlot worden alledrie de hoofdpersonen overwonnen dit komt door un schuldgevoelens en jaloezie. Bij De stille kracht gebeurt er ook iets dergelijks. Het lijkt dat iets of iemand het onheil over de mensen heen stuurt. Genre→ Allebei de boeken zijn romans, maar ze hebben wel ieder een ander subgenre. De stille kracht is een occulte, sensuele en eventuele erotische roman. Noodlot is eerder een psychologische en godsdienstige roman. Thema→ Het onvermijdbare komt in beide stukken terug. In het een wordt het het noodlot genoemd en in het ander de stille kracht. Motieven→ Bij De stille kracht is het duidelijk dat Couperus zijn mening wil uiten via het boek. In Noodlot komt dit minder duidelijk voor, maar is het er vaag in verweven. Personages® In De stille kracht spelen veel meer karakters mee, maar slechts twee of drie worden er uitgebreid uitgediept. In Noodlot spelen er minder mensen mee, maar worden er toch drie uitgediept. Opbouw & Structuur→ Noodlot is minder ingewikkeld opgebouwd en geschreven dan De stille kracht. Verder bevat Noodlot 5 hoofdstukken, terwijl De stille kracht er 7 heeft. Ook zijn de paragrafen in Noodlot onregelmatiger, ze gaan namelijk van 3 tot ongeveer 20. De stille kracht telt per hoofdstuk minimaal 3 en hooguit 6 paragrafen. Perspectief→ Beide verhalen hebben een alwetende verteller, beide hebben eveneens dramatische ironie. Ruimte® Zowel in De stille kracht als in Noodlot speelt het weer een belangrijke rol. Als Couperus een bepaalde sfeer wilt uitdrukken doet hij dit vaak door middel van het weer. In De stille kracht wordt het weer slechter naarmate de stille kracht sterker wordt. In Noodlot wordt de relatie tussen Bertie en Frank vaak ‘ondersteunt’ door mooi weer, terwijl de relatie tussen Frank en Eve vaak ‘ondersteund’ wordt met slecht weer, regen. (dit zou verband kunnen hebben met het homo zijn van Couperus) Taalgebruik & Stijl→ In De stille kracht komen weinig dialogen voor terwijl die wel veel voorkomen in Noodlot. In Noodlot komen natuurlijk geen Indische woorden voor. De zinnen zijn wel voor ons moeilijk te lezen en lastig opgebouwd. Beide bevatten participia en hyperbata. In beide boeken worden de gedachten en gevoelens van de round characters goed verwoord. Beschrijvingen van omgeving en personen worden in De stille kracht veel gegeven, in Noodlot krijg je echter erg weinig beschrijvingen, met uitzondering van het deel in Noorwegen. |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |