Boekverslag : Boudewijn Buch - De Kleine Blonde Dood
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 8460 woorden.

1. Titel en genre



· Titelbeschrijving



Boudewijn Büch, De kleine blonde dood, Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, éénentwintigste druk, 1999



· Titelverklaring



De verklaring van de titel wordt in het boek zelf beschreven. Deze dialoog heb ik overgenomen: Mieke drinkt veel en Boudewijn is bang dat ze een ongeluk krijgt. ‘En dan is die kleine blonde dood’. Mieke vindt dit een mooie boektitel.



· Genre



De kleine blonde dood is een psychologische roman met een sterk autobiografisch karakter.





2.Samenvattingen



· Korte samenvatting



Het boek gaat over Boudewijn Büch. Het verhaal wordt in twee delen verteld. Het eerste deel gaat over de jeugd van Boudewijn. Zijn vader Rainer heeft een ernstig oorlogstrauma opgelopen in de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen hij, maar ook de rest van het gezin heeft hier erg veel last van. Hij mishandelt zijn vrouw en zonen en is fel anti-Duits. Er komt bv. ook geen televisie in huis, want moeder is bang dat hij naar series over de oorlog gaat kijken waar hij niet tegen kan. Boudewijn heeft duidelijk een ongelukkige jeugd.

Het tweede deel van het boek gaat over het vaderschap van Boudewijn. Hij krijgt samen met Mieke, zijn vroegere lerares Engels die veertien jaar ouder is, een kind. Het jongetje heet Micky. Aangezien Mieke een drankprobleem heeft, neemt Boudewijn de zorg voor Micky op zich.

Als Micky vijf jaar is, valt hij in zijn moeders appartement van de trap en raakt in coma. De val is het gevolg van een geknapt gezwel in de hersenen. Boudewijn kiest ervoor om een einde aan het leven van zijn zoontje te maken. Hij heeft het hier erg moeilijk mee.

In het laatste hoofdstuk worden herinneringen van Boudewijn beschreven, zowel over zijn vader als over Micky.



· Lange samenvatting



Het boek gaat over de ikpersoon Boudewijn Büch. Het verhaal wordt in twee delen verteld; in het eerste staat de vader-zoon relatie tussen Boudewijn en zijn vader centraal, in het tweede deel de relatie tussen Boudewijn en zijn zoontje Micky.

In het eerste hoofdstuk gaat Boudewijn, die bij zijn ouders in Wassenaar woont, op schoolreisje naar een speeltuin ergens bij Nijmegen. De leerlingen mogen ook een paar stappen op Duitse bodem zetten. Boudewijn mag dit echter niet van zijn vader. Als hij voor zijn vader een vlinder wil vangen, komt hij op verboden gebied. Twee grenswachters houden hem aan en brengen hem naar de bus. Als zijn vader het verhaal hoort wordt hij woedend en trapt de vlinder kapot (‘Ik wil geen Duitse vlinders’). Hij is namelijk van Joodse afkomst en vóór de Tweede Wereldoorlog uit Duitsland naar Nederland gevlucht. Tijdens de oorlog heeft hij een heldenrol vervuld, waarvoor hij onderscheidingen heeft gekregen. Wat hij precies gedaan heeft wordt niet duidelijk. Na de oorlog is hij zich erg vreemd gaan gedragen. Zijn gedrag vertoont een sterk gespleten karakter: aan de ene kant is hij op een overdreven manier anti-Duits, aan de andere kant heeft hij een grote voorkeur voor hard en militaristisch optreden. Hij vereert koningin Juliana, maar op Prinsjesdag valt hij schreeuwend de gouden koets aan. De politie houdt hem naar aanleiding daarvan een tijdje vast.

De moeder van Boudewijn is van Italiaanse afkomst. Als haar man in woede uitbarst, tracht zij hem te kalmeren en ruimt na afloop de rommel weer op. Haar pogingen om nog wat gezelligheid en warmte in huis te brengen, mislukken meestal door het onvoorspelbare en eigenzinnige gedrag van haar man.

De houding van Boudewijn ten opzichte van zijn vader heeft twee kanten. Hij heeft bewondering voor zijn stoere optreden, maar begrijpt niets van zijn gewelddadigheden. Bij Boudewijn thuis is het vaak een vreemde situatie. Moeder wil niet dat er een televisie in huis komt, want ze is bang dat haar man naar series over de oorlog zal kijken waar hij niet tegen kan. Af en toe gaat vader op reis zonder te zeggen waarheen. Als hij op een keer terugkomt van een reis naar Mexico, merkt hij dat iemand in zijn geheime kast is geweest. Een broertje van Boudewijn heeft er gruwelijke foto’s gezien van mensen in concentratiekampen. Vader wordt woedend en mishandeld zijn zoontje.

Boudewijns vader is onderhoofd bij de plaatselijke politie. Ook zijn optreden hier heeft twee kanten. Zijn oorlogstrauma’s blijken uit een zeer streng optreden tegenover Duitse toeristen en zijn fanatisme wat betreft het marcheren.



Als Boudewijn 10 jaar is, krijgt hij door de situatie thuis zenuwtoevallen en wordt voor een jaar naar een inrichting in Brabant gestuurd. Het is voor hem een afschuwelijke tijd, vooral omdat er een algemeen leesverbod heerst. Wanneer Boudewijn weer thuis komt blijkt dat zijn hevige buikpijnen het gevolg zijn van een verwaarloosde blindedarmontsteking. Dit heeft buikvliesontsteking tot gevolg en Boudewijn raakt in coma, terwijl hij onderweg is naar het ziekenhuis. Na een jaar mag hij weer naar huis.

Als de ouders van Boudewijn al geruime tijd gescheiden zijn, ontvangt Boudewijn een brief van zijn moeder met ingesloten een kopie van een rouwkaart. Zijn vader is gestorven. Ondanks alle narigheid die Boudewijn in zijn jeugd heeft meegemaakt, grijpt het overlijden van zijn vader hem erg aan.

Twee weken na het overlijden krijgt Boudewijn een brief van zijn vader: twintig met de hand geschreven vellen. Alleen de laatste zinnen typt hij over, de rest verbrandt hij. De brief wordt een obsessie voor hem (‘de grootste kwelling die mijn vader mij had aangedaan’). Later verneemt Boudewijn van de dokter dat zijn vader zelf een eind aan zijn leven heeft gemaakt.

Voordat zijn vader stierf, heeft Boudewijn hem en zijn vijfde vrouw, Astrid Nisgren, nog één keer bezocht.



Het tweede deel van het boek gaat over de vijfjarige Micky, het zoontje van Boudewijn en Mieke, zijn vroegere Engels lerares die veertien jaar ouder is. Eigenlijk is Boudewijn nog helemaal niet toe aan een kind, maar omdat Mieke aan de drank is, neemt hij toch de zorg van Micky op zich. Hij woont samen met zijn goede vriendin Fleurette en haar dochter.

Kort nadat Fleurette en haar dochter Boudewijns huis hebben verlaten, gaat hij voor enige tijd met vrienden naar Parijs. Hij laat Micky achter bij Gerda, de beste vriendin van Mieke. Boudewijn zegt Gerda nadrukkelijk dat zij Micky onder geen voorwaarde mee mag geven aan Mieke.

Wanneer Boudewijn terugkomt uit Parijs, ligt Micky in coma in het ziekenhuis. Hij is bij Mieke van de trap gevallen, nadat Gerda hem toch had meegegeven vanwege Kerstmis. Boudewijn gaat eerst naar Mieke om verhaal te halen en daarna naar het ziekenhuis. De dokter vertelt dat de val het gevolg is van een gezwel in de hersenen dat plotseling is ‘geknapt’. Micky is klinisch dood. Na een aantal dagen geeft Boudewijn toestemming om een einde aan het leven van zijn zoontje te maken. Micky zal worden gecremeerd. Boudewijn heeft hier bewust voor gekozen: er mag geen spoor van Micky op aarde blijven bestaan. Hiermee wil hij zichzelf straffen. Op de crematie is Boudewijn de enige die aanwezig is.

Zes jaar na de crematie bezoekt Boudewijn voor de krant een open dag van het crematorium. Nadat zijn reportage in de krant heeft gestaan, krijgt hij een boze brief van de directeur. Op dat moment overvalt hem een groot verdriet, waarvan hij denkt dat hij dat eigenlijk een paar jaar geleden had moeten krijgen. Micky’s micrografie is mislukt. Maar wanneer hij op het station iemand hoort zeggen dat ‘rouw niet verjaart’ weet hij dat hij nu het verhaal kan gaan schrijven.

In het laatste hoofdstuk vertelt Boudewijn zijn enige herinneringen, ‘niet groter dan postzegels die ik koester’. Het zijn herinneringen aan zijn vader én aan zijn zoontje.



3. Analyse



· Personen



Boudewijn: In zijn jeugd is Boudewijn een rustig jongetje dat, net als de rest van het gezin lijdt onder de oorlogstrauma’s van zijn vader. Ondanks de buien van vader heeft hij toch veel bewondering voor hem.

Als Boudewijn tien jaar is wordt hij opgenomen in een inrichting in Brabant, omdat hij zenuwtoevallen krijgt van de situatie thuis. Als hij terugkomt uit de inrichting blijkt dat de hevige buikpijnen een verwaarloosde blindedarmontsteking zijn. Dit heeft buikvliesontsteking tot gevolg en Boudewijn moet naar het ziekenhuis. Onderweg met de ambulance raakt hij in coma. Dit was een afschuwelijke tijd voor hem.

Wanneer Boudewijn ouder is, blijkt hij homoseksueel te zijn. Uit een eerdere relatie met een vrouw heeft hij echter een kind. Het jongetje heet Micky en zijn moeder is de veertien jaar oudere Mieke. Zij is de vroegere lerares Engels van Boudewijn. Hij voelt zich erg onzeker over zijn capaciteiten als opvoeder. Dit is niet zo gek, want vaak gedraagt hij zich erg onverantwoordelijk. Toch neemt hij later het moeilijke besluit om een einde aan het leven van Micky te maken.

Boudewijn heeft een duidelijk karakter want je komt veel over hem te weten. Het personage Boudewijn is dus een karakter, want er worden veel innerlijke kenmerken weergegeven.

Pas later in het verhaal komen meer van zijn gevoelens aan het licht.



Rainer: Dit is de vader van Boudewijn. Hij speelt een belangrijke rol in het boek. Rainer is van Joodse afkomst en heeft in de Tweede Wereldoorlog gevochten tegen Duitsland. Hij heeft tijdens die oorlog veel voor Nederland gedaan. Maar hij voelt zich erg schuldig, omdat zijn broers en zussen niet meer leven. Vader heeft een ernstig oorlogstrauma en hierdoor is het bij Boudewijn thuis niet gemakkelijk. Rainer doet vaak vreemde dingen. Hij kan bv. ontzettend boos worden en dan mishandelt hij zijn vrouw en kinderen. Hij tiranniseert zijn gezin en mensen in zijn directe omgeving. Uiteindelijk scheiden hij en zijn vrouw. Rainer hertrouwt enkele malen, maar hij is zo ongelukkig door de trauma’s dat hij uiteindelijk zelfmoord pleegt.

Hij is fel anti-Duits en dat laat hij ook goed merken. Rainer is voor een gedeelte een type, maar hij is ook een karakter. Er worden vooral veel uiterlijke kenmerken beschreven, maar hier en daar zitten er ook innerlijke tussen.



Moeder: De moeder van Boudewijn lijdt, net als haar zonen, verschrikkelijk onder het gedrag van haar man. Ze is een lieve, zorgzame vrouw, die er alles aan doet om haar kinderen en zichzelf te beschermen tegen de uitbarstingen van Rainer. Moeder is van Italiaanse afkomst en ze is tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken. Wanneer Boudewijn een zoon krijgt, en zij dus oma wordt, weigert ze om het kind onder ogen te komen.

Moeder Büch is een type, want er wordt helemaal niet uitgebreid over haar geschreven.



Mieke: Dit is de ex-vriendin van Boudewijn en de moeder van Micky. Ze is de vroegere lerares Engels en is veertien jaar ouder. Mieke heeft een ernstig drankprobleem en hierdoor kan ze Micky niet zelf opvoeden. Ze is zelfs niet aanwezig bij de crematie van Micky.

Mieke is een type, want je leert haar niet goed kennen. Er worden vooral uiterlijke kenmerken beschreven.



Micky: Dit is het zoontje van Boudewijn en Mieke. Het is een levendig en enthousiast jongetje en hij is evenals zijn vader fan van Mick Jagger. Micky overlijdt op vijfjarige leeftijd aan een geknapt gezwel in zijn hersenen. Vanaf dat moment is hij klinisch dood. Boudewijn beslist dan dat hij een einde aan het leven van Micky wil maken.

Micky is overduidelijk een type, want over het algemeen kom je heel erg weinig over hem te weten.



· Tijd en volgorde



Het verhaal speelt zich enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog af, omdat de gevolgen van de oorlog in het boek nog duidelijk te merken zijn.

Er lopen twee verhaallijnen door elkaar. Het eerste verhaal gaat over Boudewijn en zijn vader, die aan het einde van de verhaallijn zelfmoord pleegt. Het tweede verhaal gaat over Micky, het zoontje van Boudewijn. Het verhaal wordt niet chronologisch verteld, maar de auteur maakt geregeld gebruik van flashbacks. Er komen vooral veel flashbacks voor in het laatste hoofdstuk.

Het verhaal heeft een open einde, je weet immers niet hoe het verder gaat met Boudewijn. Of hij dit deel van zijn leven heeft afgesloten en opnieuw verder gaat, of dat hij voor altijd met een schuldgevoel zal blijven zitten.

Het hele verhaal wordt in de verleden tijd vertelt.



· Plaats



De jeugd van Boudewijn speelt zich af in Wassenaar en in een psychiatrische inrichting in Brabant. Zijn vader Rainer is zeer onrustig en gaat vaak op reis, onder andere naar Mexico.

Als Boudewijn vader is woont hij ergens in een grote stad.



· Omstandigheden



Tijdens de jeugd van Boudewijn woont hij in een burgerlijke wijk waar iedereen elkaar vriendelijk groet. Er is geen grote rijkdom, wat waarschijnlijk komt omdat het verhaal zich vlak na de Tweede Wereldoorlog afspeelt. De gevolgen van deze oorlog zijn nog heel duidelijk in het verhaal te merken. Er wordt nog veel over de gruweldaden van de oorlog gesproken.

Als Boudewijn vader is van Micky woont hij samen met Fleurette en haar dochter. Na een tijdje wordt hij door Fleurette verlaten en gaat hij voor enige tijd met vrienden naar Parijs.



· Vertelstandpunt



In het boek is sprake van een ik-vertelsituatie. Boudewijn is de ik-figuur. Je bent geneigd om te denken dat de schrijver het verhaal heeft gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Voor in het boek staat echter: ‘Iedere gelijkenis van figuren in dit boek met bestaande personen moet worden beschouwd als een gelukkig of ongelukkig toeval’. Toch wordt het boek gezien als een verhaal met een sterk autobiografisch karakter.



· Structuur



Het boek begint niet meteen midden in het verhaal, maar als Boudewijn op schoolreisje gaat met zijn klas. Vanaf dat moment wordt steeds een beetje meer duidelijk van de situatie thuis. Op het begin weet je eigenlijk alleen dat Rainer, zijn vader, fel anti-Duits is. Dit kom je te weten, doordat Boudewijn onder geen voorwaarde op Duits grondgebied mag komen.

Er zijn in het boek twee verhaallijnen. Het eerste deel gaat over de jeugd van Boudewijn en de problemen met zijn vader. Het tweede deel gaat over het vaderschap van Boudewijn en over hoe onzeker hij zich daarover voelt. Beide verhaallijnen lopen in elkaar over en er wordt gebruik gemaakt van flashbacks in beide delen van het boek. Het verhaal wordt niet in chronologische volgorde verteld.

De verhaallijnen zijn allebei erg belangrijk voor elkaar en hebben ook sterk met elkaar te maken. De gebeurtenissen tussen Boudewijn en Micky worden als het ware gespiegeld met de gebeurtenissen tussen Boudewijn en zijn vader.



Het boek is opgebouwd uit éénentwintig korte hoofdstukken. In totaal heeft het boek 220 bladzijden. Op de laatste pagina staat het colofon.

Het verhaal begint met een korte inleiding waarin verschillende uitspraken staan die enigszins verband houden met de thema’s in het boek.

Het laatste hoofdstuk is een apart deel van het verhaal. Er worden herinneringen beschreven en deze worden gescheiden door sterretjes.

Het hoofdstuk begint met: ‘Wat overblijft. Herinneringen niet groter dan postzegels die ik koester’. Het zijn herinneringen zowel over zijn vader en de bewondering voor hem als over Micky, zijn zoontje, dat hij al vroeg heeft verloren.



· Thema



Het centrale thema in het boek is de vader-zoon relatie die door een aantal motieven bepaald wordt. Van die motieven is het oorlogstrauma van vader Büch de belangrijkste. Door deze problemen krijgt Boudewijn last van zenuwtoevallen en daarom wordt hij naar een inrichting gestuurd. Het thema in het eerste deel van het boek wordt als het ware gespiegeld in de verhouding tussen Boudewijn en zijn zoontje Micky.

Een ander belangrijk thema, dat niet zo duidelijk naar voren komt, is de eenzaamheid van Boudewijn. Eerst verliest hij zijn vader en een aantal jaren later zijn zoontje én Mieke.



· Motieven



Er zijn een aantal motieven die in het boek een rol spelen.

- oorlogstrauma’s

De vader van Boudewijn, Rainer, heeft een ernstig trauma overgehouden aan de Tweede Wereldoorlog. Ook de gevolgen van dit trauma zijn goed te merken.

- antisemitisme

Dit spreekt vanzelf. Het was de jodenhaat in de Tweede Wereldoorlog.

- zelfmoord

De vader van Boudewijn heeft verscheidene keren geprobeerd om een einde aan zijn leven te maken, en het is hem uiteindelijk ook gelukt. Ook Boudewijn had in de inrichting de neiging om een einde aan zijn leven te maken.

- verhouding van een lerares met een jongere leerling

Hiermee wordt de relatie tussen Boudewijn en Mieke bedoelt. Mieke is de vroegere lerares Engels van Boudewijn. Samen met haar krijgt hij een zoon, Micky.

- alcoholverslaving

Mieke heeft een drankprobleem en hierdoor kan ze niet zelf voor Micky zorgen. Daarom neemt Boudewijn de zorg voor zijn kind op zich. Ook vader Büch dronk regelmatig.

- homoseksualiteit

Boudewijn is homoseksueel, ondanks zijn relaties met Mieke en Fleurette. Zijn vader vindt het niet normaal dat zijn zoon homoseksueel is.



4. Ervaringsverslag

Aangezien ik ooit een klein stukje van de film ‘De kleine blonde dood’ heb gezien, stond voor mij eigenlijk direct vast dat ik ook het boek wilde lezen.

Er waren op dat moment goede recensies over het boek, de film en de schrijver, dus ik had al veel over het verhaal gehoord. Het leek me een aangrijpend en mooi boek en daar houd ik van.

Met veel plezier begon ik te lezen, maar na ongeveer 50 bladzijden vond ik dat het boek erg tegenviel.

Het boek is heel zwaar geschreven en de schrijver gaat ook heel lang door op een bepaald onderwerp. Er zijn veel verschillende thema’s in het boek, bv. oorlogstrauma’s, antisemitisme en homoseksualiteit. Vooral bij het oorlogstrauma van de vader van de hoofdpersoon wordt veel verteld. Op een gegeven moment gaat dat mij erg irriteren.

Ik vind dat een boek diepgaand moet zijn, maar niet op een manier dat het verhaal langdradig wordt. Dat viel me in het boek erg tegen.

Wat me wel meeviel in het boek is dat je je goed kunt inleven in de gebeurtenissen en problemen. Omdat het verhaal in ik-perspectief is geschreven, maak je de situaties als het ware zelf mee. Dit vind ik fijner dan dat je het verhaal van een ‘afstandje’ meemaakt.

Ik heb veel respect voor de keuzes die Boudewijn maakt, vooral als hij beslist om een einde aan het leven van Micky te maken. Dat lijkt me een verschrikkelijke keuze.

De vader van Boudewijn vind ik het minst sympathiek. Het is onbegrijpelijk dat je je gezin mishandelt door je eigen problemen. Natuurlijk was de oorlog vreselijk, maar ik denk dat je dat niet op anderen mag afreageren!

Toch heb ik van het verhaal ook veel geleerd. Ik wist niet dat een trauma zo diep op iemand kan inwerken. Ook heb ik geleerd dat het heel moeilijk is om bepaalde keuzes te maken. Vaak denk ik dan na over hoe goed ik het eigenlijk wel niet heb. Al die dingen waar ik me druk over maak, worden op een moment als dit heel onbelangrijk. Het is zeker goed om er ook eens zo over na te denken!

Een boek moet me vermaken en boeien. Hoewel dit verhaal dat niet echt bij mij heeft gedaan, vond ik het toch een hele ervaring. En ik hoop dat ik de volgende keer een boek vind dat me meer aanstaat!



5. Verwerkingsopdrachten



· Verwerkingsopdracht 33: Biografie van Boudewijn Büch.



Wie is Boudewijn Büch?

1948 - 2002

Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 te Den Haag.

Het gezin waar Boudewijn werd geboren woonde in Wassenaar. Vader, een slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog, was gevlucht naar Nederland.

Zeker is dat Boudewijn zijn vader, die toch geen gemakkelijk man was, haatte. Ook heeft Boudewijn zijn vader in veel van zijn literatuur gespiegeld. Zijn moeder was, volgens Boudewijn, van Italiaans joodse afkomst. Over de geschiedenis van beide ouders is zo goed als niets bekent.

Boudewijn heeft maar liefst vijf broers, waaronder de jongere Menno Büch. Ook een andere jongere broer, Patrick, is enigszins bekend, van de overige broers is weinig of niets bekend. Boudewijn groeide op in Wassenaar. Het huwelijk van de beide ouders was niet gelukkig te noemen (in feite kwam de scheiding toen Boudewijn ongeveer 12 jaar was.)

Tussen zijn 10e en 12e jaar ging het helemaal mis. Hij werd op tienjarige leeftijd eerst geplaatst in een psychiatrische instelling in Brabant. Een der oorzaken van die opname was o.a. het slechte huwelijk van de ouders en een al te hechte band met de vader.



Boudewijn heeft er nooit een geheim van gemaakt dat die band met zijn vader in de ogen van de bekrompen Wassenaarse gemeenschap érg hecht was.

Na dat jaar in de inrichting - overigens schitterend beschreven in de roman Het dolhuis (1987) - verbleef hij nog ruim een jaar in een ziekenhuis waar het de vraag was of hij het wel zou halen! De eerste week in het ziekenhuis lag hij namelijk in coma, veroorzaakt door een buikvliesontsteking.

Weliswaar genezen dus kwam hij daaruit, maar met de gezondheid is het eigenlijk zijn leven lang nooit meer wat geworden. Zowel lichamelijk als wel geestelijk - hij bracht o.a. jaren door op de bank bij een psychiater - heeft hij een medische lijdensweg afgelegd.



De lagere schooljaren werden in Wassenaar doorgebracht. Boudewijn is 12 jaar en reeds hier moet hij al blijk hebben gegeven van zijn schrijftalent. In het schoolblaadje verschijnen er al artikelen. Hij werd nog al eens gepest op die school, mede door dat hij een spraakgebrek had, hij stotterde, en doordat hij zich ontwikkelde tot een, in de ogen van zijn medeleerlingen, 'bolleboos'. Door zijn zwakke lichamelijke gesteldheid kon hij nooit fysiek geweld met fysiek geweld vergoeden, maar deed dit liever verbaal! Hij werkte er hard aan om de beste van de klas te worden, bijvoorbeeld door een geschiedenisboek geheel uit het hoofd te leren, waarna hij dat moeiteloos voor de klas kon opzeggen. Dat dit natuurlijk weer bij zijn medeleerlingen verkeerd viel zag hij blijkbaar niet in. De hoofdleraar was een enorme bruut. Er werd veel geslagen op school. Boudewijn kreeg wel eens een enorm pak slaag en wanneer hij dan thuis kwam kreeg hij van zijn vader er nog eens eentje overheen; "Want dat zal je dan wel verdiend hebben!”

Op 14 jarige leeftijd begon Boudewijn aan zijn middelbare schooltijd op het St-Bonaventura lyceum te Leiden, een school die geheel door paters werd geleid. Alweer treft hij het niet met het hoofd van de school, de pater rector magnificus bleek een nare man, en ook met de meeste andere leraren kon hij niet opschieten. Vele jaren later zou hij deze ervaringen verwerken in de korte roman De hel. (1990, Hema en 1994, Atlas).

De school bezat ook een schoolkrant: De Vonk. Hierin begon hij al snel gedichten in te sturen. Al spoedig bracht hij het tot `hoofdredacteur' en veranderde dit blaadje in een meer professionelere opzet. Het begin van zijn schrijversloopbaan is hier (1964-'65) in feite begonnen. Die 'Vonken' behoren inmiddels, onder verzamelaars, tot de meest gezochte items van zijn werk!



In 1966-1967 begon hij aan zijn studie op de universiteit van Leiden, en verhuisde al gauw van Wassenaar naar de stad. Om zijn kosten te verdienen nam hij een baantje in het warenhuis Vroom & Dreesmann te Leiden als bordenwasser. In zijn vrije tijd werd hij actief in de homobewegingen.

Vervolgens verzeilde hij in zeer linkse kringen, wat zelfs al spoedig uitmondde in een lidmaatschap van een ultralinkse (Maoïstische) commune die bekend werd onder de naam, De Bange Duivel. In de roman Links! (1986) is deze tijd op zeer hilarische manier beschreven. De communetijd duurde overigens niet lang, al zeer snel stond het dictatoriale regime, o.a. van de leider - in de roman Dolf geheten - hem zeer tegen. Anderhalf jaar bracht hij erin door. Na deze periode, begin zeventiger jaren, studeerde hij toch af, o.a. op Duits, en Nederlands.

We naderen nu alweer een gevoelige periode in Boudewijns leven.



Begin 1970 krijgt hij een relatie met een iets oudere vrouw, en daaruit wordt een zoontje geboren, Micky geheten. Het jongetje wordt echter maar een kort leven geschonken. Op vijfjarige leeftijd komt het kereltje in 1976 te overlijden aan een hersentumor. Dit verhaal is beschreven in het boek De kleine blonde dood in 1985. Dit boek is later ook zeer succesvol verfilmd.



Pas in 1975 begon zijn schrijfloopbaan echt van start te gaan. Hij debuteerde in het literaire tijdschrift Maatstaf met enkele gedichten en kreeg in dat jaar ook een kans om als poëziecriticus te beginnen bij het Literaire tijdschrift, Hollands Diep, wat hij natuurlijk met beide handen aangreep. Zijn officiële debuut echter kwam een jaar later met zijn eerste gedichtenbundel Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs. (Arbeiderspers.1976). De bundel werd met gemengde gevoelens ontvangen. Sommige critici waren enthousiast, anderen begrepen niets van de gedichten. In 1977 en 1978 volgden nog twee dichtbundels, De taal als blauw en De sonnetten waarna het oeuvre werd uitgebreid in 1981 door een debuutroman De blauwe salon en door de eerste essaybundel (zijn eerste eilandenboek en tevens even een uitstapje naar een andere uitgever, Bert Bakker) Eilanden.



In begin tachtiger jaren verhuisde hij naar Amsterdam. Hij werd o.a. medewerker / redacteur van het Leidse studentenblad, Mare en van het Amsterdamse studentenblad, Folia Civitatis.

Bij de Vara-tv krijgt hij de kans een boekenprogramma te maken, in het begin geheten: De verwondering, waarna het later simpelweg Büch werd genoemd. Boudewijn werd door deze mediacarrière enorm populair bij het publiek. Men zag zijn kop op de buis. Werd een 'Bekende Nederlander'.

Allerlei uitgeverijen probeerden hun producten bij hem in het programma gepromoot te krijgen, en diverse auteurs waren maar al te graag bereid in het programma Büch op te draven! Door deze 'bekendheid' kreeg hij enorm veel werk aangeboden en dat was aan hem wel besteed. Hij ging schrijven voor een onnoemelijk aantal dag, week en maandbladen. Zijn journalistieke bijdragen moet in de duizenden geteld worden.

Boudewijn is een fenomeen! Een fenomeen dat tot op de huidige dag niet de erkenning heeft gekregen die hij naar mijn mening wel behoort te krijgen! Dat dit enorme oeuvre - dat tot op heden nog nooit een literaire prijs is toegevallen, nog nooit is er een 'boekenweekgeschenk, of boekenweekessay, van zijn hand verschenen - nog steeds niet gehonoreerd is, is te onbegrijpelijk voor woorden!



In 1991 gaat het mis met zijn samenwerking met de al jarenlange uitgever De Arbeiderspers. In de volgende vier jaar zien we een aantal boeken van Boudewijn verschijnen bij Atlas. Eenzaam, het 2e eilandenboek (1992), Het ijspaleis (1993), Het bedrog (1993), De hel (1994) Blauwzee (1994), Leeg en kaal ( 1995) en De verzamelde gedichten (1995) wat het laatste boek bij Atlas zou worden.

Zijn laatste roman was tenslotte De bocht van Berkey (1996). Dit boek werd toch weer uitgegeven door De Arbeiderspers.

Boudewijn Büch overlijdt in 2002 op 54-jarige leeftijd.



· Verwerkingsopdracht 36: Vergelijking over hetzelfde thema

Boudewijn Büch, Het dolhuis, Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 1991.



De hoofdpersoon van het boek is Winkler Brockhaus, een jongetje van negen jaar dat in Den Haag. Het is een vrolijke jongetje, dat veel praat en daardoor af en toe een beetje nerveus overkomt. Hij kan goed opschieten met de mensen die bij hem in huis wonen, zijn broers, zijn ouders en mevrouw Sprong, een oude mevrouw. Met zijn vader heeft hij een aparte band. Als ze op een dag gaan vissen bij de Zonnehoek, een natuurgebied in de buurt, liggen ze naakt tegen elkaar. Winkler denkt dat bij een vader-zoon relatie hoort.

Op een dag moet hij naar een gekkenhuis voor kinderen, Huize Kindervrede, wat in Brabant ligt. Winkler krijgt te horen dat hij naar een vakantiekolonie gaat als hij in de zomer met mevrouw Sprong in de trein stapt. Al snel heeft hij door dat dit niet het geval is. In Huize Kindervrede wordt hij ‘ontvangen’ door zuster Makela, een zeer strenge vrouw die hem meteen een klap geeft als hij zegt dat hij helemaal niet ziek is. Zuster Makela noemt Winkler steevast ‘patiëntje Brockhaus’. Al snel heeft Winkler door dat er in dit huis een strak regime heerst. In het begin van zijn verblijf valt het Winkler zwaar om weinig te praten en niet tegen de zusters in te gaan, maar na verloop van tijd leert hij dit snel af.

Op een dag moet Winkler aardappels schillen met Tommie, een ander jongetje uit het gekkenhuis. Tommie laat zijn aardappelschilmesje vallen in de grote pan met kokend water en hij moet het met zijn blote handen eruit halen. Als hij over de rand buigt, valt hij in de pan en wordt gekookt. Zuster Makela geeft Winkler de schuld van het ongeluk, omdat hij volgens haar beter had moeten opletten.

Na een hele tijd mag hij weer naar huis. Tijdens zijn reis verbaast Winkler zich erover hoe vriendelijk en blij iedereen is. Dat is hij helemaal niet meer gewend. Thuis merkt Winkler al snel dat de relatie met zijn vader heel anders is geworden dan hij altijd geweest was. Waar zijn vader eerst altijd nog hartelijk en aardig tegen hem was, is hij nu onverschillig en ongeïnteresseerd.

Als Winkler volwassen is tobt hij nog vaak na over zijn verblijf in het tehuis. Hij wordt er depressief van en onderneemt zelfs enkele zelfmoordpogingen.

Winkler doet talloze pogingen om het trauma van het verblijf in het tehuis kwijt te raken. Hij bezoekt dozijnen psychiaters en hij gaat op zoek naar het graf van Tommie. De dood speelt een grote rol in zijn leven, ook omdat hij altijd is blijven zitten met de dood van Tommie.

Als Winkler voor zijn beroep in Tunis is, krijgt hij te horen dat zijn vader is overleden.

Na de begrafenis vertelt mevrouw Sprong Winkler dat zijn vader alleen gelukkig kon zijn als hij anderen pijn kon doen. Winkler brengt ook wel vaker bezoeken aan zijn moeder, alleen nu wil hij absoluut de waarheid boven tafel krijgen, iets wat hem eerder nog nooit gelukt is.

Ook zijn moeder vertelt dat zijn vader mensen gewoon gebruikte en ze dumpte als hij geen behoefte meer aan ze had. Ze vertelt dat ze nooit bij hem is weggegaan omdat hij dan aan het hele dorp zou vertellen dat ze ooit hoer was geweest.



Ik heb deze samenvatting vergeleken met mijn samenvatting over De kleine blonde dood.



Conclusie: In beide boeken staat de vader-zoon relatie centraal. Je bent dus ook geneigd om te denken dat de boeken een sterk autobiografisch karakter hebben.

De motieven in beide boeken zijn ook hetzelfde. Zo is in beide boek sprake van een trauma en zelfmoordpogingen.

In De kleine blonde dood staat ook het verlies van Boudewijn centraal. Eerst overlijdt zijn vader en later ook zijn zoontje Micky. In Het dolhuis staat daarentegen het verlies van Winkler centraal. Hij verliest eerst Tommie, het jongetje uit de inrichting, waar hij zelf bij staat. Later in het boek verliest hij echter ook nog zijn vader.

Ook staat in beide boeken mishandeling centraal. In De kleine blonde dood wordt het gezin Büch geestelijk én lichamelijk mishandelt door vader Büch.

In Het dolhuis wordt ook het hele gezin mishandelt. De moeder van Winkler en mevrouw Sprong worden door vader gebruik voor prostitutie.

Maar ook Winkler wordt misbruikt.

Mijn conclusie is dus dat er tussen deze twee boeken van Boudewijn Büch veel overeenkomsten zijn.



· Verwerkingsopdracht 40: Bibliografie van Boudewijn Büch.

Het androgyn in ska : en andere gedichten

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1985.

Het bedrog : roman

Amsterdam: Atlas, 1993.

Bibliotheken

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1984.

Blauwzee : eilanden, vierde deel

Amsterdam: Atlas, 1994.

De blauwe salon

Amsterdam: Querido, 1986.

De bocht van Berkhey

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1996.

Boekenpest

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1988.

Een boekenkast op reis

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1999.

Brieven aan Mick Jagger Amsterdam: De Arbeiderspers, 1988.

Het dolhuis

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1991.

Dood kind Amsterdam: De Arbeiderspers, 1982.

Eenzaam Amsterdam: Atlas, 1992.

Eerstejaars

Utrecht: Broese Kemink, 1985.

Eilanden

Amsterdam: Bert Bakker, 1981.

Het eiland der wilden

Baarn: Hollandia, 1992.

Geestgrond

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1995. Vervolg op: De kleine blonde dood.

Geluk

Den Haag: SENS-Kansspelbibliotheek, 2001.

Goethe en geen einde

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1990.

De Goethe-industrie

Amsterdam: De Arbeiderspers, 2002.

Grafreizen

Diemen: Vereniging voor Crematie AVVL, 1994.

Een heel huis vol

Rotterdam: Natuurmuseum Rotterdam, 2001.

De hel

Amsterdam: Atlas, 1994.

De hele wereld in een vitrinekast

Amsterdam: De Arbeiderspers, 2001.

Het ijspaleis

Amsterdam: Singel Pockets, 2000.

Kaethchen uit Heilbronn

Krommenie: Nederlandse Vereniging voor Amateurtheater, 2001.

De kiezen van de keizer Tongeren: Gallo-Romaans Museum, 2000.

De kleine blonde dood

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1985.

Leeg en kaal

Amsterdam: Atlas, 1995.

Links!

Amsterdam : De Arbeiderspers, 1986.

Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs : gedichten

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1976.

Plinius Pinguin : een kinderroman

Amsterdam: Contact, 1990.

Reiswoede

Baarn: Hollandia, 1991.

Reiskoorts

Baarn: Hollandia, 1989.

De rekening

Amsterdam: Uitgeverijen Singel 262, 1996.

Rock 'n' roll : een persoonlijke geschiedschrijving

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1991.

De sonnetten

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1978.

De taal als blauw : gedichten

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1977.

Verzamelde gedichten

Amsterdam: Atlas, 1995.

Voorgoed verliefd

Amsterdam: Singel Pockets, 1998.

Een vriendschap met de wereld Amsterdam: De Arbeiderspers, 1990.

Weerzien

Amsterdam: De Arbeiderspers, 1984.









6. Achtergrondartikelen

· Dood, dood en nogmaals dood

Het leed in het leven van Boudewijn Büch.



Volkskrant: 22 November 1985

Willem Kuipers

De titel van het nieuwe boek van Boudewijn Büch, De kleine blonde dood, kun je op twee manieren lezen. In het eerste geval is 'dood' een zelfstandig naamwoord; de titel heeft daardoor iets algemeens, iets van een strekking die nieuwsgierig maakt. Het niet kinderachtige woord 'dood' krijgt door de toevoeging van de adjectieven 'klein' en 'blond' een lading die intrigeert.

Maar je kunt de roman ook lezen als een elliptische (onvolledige) zin waaruit omwille van het lapidaire dat een titel moet hebben het werkwoord is weggelaten. Als je de titel zò leest, krijg je: De kleine blonde is dood, een mededeling die het tragische van de beknopte zin ontbeert en in haar gedeeltelijke nuchterheid zo al niet iets triviaals dan toch iets feitelijks onthult.

Ik neem aan dat door de schrijver de eerste interpretatie bedoeld is. Tussen het feitelijke gegeven dat in de tweede lezing van de titel besloten ligt en de eerste interpretatie die een bovenpersoonlijke tragiek doet vermoeden is sprake van een poging tot literatuur. Die poging kan lukken, ze kan ook mislukken. Geen enkele schrijver heeft dat in de hand. Ieder boek opnieuw is een poging, een experiment als het ware. De lezer moet ervan uitgaan dat Boudewijn Büch ten minste zo'n poging ondernomen heeft, want het is niet de eerste keer dat hij de dood van zijn zoon tot een literair monument tracht te maken. In dit boek komt hij daar ook rond voor uit. Hij zegt op blz 172: ' Ik begon aan de zoveelste poging tot Micky’s micrografie. Zij mislukte, zowel in gedrukte als ongepubliceerde vorm, keer op keer.'

Er is niets tegen het dan - na De blauwe salon, Dood kind en Een kleine blonde dood, proza en poëzie die eerder door Büch over dit onderwerp gepubliceerd werden nog eens te proberen.

Büch scherpt in De kleine blonde dood het thema literair aan door de dood van het kind te contrasteren met lijden en dood van de vader. De beide gestorvenen worden met elkaar in verband gebracht waardoor een verheviging van het sterven ontroering bij de lezer kan opwekken.

Een licht bezwaar bij deze opzet is dat lezers van Büch nogal wat herhalingen voorgeschoteld krijgen. Ook over die vader heeft Büch, onder andere in Weerzien, al het een en ander verteld.



De gegevens zijn deze: Boudewijn Büch groeide in Wassenaar op in een gezin dat geterroriseerd wordt door een gekwelde vader die als jood in de oorlog heel wat te verduren heeft gehad. Niet het concentratiekamp. Wel blijkt hij allerlei medailles aan de oorlog overgehouden te hebben. De vader is geobsedeerd door alles wat Duits is en die obsessie brengt hij op zijn kinderen over. De verteller Boudewijn lijkt de enige in het gezin die daar gevoelig voor is. Dat schept een band die een ontroerende evocatie had kunnen opleveren. (In Weerzien is dat eenmaal het geval, als de kleine Boudewijn achterop de fiets bij zijn vader bij het beklimmen van een Wassenaarse heuvel, constateert: ,,Hij is moe".)

Op latere leeftijd, wanneer de vader al lang het huis heeft verlaten, en ook de zoon de wijde wereld in is getrokken, maakt de verteller Boudewijn een aanzienlijk oudere vrouw zwanger. In dronkenschap, zegt hij zelf. Er wordt een kind geboren. En met dat kind krijgt Boudewijn een bijzondere band, terwijl hij de moeder die voortdurend dronken is, steeds meer begint te haten. Hij laat ook niet na haar zijn homoseksualiteit voor de voeten te werpen.

Op een dag overlijdt het kind, niet als gevolg van vergaande verwaarlozing door de moeder, zoals de verteller voor het dramatische effect veronderstelt, maar omdat er plotseling iets in zijn hoofdje knapte. Een tumor. In het ziekenhuis wordt het leven van het kind dat in coma ligt, medisch beëindigd.

Dat is nogal wat. Menigeen zal niet zulke dingen uit eigen ervaring kunnen vertellen. Schrijvers als Jan Wolkers, Maarten 't Hart, A.F. Th. van der Heijden en Kees van Kooten hebben minder spectaculaire vaders (om over hun kinderen maar te zwijgen) en weten toch het bijzondere dat de verhouding vader-zoon onontkoombaar kenmerkt indringend op de lezer over te dragen.

Waarom gebeurt dat in het geval van Büch niet, terwijl hij toch zo veel ergere dingen heeft meegemaakt? Omdat hij in uiterlijkheden blijft steken. Hij leeft zich niet in, noch in de vader, noch in het kind. Het verhaal van De kleine blonde dood is met zijn beknopte weergave van de inhoud verteld. Terwijl literatuur zich afspeelt in de regionen van een vertelling die juist zijn samen te vatten. De verteller Boudewijn is zo met zichzelf begaan dat er geen ruimte geschapen wordt voor de levens van de grote en kleine held in dit boek. Ze blijven vlak; de vader is gek, het kind een voorwerp waarop volwassen wijsneuzigheden worden geprojecteerd.

De gevolgen hiervan zijn ernstig. Zo wordt De kleine blonde dood zelfs geen poging om de tragiek van deze levens recht te doen. Je moet de titel inderdaad lezen als: de kleine blonde is dood, niet meer, niet minder. Op zijn gunstigst zou je kunnen zeggen dat De kleine blonde dood door de zichtbaar literaire manipulatie van de feitelijke gebeurtenissen geen melodrama is geworden - maar eigenlijk weet ik niet of dit wel zo positief is: een melodrama, heeft W.F.Hermans ooit terecht benadrukt, ontroert juist wèl. Nu dit boek van Boudewijn Büch geen melodrama geworden is zijn alleen de woorden van Jeroen Brouwers van toepassing: wat slecht geschreven is had evengoed niet geschreven kunnen zijn. Büch heeft opnieuw geprobeerd het leed in zijn leven te verwoorden, misschien wel 'van zich af te schrijven', maar door de manier waarop hij dat gedaan heeft, laadt hij de griezelige verdenking op zich dat leed als publicist te exploiteren. Zo verschrikkelijk kan je als schrijver mislukken.

· Hardnekkige behoefte aan mythologiseren



Vrij Nederland: 16 November 1985

Carel Peeters



Dat Boudewijn Büch een grote afschuw heeft van de 'psychiatrie, de psychologie en de menswetenschappen in het algemeen', zoals aan het slot van de autobiografische roman De blauwe salon te lezen is, wil niet zeggen dat men zich dan ook maar niet in zijn psyche zou moeten verdiepen. Wat beweegt iemand om nu al voor de derde keer nagenoeg hetzelfde te vertellen in de boeken die hij publiceert? Veronderstelt hij dat men zijn andere boeken toch niet leest? Of denkt hij dat door het hernemen en opnieuw vertellen van met levenstrauma's samenhangende gebeurtenissen er uiteindelijk wel zoiets als een mythe zal ontstaan?

Boudewijn Büch heeft het nu in vier boeken over zijn vader gehad - De blauwe salon, Een kleine blonde dood (anekdoten over de dood die in 1982 zijn uitgegeven door Guus Bauer, dus niet het hier besproken boek), Weerzien en De kleine blonde dood. In drie van deze boeken heeft hij het ook over zijn op zesjarige leeftijd overleden zoontje. Het beeld van de vader en het zoontje begint nu enige vorm aan te nemen, zodat men zou hopen dat deze verhalen nu eens bij elkaar zouden worden gezet. Maar dat gaat niet. Er is te veel overlapping, te veel herhaling. Er is bovendien soms een opmerkelijk verschil.

Büchs autobiografische proza is een wirwar van openhartigheid en geheimzinnigheid. Soms vertelt hij honderduit, op andere momenten geeft hij slechts flarden en suggesties. Dat is vooral het geval van De blauwe salon, het zogenaamd door een 'biograaf' opgetekende levensverhaal van de auteur. Flarden vindt men ook in Een kleine blonde dood uit 1982. In De kleine blonde dood 1985 worden dingen niet verteld die voor het goed begrip noodzakelijk zijn.

Men kan zich ook nog de vraag stellen of het leven van de schrijver wel zo belangrijk is dat wij reeds nu moeten kennisnemen van zijn autobiografie. Een autobiografie, of autobiografische verhalen, zijn vooral van belang als de auteur zich daarnaast een oeuvre heeft geschapen dat op zichzelf van literaire betekenis is. Daar kan men bij Büch nog niet van spreken, wat betekent dat zijn levensbeschrijving vooral dient om zijn kleurrijke bestaan nog wat meer kleur te geven.

Büch schijnt dit zelf wel in te zien, vandaar dat hij zijn autobiografische verhalen tot iets zelfstandigs probeert te maken, bijvoorbeeld door zijn levenstrauma's tot literaire motieven te verheffen: door ze zelf zo te noemen of door er steeds op terug te komen. Een leven wordt aldus literatuur. Er moet van romantische hoogmoed sprake zijn wil men tot zo iets besluiten. Voor men zo' n besluit neemt moet men er zeker van zijn dat het leven waarover geschreven zal worden wel interessant is. Daar ontbreekt het bij Boudewijn Büch niet aan, maar door zijn vaste voornemen om van zijn leven literatuur te maken wil hij het nog interessanter maken dan het al is. Aldus verzekert hij zijn lezers dat zijn nieuwe boek niet slechts autobiografische verhalen bevat over zijn vader en zijn jong gestorven zoontje, maar eigenlijk over schuld gaat en dat het boek 'de grondbeginselen van de melancholie' beschrijft. Het probleem deed zich ook al voor in de autobiografische roman De blauwe salon, waarin alles ook nadrukkelijk tot literatuur moest worden verheven.



Alles wat Boudewijn Büch zelf over zijn verhalen zegt - dat ze over schuld, dood, melancholie, tragiek gaan - bestaat uit plakplaatjes, nadrukkelijke aanwijsbordjes dat we hier met iets interessants te doen hebben, terwijl elke lezer dat liever zelf constateert als daarvan sprake is. Hetzelfde geldt voor Büchs herhaaldelijke verzekeringen dat hij van iets heel verdrietig wordt en dat het leven zo zinloos is.

Dat zijn slechts mededelingen, overbodig als het vertelde daar zelf al genoeg blijkt van geeft.



Mythologisering van zijn eigen leven is voor een schrijver helemaal niet zo vreemd, maar wel dat daar voortdurend op gehamerd wordt en alle grote thema's van de wereldljteratuur de revue passeren alsof men ze zo maar uit de coulissen kan halen. Authenticiteit en literair effect lopen bij Büch nogal door elkaar; de mythologiserende kant aan Büchs autobiografische verhalen is voornamelijk overbodige poespas. In De kleine blonde dood gaan de negentien hoofdstukken afwisselend over zijn vader, zijn zoontje Micky en wat die twee voor de verteller hebben betekend. De personages zijn bekend uit het vorige werk en veel anekdoten eveneens, maar Büch heeft altijd nog meer te vertellen. Wanneer hij zich tot dat vertellen beperkt wordt men niet teleurgesteld wat betreft het bijzondere karakter van zijn jeugd. De hier beschreven vader is iemand die door de oorlog getraumatiseerd is en zich wonderlijk gedraagt, wat door de omgeving deels wordt vergoelijkt, tot het te dol wordt. In Weerzien stonden al verhalen over zijn vader die men niet licht vergeet, in De kleine blonde dood zijn dat de verhalen over zijn vader als hoofd of onderhoofd van de Wassenaarse reservepolitie, het bezoek aan het legermuseum, het uitstapje met het gezin naar een soort strandje dat 'Longelijsie' werd genoemd, de niet-viering van Kerstmis, Prinsjesdag en het schoolreisje, waarmee het boek begint. Als hoofd van de reservepolitie drilde de vader zijn ondergeschikten nog erger dan de door hem zo verafschuwde nazi's, in het legermuseum raakt hij over zijn toeren vanwege insignes die verkeerd op een uniform zouden zitten, Kerstmis mocht niet gevierd worden vanwege zijn aanval van agressieve somberheid, met Prinsjesdag holt de vader naar de gouden koets en schreeuwt onbegrijpelijke dingen, het schoolreisje eindigt in tranen omdat de verteller tegen de wil van de vader een voet op Duits grondgebied heeft gezet. Büch vertelt dit allemaal in even sprekende als gewone taal want wat hij te vertellen heeft is al buitenissig genoeg.

Dat de verteller ook zijn gelukkige momenten heeft gekend met zijn vader komt in De kleine blonde dood niet zo erg uit. Dat is jammer, omdat het niet voor niets afwisselend over zijn vader en hemzelf als vader gaat. De bedoeling is dat de twee elkaar spiegelen. De genegenheid van de verteller voor zijn zoontje zou echter nog meer indruk hebben gemaakt als in De kleine blonde dood elementen waren ingevoegd uit De blauwe salon. In beide boeken komt de Jeugd Psychiatrische Inrichting in Brabant voor, waar de verteller op zijn tiende een jaar verbleef. Volgens De blauwe salon zou hij naar deze katholieke hel zijn gestuurd vanwege zijn onhandelbaarheid, het slechte huwelijk van zijn ouders en vanwege het feit dat zijn vaders genegenheid voor hem verder ging dan men aandvaardbaar vond. Deze ook seksueel bepaalde genegenheid vindt men niet terug in De kleine blonde dood: de pastoor die zo'n beslissende rol speelde bij het sturen naar de inrichting vinden we nu niet terug. Van betekenis is ook dat de verteller in De blauwe salon alleen maar rooskleurige herinneringen heeft aan de seksuele avances van de vader; ze werden zelfs de bron van zijn zwak voor zijn vader in de gevallen waar anderen hem lieten vallen.

In De blauwe salon doet de verteller zelf aan psychologie en legt hij verband tussen de homoseksualiteit, zijn belangstelling voor kleine jongetjes en deze ervaringen met zijn vader. De verheerlijking en idealisering van het zoontje in De kleine blonde dood heeft aanmerkelijk minder inhoud door het weglaten van deze zaken.

Wat feiten betreft is er toch iets eigenaardigs aan de hand. In De blauwe salon wordt verteld dat de vader zijn zoon niet één keer in het ziekenhuis bezocht toen hij daar een jaar verbleef direct na zijn terugkomst uit de inrichting. In De kleine blonde dood bezoekt zijn vader hem dagelijks en leest hem urenlang voor uit talloze boeken. De vraag is wat de bedoeling is van dit grote verschil. Het feit dat die vader elke dag komt voorlezen is een van de aandoenlijke gebeurtenissen in deze verhalen. Büch heeft daarvoor een sterk ontwikkeld gevoel, zodat hij herhaaldelijk recht op het week gemaakte hart van de lezer afstevent. De lezer geeft zich gewonnen omdat hij denkt dat het in deze verhalen tamelijk waarheidsgetrouw toe gaat en Büch ook heel vaak een authentieke toon weet te vinden.

Maar dat van die bezoeken van de vader aan het ziekenhuis brengt hem danig aan het twijfelen en dan worden al die andere passages waarin op het meegevoel van de lezer wordt gespeeld toch iets minder overtuigend.

De kleine blonde dood is een merkwaardig mengsel van authenticiteit, literair effectbejag, zelfvergroting en zelfkleinering, van behoefte het hart van de lezer te winnen en tegelijk afkeer op te roepen door de schildering van zijn schandelijke gedrag. Deze afwisseling van sentimentaliteit en agressieve

eigenzinnigheid - én die twee door elkaar heen - weerspiegelt precies het gedrag van de vader ten opzichte van de zoon, die daarin emotioneel een goede leerling blijkt. Overziet men het werk en de werkzaamheden van Boudewijn Büch dan is de overeenkomst met de drijfveren en de belangstelling van zijn vader onmiskenbaar. Ook zonder dat Büch daarop zo de nadruk legt is er genoeg materiaal voor een persoonlijke mythe. Het schuldgevoel waar het in De kleine blonde dood zozeer om zou gaan heeft zich nochtans niet in mij vastgezet. Wèl de gedachte dat Büch uit de wirwar van autobiografische verhalen eens één boek zou moeten samenstellen dat een beeld geeft van zijn jeugd. Wie alleen De kleine blonde dood leest, denkt bijvoorbeeld dat zijn grootouders afschuwelijke mensen waren, maar in De blauwe salon staan passages waaruit blijkt dat hij het heel gezellig bij ze kon hebben. Dit vraagt om opheldering.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen