Boekverslag : Thea Beckman - De Doge Ring Van Venetie
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3204 woorden.

Sujet

Thomas was een novice in het Maria-klooster, dat op de grens van de Kempen en de Haspengauw lag, in het bisdom Luik. Zijn ouders waren gestorven toen hij jong was en omdat zijn oom, bij wie hij was opgegroeid, niet veel leergeld kon betalen, werd Thomas lid van het klooster. Zijn oom moest nu slechts een kleine som kostgeld betalen. Thomas was nog te jong en te onervaren voor een monnik. Daarom was hij novice en na een paar jaar zou hij de kans krijgen om ook monnik te worden. Samen met Peter, de andere novice van het Maria-klooster, leerde hij Latijn bij broeder Anastasius en ook moesten ze allerlei werkjes doen in de kloostertuin of in de stallen.


Op een avond luidde de bel voor het avondeten en alle leden van het Maria-klooster namen hun plaats aan tafel in, wachtend op hun prior. Toen vader Gerolfus kwam, meldde hij dat hij een mededeling had voor zijn broeders. Het Maria-klooster was erg arm. Daarom werd het door weinig bezoekers getrokken en dus kreeg het kloosters ook weinig giften, terwijl het dat zo hard nodig had. Bovendien was er in die tijd een toenemend aantal mensen, dat het geloof in deze kerk verloren had; ze hingen de paus in Frankrijk aan, in plaats van de \'echte\' paus uit Rome. Over drie jaar zou er een eeuwwisseling plaatsvinden en mede door het verwarrende geloof -er waren immers twee pausen- was er een angst ontstaan, een grote angst, voor het einde van het jaar 1399; misschien zou de wereld wel vergaan! Daarom wilden veel \'afvalligen\' van de kerk pelgrimstochten maken naar Rome of Avignon. Het Maria-klooster zou worden overgeslagen tijdens deze tochten, maar rijke abdijen, zoals de Sint Servatius in Maastricht, zouden druk bezocht worden. Het Maria-klooster had relikwieën nodig, zodat het de moeite waard was om te bezoeken! Relikwieën brachten wonderen en genezingen tot stand en daardoor zou het klooster giften krijgen!


Vader Gerolfus wist dat er nog relikwieën te koop waren, en wel in Venetië. Daarom had hij de geschiktste monnik uitgezocht voor een lange en gevaarlijke tocht: broeder Matthias. Hij mocht naar Venetië, samen met Thomas, de novice die hem moest helpen en dienen.


Peter was eén en al jaloezie, maar Thomas was dolgelukkig na dit nieuws. Hij wilde broeder Matthias graag beter leren kennen, maar deze had een duister verleden en sprak daar niet over.

Eindelijk was het zo ver: Thomas en broeder Matthias vertrokken op twee ezels, Samson en Dalila naar Venetië. De eerste nacht sliepen ze in Maastricht in een Benedictijnerklooster. De tweede dag vertrokken de monnik en de novice al vroeg, maar niet in de richting die Thomas had verwacht. De monnik leidde Thomas en de beide ezels naar een bos, waar hij Thomas een verdacht kistje liet opgraven. Er bleek geld in te zitten, veel geld! De novice vond het maar wat vreemd. Bovendien werd broeder Matthias in Maastricht twee keer lastig gevallen door een man, een vroegere vriend van hem, waarmee hij duidelijk niets meer te maken wilde hebben. Daarom schudde hij de man af met twee zilveren knaken uit het kistje, dat Thomas even daarvoor had opgegraven. Door al deze voorvallen werd Thomas steeds nieuwsgieriger naar het leven van broeder Matthias vóórdat hij zich aansloot bij het Maria-klooster. Thomas vroeg ernaar, maar vaak gaf de monnik een afwijkend antwoord. Soms echter liet hij iets los, waarvan Thomas de waarheid betwijfelde.


De reis ging verder naar Keulen, waar ze een paar dagen bleven omdat Samson en Dalila rust nodig hadden. In Keulen zag Thomas veel rijkdom in de kloosters en de kerken. Rijkdom was iets wat hij van het Maria-klooster niet gewend was. Al deze kloosters en kerken waren echter in het bezit van veel relikwieën.


Na een aantal dagen vertrokken broeder Matthias en Thomas met hun ezels naar Koblenz; niet over land, maar over het water deze keer. Broeder Matthias had met een schipper geregeld dat zij, in ruil voor wat muntstukken uit het kistje, op het schip mochten blijven tot aan Koblenz. Voor Thomas was het de eerste keer op een schip, hij vond het best eng.


Na een aantal dagen kwamen ze aan in Koblenz. De monnik en de novice waren nog maar net met hun ezels van het schip en de regen viel al met bakken uit de lucht. Noodgedwongen moesten ze die nacht in een Cisterciënzerklooster overnachten, waar niet bepaald hartelijk werden ontvangen. Ze sliepen er in een stal en kregen geen avondmaal, gelukkig wel een ontbijt. Na het ontbijt werden alle poorten van het klooster opengezet: de gasten moesten vertrekken. En zonder dat iemand een woord tegen hen sprak, gehoorzaamden broeder Matthias en Thomas op dit gebaar.


Tot Thomas\' grote vreugde en verrassing besloot broeder matthias om terug te keren naar Koblenz en daar weer een schip te zoeken. Het duurde een tijdje, maar ze vonden een schipper die bereid was hen mee te nemen tot bij Mainz. Na Mainz was het luie leven weer voorbij; de reis ging verder over land. Alles verliep zonder moeilijkheden, totdat broeder Matthias en Thomas op een avond (het was bijna donker) de weg kwijt raakten. Ze dwaalden een beetje rond in de hoop uit te komen bij een dorpje of nederzetting, waar ze konden overnachten. Dat was helaas niet het geval, want plotseling werd hun pad gekruist door een groepje rovers! Dalila, Thomas\' ezel, schrok enorm en zette het op een lopen. Hoe hard Thomas ook schreeuwde en wat hij ook deed, Dalila wilde niet stoppen tot ze ver genoeg weg waren. Wat nu? Thomas had broeder Matthias helemaal alleen bij de rovers achtergelaten, misschien hadden ze hem wel meegenomen, of ... gedood!!


Inmiddels was het helemaal donker en Dalila weigerde te lopen. Voor Thomas zat er niets anders op dan te wachten tot het licht werd. Dan kon hij zien waar hij was en broeder Matthias gaan zoeken, als het nog niet te laat was! De volgende ochtend liep hij met Dalila weer naar het pad. Daar vond hij de plek waar ze die avond voor de rovers hadden gestaan. Overal keek Thomas, maar nergens een spoor van broeder Matthias. Toen begon Dalila te balken, ze keek strak eén kant op. Thomas volgde haar aanwijzing op en zo kwam het dat hij, na lang zoeken, broeder Matthias weer terug vond. Hij zat samen met de rovers om een vuur een heerlijke maaltijd te nuttigen. Thomas snapte er niets meer van! Deden de rovers dan geen kwaad? Ze zaten met broeder Matthias te praten alsof ze de beste vrienden waren! Toen de monnik hem in de gaten kreeg, mocht Thomas ook bij het gezelschap komen zitten en hij kreeg wat te eten. Na de maaltijd leidden de rovers de monnik en zijn reisgezel naar de goede weg. Toen ze weer alleen waren, durfde Thomas te vragen wat er aan de hand was. En weer kreeg hij van broeder Matthias een antwoord, waaraan hij weinig had.


Na een poos naderden ze Augsburg, een handelsstad. Ze vonden er onderdak in een Karmelietenklooster en hielden er een aantal dagen rust. Broeder Matthias zocht een konvooi dat hen wilde begeleiden door de Alpen. Met het konvooi reisden ze eerst naar München en daar trokken ze de Alpen in. Met het handelskonvooi reisden ook een jonge edelman, Barthold von Freising, met zijn twee knechten en vijf paarden. De tocht daar de Alpen was gevaarlijk en verliep ook niet zonder problemen. Op een morgen gleed er een os uit en de wagen die het dier trok, stortte in het ravijn. Alle lading verloren! Dat mocht niet! Een aantal mannen ging op zoek naar touwen om af te dalen en de lading op te hijsen. Ook de edelman, Barthold von Freising wilde afdalen. Toen Thomas dit hoorde wilde hij niet achterblijven en besloot ook naar beneden te gaan. Na een dag hard werken was het belangrijkste deel van de lading weer boven en veel van de mannen ook. Thomas vond een mooi boek, versierd met ivoor en edelstenen. Dat nam hij mee en liet zich naar boven hijsen. Toen was Barthold von Freising aan de beurt, maar ... zijn touw was niet stevig meer. Opeens hoorde Thomas een gil: de jonge edelman was naar beneden gevallen! Thomas vroeg broeder Matthias het boek thuis te brengen waar het hoorde en zelf zou hij naar beneden gaan om voor Barthold te zorgen.


Het was al donker toen Thomas weer beneden was met een deken en wat water. Barthold was er slecht aan toe en Thomas deed zijn best hem goed te verzorgen. Hij bad voor hem en vergaf hem zijn zonden. De volgende morgen toen ook anderen naar beneden kwamen bleek dat heer Barthold von Freising gestorven was. Na een week bereikten broeder Matthias, Thomas en het konvooi Bolzano en gingen vandaar regelrecht naar Verona. Daar namen broeder Matthias en Thomas afscheid van het konvooi. Het kon nu niet ver meer zijn naar Venetië. En inderdaad, na een aantal dagen kwamen ze eindelijk in Venetië aan. Thomas keek zijn ogen uit. Ze vonden onderdak in een Franciscanerklooster, een bedelorde, die hen tijdelijke kost en inwoning wilde geven, zolang ze meehielpen met de bouw van een nieuwe abdijkerk.


Thomas en Matthias bleven lang in Venetië, zodat ze alle tijd hadden om een betrouwbare, enigszins belangrijke en toch niet al te dure relikwie te kopen. Dat viel niet mee. Veel kerken en kloosters hadden zelf enorm veel relikwieën en rijkdom, maar geen van hun schatten wilden ze afstaan. Misschien eén vingerkootje, waarvan de echtheid niet zeker was, zou na overleg voor een zeer hoge prijs verkocht kunnen worden. Dus broeder Matthias en Thomas bleven zoeken; ze hadden tijd genoeg. Ondertussen hielpen ze mee op de bouw -dat was hard werken-, of in de keuken of de stallen. In het Franciscanerklooster (het \"I Frari-klooster\") was genoeg te doen! Maar de monniken gunden hun gasten ook volop tijd om Venetië te bekijken. Hier was de rijkdom nòg groter dan Thomas op zijn reis was tegengekomen.


Ook ontmoette de novice op een dag een meisje, dat hij sindsdien steeds vaker tegenkwam. Het was een leuk meisje, dat moest hij toegeven. Maar ze was heel vrij, ze pakte zomaar zijn arm vast en dat was Thomas niet gewend. Ze heette Lucia Mogecino. Het bleek dat haar vader familie van de Doge was. Lucia was dus de dochter van een patriciër. Haar moeder kwam uit Brugge en zodoende sprak ze Vlaams en konden zij en Thomas met elkaar praten. Toen Thomas van haar afkomst hoorde schrok hij wel. Mocht zo\'n iemand dan gewoon mensen aanspreken op straat? Maar Lucia scheen zich daar niets van aan te trekken.


Op een dag hielp Thomas in de keuken; hij maakte de vissen schoon. Plotseling schrok hij hevig: in eén van de vissen zat een mooie ring. Het was de ring van de Doge! \"Iedere Hemelvaartsdag,\" zo vertelde broeder Kok van het I Frari-klooster verschrikt, \"vaart de Doge uit in zijn schip (de \'Bucitaur\') en werpt hij een gouden ring in de zee om het huwelijk tussen Venetië en de Adriatische Zee te bevestigen. Als het gebeurt dat de ring wordt teruggevonden, zoals nu, in een vissenmaag bijvoorbeeld, is dat een zeer slecht voorteken. Dat betekent onheil, mijn jongen...\"


De ring werd naar de Doge teruggebracht en het leven ging door. Thomas zag het \'gouden meisje\' (zoals hij Lucia noemde) nog een keer, hij was toeschouwer van een roeiwedstrijd en toernooi en natuurlijk zocht hij met broeder Matthias nog steeds naar een betrouwbare relikwie. Op een goede dag hadden ze, na veel overwegen, de schedel van Santa Juliana gekocht. Het was een erg mooie en zeer betrouwbare relikwie, die onder andere beschermde tegen haarpijn, hoofdpijn, nekpijn en branden. Van de goud- en zilverstukken die broeder Matthias nog over had uit het schatkistje, bestelden ze een reliekenkastje voor de schedel. Het kastje zou na ongeveer drie weken klaar zijn en dan werd het voor de monnik en zijn novice tijd om terug te keren naar het Maria-klooster.


Toen het reliekenkastje bijna klaar was, werd er slecht nieuws gebracht: in Venetië was de pest uitgebroken en dat was de schuld van Thomas! Hij had de doge-ring gevonden! Thomas moest nu zoveel mogelijk binnen de muren van I Frari blijven en een Franciscaner-pij aantrekken; hij mocht niet opvallen. De republiek geloofde nu dat de vreemdelingen waren vertrokken.


Eindelijk kon broeder Matthias het reliekenkastje ophalen, midden in de nacht, om niet op te vallen. Diezelfde nacht vertrokken broeder Matthias en Thomas. De terugreis verliep natuurlijk niet zonder problemen, maar na vele weken bereiken de twee eindelijk het Maria-klooster, mèt Samson en Dalila en mèt een mooie relikwie in een reliekenkastje. De prior was erg blij met de relikwie. Het bleek dat broeder Matthias ook voor broeder Anastasius iets had meegenomen. Thomas was nieuwsgierig, hij had daar niets van gemerkt. Tot zijn grote verbazing was dat het boek dat hij gevonden had! Had broeder Matthias het gestolen? Voor Thomas stond eén ding vast: wat voor verleden hij ook had, broeder Matthias was een vreemde man met een goed hart.


2 Verhaalanalyse


2.1 Grondmotief

De belangrijkste gedachte achter dit boek is volhouden en, natuurlijk, geloof; doorgaan, de moed niet opgeven en vooral blijven geloven. Verschillende keren waren broeder Matthias, Thomas èn Samson en Dalila in levensgevaar, maar toch gingen ze door. Ze moesten een mooie relikwie bemachtigen, voor vader Gerolfus en het Maria-klooster en, belangrijker nog, voor God.


2.2 Ruimte

Het verhaal speelt zich af in Europa; de reis loopt immers van de Kempen naar Venetië en weer terug naar de Kempen. Ik denk dat de reis naar Venetië geen echte inleiding is, maar ook niet het verhaal. Volgens mij begint het verhaal pas echt in Venetië, want daar ontmoette Thomas \'het gouden meisje\', daar ging hij met broeder Matthias op zoek naar een betrouwbare relikwie en dáár vond hij de ring van de doge, de ring van onheil! En, doordat er ook nog eens de pest uitbrak in de Castello wijk, was dàt uiteindelijk de oorzaak dat Thomas en broeder Matthias overhaast de republiek moesten verlaten. Venetië is dus de belangrijkste ruimte van het hele verhaal.

Venetië was een \'losse\' republiek en had een eigen regeerder. Dat was de doge. De republiek lag als het ware op het water. Overal door de republiek liepen dan, behalve gewone wegen, ook vele waterwegen. Deze werden druk bevaren met gondels, kleine bootjes, waarin de Venetianen alles vervoerden. Soms werd een gondel zelfs als viskraam gebruikt! Venetië was erg welvarend en had dan ook veel \'rijke\' kloosters en kerken, die veel relikwieën bezaten. De welvaart had ze te danken aan de gunstige ligging en aan de handel. Er werd door de Venetianen veel gehandeld in vis, wat ook het meest voor de hand lag. Venetië was een dichtbevolkte republiek met veel buitenlanders, maar dat nam niet weg dat er ook veel Venetianen woonden.

Venetië staat in verband met de grondgedachte, doordat broeder Matthias en Thomas na lang volhouden eindelijk de republiek bereikten, waar ze op zoek konden gaan naar de relikwie.


2.3 Tijd

De inleiding begon in het einde van 1397. Toen deelde vader Gerolfus mee dat hij broeder Matthias met Thomas naar Venetië zou sturen, om op zoek te gaan naar relikwieën voor het Maria-klooster. Het eigenlijke verhaal speelde zich af in de lente van 1398, toen waren de monnik en de novice klaar voor vertrek.

Het boek speelde zich af aan het einde van de veertiende eeuw, omdat er op dat ogenblik twee pausen waren en het geloof voor veel mensen verwarrend was. Daarom zouden veel mensen tegen het einde van 1399 op pelgrimstochten gaan en alleen in díe kloosters verblijven, waar ze iets aan hadden. Dat wil zeggen: kloosters met waardevolle relikwieën. Daarom had het Maria-klooster in die tijd zo dringend behoefte aan een mooie, waardevolle relikwie. En daarom speelde het verhaal zich af tegen het einde van de veertiende eeuw en niet net ná de veertiende eeuw of zo. Eigenlijk speelt tijd dus wel een belangrijke rol in het verhaal, want zou het tien jaar later zijn, dan had dit zich waarschijnlijk niet afgespeeld.

De tijd die is verstreken in de loop van het verhaal is iets minder dan een jaar; van de winter van 1397 tot en met de herfst van 1398, als broeder Matthias en Thomas weer terug zijn in het Maria-klooster.


2.4 Figuren

De hoofdfiguur uit \"De doge-ring van Venetië\" is de jonge novice Thomas. Voor het eerst van zijn leven komt hij buiten de Kempen en dan nog wel helemaal in Venetië. Daar èn tijdens de reis kijkt hij zijn ogen uit. Hij ziet niet alleen maar moois, hij ontdekt ook negatieve dingen. Bijvoorbeeld de zwarte kant van rijkdom. Tijdens zijn reis heeft Thomas ook alle tijd om na te denken wat hij nu eigenlijk precies wil met zijn leven. Blijft hij in het Maria-klooster en wordt hij, net als broeder Matthias een monnik? Of zal hij nooit monnik worden, maar het klooster verlaten om bijvoorbeeld de wijde wereld in te trekken? Af en toe tijdens de reis ligt Thomas behoorlijk met zijn gevoelens in de knoop, maar na het vertrek uit Venetië heeft hij zijn besluit genomen. Thomas blijft in het klooster en hoopt ooit nog eens een goede monnik te worden.


Er bestaat in dit boek maar eén karakter en dat is broeder Matthias. Hij is een slimme monnik. Hij weet goed hoe hij de dingen moet aanpakken, hij weet op ieder probleem een oplossing en in iedere moeilijke situatie maakt hij de juiste beslissing. Kortom: broeder Matthias weet wat hij doet en bovendien is hij een ervaren monnik. Ook al doet hij geheimzinnig over zijn verleden en verkeert Thomas in een \'opstandige\' tijd van zijn leven, hij weet respect bij Thomas af te dwingen. Vader Gerolfus heeft de juiste monnik voor deze taak gekozen.


In het verhaal komen veel \'typen\' voor. Deze \'typen bleven dan nooit lang bij hen en er valt weinig over hen te vertellen. Dat komt omdat het boek een reis beschrijft. Broeder Matthias en Thomas bleven dus, behalve in Venetië, nooit lang op dezelfde plaats. De \'typen\' die wel altijd bij hen bleven zijn de ezels Samson en Dalila. Samson, waar broeder Matthias op reed, was een gehoorzame ezel en vond bijna alles best. Hij had alleen een grote angst voor water en was dan ook met moeite een schip op te krijgen.

Dalila, de ezel van Thomas, was veel minder makkelijk dan Samson. Ze was heel koppig, wat dat betreft een \'echte\' ezel. Als Dalila geen zin had om te lopen, bleef ze gewoon staan. Tot tegenstelling van Samson vond ze het water juist heerlijk. Toen Dalila weer eens niet wilde lopen, had broeder Matthias tegen Thomas gezegd: \"Misschien stelt God je op de proef door dit dier...\"


3 Ervaring

Vooral in het begin vond ik \"De doge-ring van Venetië\" een erg saai boek. Ik denk dat dat komt, doordat mijn voorkeur niet uitgaat naar boeken die zich afspelen in het verleden. Maar naar mate het verhaal vorderde, werd het toch steeds boeiender en spannender. In het verhaal stonden vrij weinig dialogen en des te meer beschrijvingen van dingen, wat voor mij het verhaal ook minder boeiend maakte. Positief aan dit boek is dat je je in de persoon kan verplaatsen, het boek is leerzaam en, verder in het verhaal, ook spannend. Behalve de vele en soms iets tè nauwkeurige beschrijvingen in het boek, vond ik de stijl verder wel oké.

;\n <\/div>
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen