Boekverslag : Maarten 't Hart - De Jacobsladder
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2878 woorden.

Bibliografische gegevens



Titel: De jacobsladder

Auteur: Maarten ’t Hart

Uitgever: De Arbeiderspers

Plaats: Amsterdam

Oorspronkelijke datum: 1986

Datum uitgave: 1986

Druk: tweede druk

Motto: ja’kobsladder (jacobs…), v. (m.) (-s), 1. (eig.) de ladder in het bekende droomgezicht van de aartsvader Jakob (Gen. 28:12); -(fig.) middel tot gemeenschapsoefening met de hemel; - zeer lange ladder naar de top van een molen; - (zegsw.) ’t was een hele jakobsladder, een hele rij van klachten, een lang en vervelend verhaal; - 2. (op schepen) ben. voor versch. touwladders (evt. met houten sporten); - 3. een over schijven lopende riem, touw of ketting zonder einde waarop of waartussen bakken zijn bevestigd, die graan enz. beneden uit het schip opscheppen en boven uitstorten; - klein baggerwerktuig met verticaal geplaatste baggerladder; - 4. (plantk.) gew. ben. voor het speerkruid (Polemonium coeruleum); jakobsladdertje noemt men ook de salomonszegel (Polygonatum officinale).

Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal



Vertelinstantie





In dit boek is sprake van een belevende – ik – verteller. De hoofdpersoon, Adriaan, vertelt het verhaal. Het verhaal is geschreven in de onvoltooid verleden tijd. Toch kies ik hier voor een belevende – ik – verteller omdat de hoofdpersoon de afloop van de gebeurtenissen niet kent.

Hiervoor zijn drie tekstbewijzen te vinden:

- “Het liefst bleef ik staan kijken tot het ver op de Waterweg zou zijn. (…) Was ik dan, zoals ik mijn moeder had beloofd, voor het avondeten terug?” (blz. 11)

- “Hoe vaak zou ik dat nog moeten dromen?” (blz. 155)

- “Waarom bleven ze nu, aan de overkant van de Gaag, alweer gelijk op rijden met mij? Was het enkel een spel, een grap? Of waren ze, nu een van hen zijn arm had bezeerd, wraakzuchtig geworden?” (blz. 130)



Personages




Adriaan Vroklage is de hoofdpersoon in het verhaal. Dit blijkt uit het feit dat hij het verhaal vertelt, in de eerste persoon enkelvoud. We kijken door zijn ogen naar het verhaal. Over het uiterlijk van Adriaan weten we niet veel, alleen dat het een Hollandse jongen is. Hij heeft een litteken op zijn knie, waaraan zijn vader hem denkt te kunnen herkennen. Hij is een round character, omdat er veel van zijn karakter wordt verteld en hij maakt veranderingen in zijn denkwereld mee.

“Onderweg begonnen ze me erop voor te bereiden dat… nou ja, dat ’t Adriaan was omdat Hugo Aldrink (…) het had zien gebeuren, (…) en ja, toen ben ik m’n hoofd kwijtgeraakt, ze brachten me bij een laken waar een kind onder lag, ze tilden het op, en het eerste wat ik zag was dat litteken op die knie, en ik wist dat Adriaan zo’n litteken had, dus toen was ik er al zeker van dat…” (blz. 31)

Als het boek begint is Adriaan elf jaar, een jongetje dat niet veel van de wereld afweet en vooral leeft in zijn eigen wereld; zijn stad, zijn kerkgemeente en zijn school. Hij heeft wel duidelijk een mening over alles wat hij weet. Binnen de kerk is er van alles aan de hand, en hij probeert het te begrijpen. Maar als klein jongetje is dat moeilijk. Hij staat in het algemeen open voor nieuwe ervaringen, wil zijn leven graag zelf ontdekken en niet alles maar aannemen zoals zijn ouders dat ontdekt hebben. Hij hoort van ontzettend veel kerkgenootschappen en probeert te ontdekken bij welke hij hoort. Ook leeft hij met een schuldgevoel over de dood van Jan Ruygveen. De verandering van Adriaan is niet erg groot. Pas op het eind komt er een echte verandering in zijn denkwereld; dan komt hij er achter dat hij totaal geen schuld draagt voor de dood van Jan Ruygveen, iets wat zijn hele leven heeft bepaald.

“Dan had ik de afgelopen tien jaar anders kunnen leven, dan had ik vrolijk kunnen zijn, dan had ik andere vrienden kunnen maken, dan had ik, op de Zegwaartseweg, een arm om Klaske heen kunnen slaan.” (blz. 202)



Johannes Ruygveen is de vader van Jan Ruygveen. Hij is een strenge calvinist, die dit ook van zijn kinderen eist. Adriaan komt met hem in aanraking naar aanleiding van het ongeluk dat Jan Ruygveen overkomt. Adriaan voelt zich schuldig, omdat hij eigenlijk dood had moeten zijn, hij was daar gezien. Adriaan wil de familie steunen bij het verlies. Via Anton leert hij de familie kennen, en dus ook Johannes Ruygveen. Deze neemt de bijbel zeer letterlijk. Daarom heeft hij met elk kerkgenootschap wel onenigheden, en uiteindelijk besluit hij maar een eigen kerk op te richten. Door deze daad laat hij zien dat hij zich door niets of niemand uit het veld laat slaan. Ook hij is zeker een round character, omdat hij in het hele verhaal terug komt en veranderingen doormaakt.

“Hij heeft alles voor elkaar, alles al geregeld, nog vier dagen en er is hier een heel nieuw kerkgenootschap uit de grond gestampt.” (blz. 77-78)

Johannes Ruygveen heeft een hoop tegenslagen te verduren in zijn leven. Hij praat weinig over zijn gevoelens, en het lijkt daardoor dat hij er sterk onder blijft. Maar aan het eind van het verhaal komt de waarheid aan het licht; de arme man is voor de ogen van zijn omgeving krankzinnig geworden, omdat hij de bijbel zo letterlijk neemt dat hij denkt dat hij een van de uitverkorenen is. Aan de lezer is om te bepalen of hij daadwerkelijk krankzinnig is geworden, of dat hij wel degelijk de waarheid spreekt, maar dat de wereld daar nog niet klaar voor is. In ieder geval wordt hij afgeschilderd als een man die, ondanks zijn zware geloof en zijn strenge houding tegenover zijn kinderen (ze mogen de naam van hun dode broertje niet eens noemen), toch zelf ook gevoel heeft en wel degelijk er onder lijdt.

“En ik had m’n kinderen verboden om de naam Jan ook nog maar één keer te noemen. Misschien heb ik daar verkeerd aan gedaan. Ik heb zoveel verkeerd gedaan.” (blz. 203)

Hij is zelf ook slachtoffer van zijn eigen geloof, omdat hij toch goed leefde, en toch zijn kinderen moet verliezen. Dat zorgt voor de grote twijfel. Hij weet niet meer wat goed of kwaad is en is zo, ondanks zijn strenge persoonlijkheid, toch zielig en wekt medelijden op. Het geeft dan ook een geruststellend gevoel dat hij uiteindelijk geen lijden meer ondervindt omdat hij opgaat in zijn eigen wereldje. ( Dit is een veelbesproken onderwerp; zijn mensen in een gesloten inrichting nu echt zo zielig omdat ze weinig kunnen, of zijn ze dat slechts in onze ogen, en zijn ze zielsgelukkig omdat ze niets weten van de ellende van de wereld, en alles positief bekijken?)



Opa Vroklage is een man van ergens in de 70 jaar oud, nog bijzonder kwiek en jong van geest. Hij gaat veel met Adriaan om, omdat ze goed met elkaar kunnen praten. Adriaan luistert veel naar hem, om zich zo een eigen mening te kunnen vormen. De opa is een flat character. Hij is iets minder belangrijk in het verhaal, en alleen in het eerste deel speelt hij een actieve rol. Over zijn karakter wordt weinig verteld, wel is hij belangrijk voor de meningvorming van Adriaan.

Zijn opa heeft een compleet eigen idee over hoe de wereld in elkaar steekt en hoe alles zou moeten, een beeld wat voor een oude man uit die tijd ongewoon was. Hij is namelijk zeker niet conservatief en ziet overal nieuwe mogelijkheden.

“Bij (kerk)scheuringen leer je de mensen, leer je hun opvattingen, leer je hun slechtheid kennen. En bovendien: scheuring is bewijs van levend geloof.” (blz. 73-74)

Opa is voor Adriaan een houvast, waar hij altijd op terug kan vallen. Zo wordt hij ook in het verhaal genoemd; meer over hem weten is niet van belang.

“Ja, het was beslist mijn grootvader. Hij was voor mij naar Den Helder gekomen.”

(blz. 167)



Samenvatting




Adriaan Vroklage wordt naar een tante in Roosduinen gestuurd om melk en eieren te halen. Daar ontmoet hij Klaske, een verre nicht en zij beloven elkaar om later met elkaar te trouwen. Als hij daar gegeten heeft, gaat hij met de veerboot terug. Daar ziet hij allemaal rumoer op de kade. Thuisgekomen denken zijn ouders dat hij tussen wal en schip is geraakt en dood is. Maar dan blijkt dat de dode jongen Jan Ruygveen is. Hij voelt zich schuldig, omdat hij niet dood is gegaan. Adriaan zoekt contact met de rouwende familie. Anton, een broer van Jan Ruygveen, blijkt bij hem op school te zitten. Adriaan leert Anton schaken en ze worden goede vrienden. Ook gaat hij, op eigen aandringen, met Anton mee naar de kerk, een zeer strenge Oud Gereformeerde gemeente. De vader van Anton is kwaad op de kerk, omdat ze volgens hem te ‘soft’ zijn. Hij richt zijn eigen kerkgemeenschap op. Adriaan weet niet zo goed wat hij er van moet denken, maar de opa van Adriaan vindt dat het hoort bij een levendig geloof, het gebeurde veel in die tijd. Adriaan en Anton gaan samen naar L.T.S. Eenmaal op de L.T.S. is de vriendschap niet zo sterk als hij was. Hendrikje, Antons zus, loopt van huis weg, omdat ze veel te streng behandeld werd door haar ouders. Adriaan gaat haar zoeken en ze blijkt in Den Helder te zitten, als prostituee. Vanaf dat moment wil hij niets meer met haar te maken hebben. Als Adriaan van de L.T.S. afkomt, wordt hij universeel - slijper. Daar wordt hij geconfronteerd met zijn schuldgevoel, dat groeit als een man overlijdt en Adriaan de schuld krijgt. Dan krijgt hij te horen dat Job, Antons oudere broer, zelfmoord heeft gepleegd, omdat het verlies van Hendrikje en de strenge vader die niet spreekt over Hendrikje en Jan hem teveel werden. Adriaan wil weg en zoekt zijn toevlucht bij de marine als wasser en maakt een tocht met een onderzeebootjager naar Zuid-Afrika. Teruggekomen in Maassluis komt hij Klaske weer tegen, die verpleegster is. Via haar wordt Adriaan ook verpleger. In het verpleegtehuis komt hij Johannes Ruygveen tegen, die hem vertelt dat zijn vrouw is overleden. Hij heeft spijt van hoe hij voor zijn familie was, en vertelt dat Jans dood geen ongeluk was, maar zelfmoord. Dan beseft Adriaan dat hij tien jaar lang voor niets zichzelf als de grote zondebok aan heeft gewezen.



Tijd



Ik heb er voor gekozen om de tijd uit te werken, omdat het zeer belangrijk is om het verhaal in de tijd te plaatsen waarin het zich afspeelt. Dit is belangrijk om het te begrijpen. De dingen die Adriaan namelijk bezig houden zijn typerend voor die tijd. Dit zal ik uitwerken in de precieze benaming van de verschillende soorten tijd.

De ruimte vond ik niet belangrijk om te beschrijven, omdat Adriaan overal heengaat, en het niet belangrijk is waar hij precies is, als hij er maar kan denken wat hij denkt en niet wordt lastig gevallen.

- De historische tijd: dit verhaal speelt zich af in je jaren ’60, omdat er toen volop onenigheid was over de manier van kerk zijn. Ook zegt de opa van Adriaan dat hij twee kerkscheuringen heeft meegemaakt in 1926 en 1944.

“In ’26 heb ik amper wat van de scheuring gemerkt. (…) In ’44 zat ik ondergedoken, toen is de scheuring ook vrijwel langs me heen gegaan.” (blz. 73)

Het verhaal moet zich dus later dan 1944 hebben afgespeeld. Adriaan is elf jaar oud, en hij heeft deze niet meegemaakt. Aangezien hij na 1944 geboren is, zal dit waarschijnlijk in de grote babyboom van 1950 zijn. Het verhaal speelt zich dus af in de jaren ’60.

- De verteltijd: het boek telt 206 pagina’s, die verdeeld zijn in twee delen: “Een noodwoning voor God” en “Een markgrond van roerdompen”.

- De vertelde tijd: er verstrijkt in het boek ongeveer tien jaar. Adriaan is elf jaar als het verhaal begint. Als hij zestien jaar is gaat hij werken, en na een paar jaar gaat hij een jaar varen met de marine. Na zijn thuiskomst worden er nog enkele maanden beschreven. Ook praat hij over de afgelopen tien jaar.

“Dan had ik de afgelopen tien jaar anders kunnen leven, dan had ik vrolijk kunnen zijn, dan had ik andere vrienden kunnen maken, dan had ik, op de Zegwaartseweg, een arm om Klaske heen kunnen slaan.” (blz. 202)

Het verhaal is chronologisch verteld, en ab ovo: het verhaal begint bij de dood van Jan, die zorgt voor een ommekeer in Adriaans leven. Helemaal aan het eind zijn er nog enkele terugverwijzingen te zien, als hij met Klaske praat over vroeger en als hij bedenkt hoe hij de afgelopen 10 jaar had moeten leven.



Motieven




Het leidmotief in dit verhaal is de jacobsladder zelf. Voordat het verhaal begint wordt de betekenis van het woord gegeven volgens de grote Van Dale. Zijn hele leven lang probeert Johannes Ruygveen te doen wat God wil om zo Hem te bereiken. De jacobsladder was een middel om bij God te komen. Adriaan droomt ook dat Johannes over de jacobsladder klimt.

“Ik droomde pas dat u een ladder beklom die in de hemel reikte.” (blz. 205)

Ook betekent het woord een lang en vervelend verhaal. Dit slaat terug op Adriaan. Zijn leven is niet zo indrukwekkend. Hij leert de familie Ruygveen kennen, die alleen maar tegenslagen te verduren hebben. Adriaan vindt dat hij daar schuld aan heeft en leeft zo gebukt onder die schuld. Dus zijn leven is voor hem als een jacobsladder, een lang en vervelend verhaal. Als hij die schuld niet had gevoeld had hij niet zo hoeven leven en had hij een leuker leven gehad.

“`Dan was alles voor niets geweest, dan had ik al die jaren, al die fietstochten met het kleinste verzet… dan was ik voor niets bij de marine gegaan, had ik voor niets een tocht naar de West gemaakt. (…) Voor niets had ik gewassen en gemangeld en gestreken. (…) dan had ik vrolijk kunnen zijn.” (blz. 201-202)



Het cultuur – historisch motief zijn de kerkscheuringen die vooral in het eerste deel van het verhaal aan bod komen. Deze zijn waar gebeurd. De jaartallen die de opa van Adriaan noemt zijn ook historisch correct.

“In ’26 heb ik amper wat van de scheuring gemerkt. (…) In ’44 zat ik ondergedoken, toen is de scheuring ook vrijwel langs me heen gegaan.” (blz. 73)

Of de personage Johannes Ruygveen ook gebaseerd is op een bestaand figuur is niet duidelijk, maar misschien staat hij symbool voor de mensen uit die tijd die er hetzelfde over dachten als hij. In ieder geval waren veel mensen in die tijd bezig met het belang van de kerk in de samenleving. Mensen bekeken elkaar vanuit het oogpunt van hun geloof, dat wil zeggen dat ze eerst keken of mensen wel het goede geloof hadden, en daarna wilden ze pas kennis maken. En men wilde iedereen overtuigen van zijn eigen geloof.

“Waarom ging hij anders mee dan omdat de Geest in hem, van huis uit toch verloren onder de helwaardigheid van de Gereformeerde Kerken, al een begeerte wekte naar de fonteinen des Heils? Daarom ging je toch mee, leerjongetje? Daarom ging je toch mee?” (blz. 54) door de vraag nog twee keer te herhalen probeert Johannes iedereen te overtuigen van zijn mening.



Het verhaalmotief is de christelijke godsdienst in het leven. In het leven van Adriaan speelt godsdienst en geloof een grote rol. De vraag is hoe groot die rol moet zijn. De meningen van de personages zijn daarover verschillend. Johannes Ruygveen vindt dat het hele leven moet draaien enkel om het geloof. Niets mag gedaan worden zonder er bij na te denken wat de bijbel hier over zegt. Zelfs bij de simpelste dingen moet dit.

“(…) ‘maar toch begrijp ik niet waarom wij geen foto’s mogen laten maken.’ ‘Kind, kind,’ zei haar vader, ‘er staat toch zo duidelijk in de Schrift: gij zult geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in de hemel, noch van hetgeen onder de aarde is.” (blz. 67)

Uiteindelijk wordt hij het hardst getroffen door rampspoed, wat voor anderen weer aanleiding is om te zeggen dat deze manier van geloven helemaal niet de juiste is. Vooral de kinderen lijden eronder omdat ze het nut niet inzien van deze strenge manier van geloven en zich ertegen verzetten, zodat ze dezelfde dingen kunnen doen als hun leeftijdsgenoten.

“Het zou me niks kunnen schelen als je me doodsloeg, je hebt toch m’n hele jeugd al bedorven en verpest, het kan toch nooit meer goed komen met me, ja, ik ben een Izebel; Jij hebt een Izebel van me gemaakt.” (blz. 120)

Door deze tweestrijd heen zoekt Adriaan naar zijn manier van geloven. Hij wil naast zijn eigen gemeente andere kerken leren kennen en gaat tegen de waarschuwing van Anton in door mee te gaan naar een van die kerkdiensten.



Thema


Het thema heb ik weten te formuleren in de volgende zin:



Geloof en het dagelijks leven, en hoe deze twee dingen elkaar beïnvloeden.



Deze twee punten beïnvloeden namelijk elkaar, het werkt van twee kanten. Enerzijds maakt je geloof wie je bent: je leeft naar die normen en waarden en bij veel dingen die je doet denk je vanuit het oogpunt van je geloof. Anderzijds maakt het dagelijks leven je geloof: de problemen die je ondervindt in je leven maken het beeld van het geloof en maken hoe je er mee omgaat. Bijvoorbeeld: als je een kerkscheuring meemaakt, heeft dat invloed op je denken over het geloof en hoe dat moet. Als er maar 1 kerk is, denk je daar heel anders over. Dit heeft dus te maken met het dagelijks leven.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen