Boekverslag : Johan Daisne - De Trein Der Traagheid
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2359 woorden.

Titel: De trein der traagheid

Auteur: Johan Daisne




Samenvatting

De naamloze hoofdpersoon, een man van middelbare leeftijd, museumdirecteur en deeltijds docent in een niet nader genoemde stad, reist op een lenteavond met de trein terug naar huis in een stad die met het initiaal N wordt aangeduid. Hij dommelt even in, wanneer hij de ogen weer opent, stelt hij vast dat al zijn medereizigers in een diepe slaap zijn geraakt in een overigens onverlichte coupé. Hij verwondert zich niet alleen over de totale bewegingloosheid maar ook over de ongewoon snel invallende duisternis en schrijft dit verschijnsel toe aan de onvoorspelbaarheden van de lente. Wanneer hij de voorbije dag overdenkt, mijmert hij verder over de les die hij die middag gegeven heeft en die handelde over de "inchoatieve reflex', een bekend verschijnsel in de fonologische wetenschap, waarbij de spreker anticipeert op een bepaalde medeklinker en daardoor een andere klank reeds anders gaat uitspreken. De hoofdpersoon ziet dit verschijnsel als het tegenovergestelde van de inertie in de fysica, de wet der traagheid, waarbij een beweging de neiging vertoont nog even voort te duren ook wanneer ze wordt stopgezet. Tegenover die professionele beschouwingen, die onvermijdelijk een zekere vermoeidheid tot gevolg hebben, staat een gevoel van gelukzaligheid, waarbij de hoofdpersoon het leven in zijn volheid en schoonheid beaamt, deze gedachte heeft hem vooral beziggehouden net voor hij ingedommeld is.

Het onbehagen over de slapende medereizigers en het verlangen een sigaret op te steken maken dat hij de coupé verlaat en op zoek gaat naar iemand die hem vuur kan geven, eigenlijk een voorwendsel, want hij wil tot iedere prijs iemand ontmoeten die evenals hijzelf wakker is in deze slapende trein. Hij vraagt zich intussen af of hij niet in de verkeerde trein is gestapt, maar noch een analyse van de toestand, noch het voorbijflitsende landschap kan hem daaromtrent enig uitsluitsel geven. In een van de laatste wagons ontmoet hij een oudere man die zich net als hij over de slapende medereizigers verwondert. Zij beginnen een gesprek en stellen daarbij vast dat hun beider horloges op hetzelfde ogenblik zijn stilgevallen en wel om halfzeven. De oudere man stelt zich voor als professor Hernhutter, wat de hoofdpersoon enkele bedenkingen omtrent deze symbolische naam doet maken, met name over de Moravische Broederschap die in de vijftiende eeuw werd opgericht en zich als een organisatie van zedelijke vervolmaking over de hele wereld zou hebben verspreid.

De trein komt tot stilstand. Beide heren zien een jongeman aan komen lopen. Hij is in paniek en tracht de locomotief te bereiken om te weten te komen wat er precies is gebeurd. Automatisch stappen ook zij uit, waarna de hoofdpersoon het gevoel heeft dat ‘het Avontuur’ begint. Wanneer de trein zich weer in beweging zet, besluiten zij als het ware instinctief niet meer in te stappen. De beweegreden van Hernhutter blijkt zijn bezorgdheid om de jongeman te zijn. Inderdaad, ook deze laatste heeft de trein niet meer gehaald en gedrieën beginnen zij zonder bagage aan een tocht door het nachtelijk landschap. Tijdens hun speurtocht naar enig leven ontwikkelt zich een gesprek, waarin de jongeman meer over zijn studies vertelt. Val, zo is zijn naam, blijkt een intelligente jongen te zijn, die zich interesseert voor literatuur en criminologie. Hernhutter speelt daarbij een rol van 'vroedheer', doordat hij indringende en relevante vragen stelt die langzamerhand licht in de chaos van hun vreemde situatie brengen. Zo komen zij tot de ontdekking dat ze alle drie eventjes in de trein zijn ingeslapen en dat ze allen net voor het indommelen hebben gedacht aan het geluk op aarde. Vooral de gedachten van Hernhutter zijn betekenisvol. Hij stelt het leven voor als een constructie, een bouwstuk, dat door ineen te passen elementen moet worden gerealiseerd. Maar opmerkelijk is dat hij dezelfde theorie ontwikkelt als de hoofdpersoon reeds heeft gedaan, in zijn beschouwingen over het psychische automatisme en de levenswet van de inertie. Hernhutter spreekt de verwarrende gedachte uit dat het leven nog eventjes voortduurt in de dood en dat de levenden op de dood anticiperen door wat de hoofdpersoon eerder de 'inchoatieve reflex' noemde. Het logische gevolg is dat zij zich dus in het overgangsgebied tussen leven en dood bevinden en dat de trein daar een belangrijke rol zou hebben gespeeld, bijvoorbeeld door een ongeluk te hebben.

Eindelijk ontwaren zij een licht. Het blijkt een soort herberg te zijn, waar ze willen eten. De overige bezoekers blijken eveneens reizigers te zijn, maar de taal die er gesproken wordt, is totaal onbekend, zodat de drie zich met gebarentaal moeten behelpen. Ook is er geen enkele gelegenheid om met de buitenwereld te communiceren. Voorts ontbreekt iedere verwijzing naar de tijd. Nadat ze gegeten hebben, doel Val een trucje met speelkaarten. De kelner neemt het spel van hem over en doet iets veel indrukwekkenders, waarbij de kaart van de hoofdpersoon en die Hernhutters perfect voorspeld zijn, maar die van Val onjuist blijkt te zijn. Hij krijgt een hartenvrouw. Val wil absoluut dansen, en nodigt de juffrouw van de herberg uit. De beide reisgenoten kijken toe, maar stellen tot hun verbijstering vast dat zij ieder een andere vrouw zien dansen. Het beeld dat zij menen te zien is dat van elkaars echtgenoten. Wanneer ook Val zijn danspartner anders beschrijft dan de professor haar heeft gezien, verzinkt deze laatste in een toestand van verdoving. Tenslotte weerklinkt het geluid van een buurttram. De overige bezoekers van de herberg spoedden zich ernaar toe en ook Val wil tot iedere prijs mee, niet het minst, omdat de dansende juffrouw hem daartoe zou hebben uitgenodigd. Maar wanneer Val met de tram verdwenen is, merkt de verteller dat de vrouw bij hem achtergebleven is. Op zijn vraag wie zij dan wel is, antwoordt zij dat ze een verpleegster is en dat hij een treinongeluk heeft overleefd. Tussen de lijken herkent hij het lichaam van Val.



De verhaalanalyse



Opdracht

Deze novelle werd opgedragen ‘Aan Jean van Kalck die Met dertien aan tafel uitgaf en ontijdig aan onze vriendschap werd ontrukt. Doch de trein keert altijd terug, traag maar zeker.’



De titel

De trein der traagheid is een gekozen naam die veel van de inhoud van het boek verraadt. Het boek begint namelijk in een trein waarin de hoofdpersoon zit. Deze trein blijkt aan het eind van het boek te zijn ontspoord. De trein waar ze in zaten was dus een dodentrein die langzaam naar het dodenrijk ging. Val heeft het ongeluk niet overleefd, maar voor de hoofdpersoon en professor Hernhutter keerde de trein langzaam maar zeker terug naar de wereld van het leven.



Soort boek

Dit boek is een magisch-realistische novelle die zich in elke tijd met treinen zou kunnen afspelen. Het boek heeft drieëndertig kleine hoofdstukken zonder naam, maar enkel met een nummer.



Personages

Het boek heeft vier hoofdpersonen, de laatste komt pas aan het eind van het boek naar voren, maar toch vind ik haar een hoofdpersoon.

De eerste is de ikfiguur: hij is een leraar en is getrouwd. Hij heeft zelfs een kind.

De tweede is professor Hernhutter: hij is professor op een universiteit. Hij is al op leeftijd. Hij heeft een vrouw gehad, maar die is al overleden.

Val is de vierde persoon, hij is student.

De laatste is de verpleegster / waardin met wie Val een paar uur danst in de herberg. De ikfiguur ziet haar als de overleden vrouw van Hernhutter en Hernhutter ziet haar als de vrouw van de ikfiguur.



Tijd

Het verhaal zou zich in elk jaar kunnen afspelen waarin treinen al bestaan. De tijd die verloopt tussen het begin en het eind van het verhaal zal ongeveer tien tot vijftien uur zijn, dat is ook de tijd die ze zelf beleven in de andere ‘wereld’. Het is een chronologisch verhaal en er zijn veel kleine sprongen in de tijd.



Vertelsituatie

Het verhaal is verteld in de ikvertelsituatie; het is een verhaal dat bijvoorbeeld een opa aan zijn kleinkinderen zou kunnen vertellen. Daardoor is het verhaal ook heel makkelijk te volgen.



Ruimte

De belangrijkste ruimtes in het verhaal zijn de trein en de herberg.



Opbouw

Het verhaal begint als de ikfiguur in een trein zit op weg naar huis en begint dus niet midden in een handeling. Hij, en nog twee anderen, komen in een andere wereld terecht die een anti-wereld is, ook wel de wereld van de dood genoemd. Hij komt hieruit door niet naar de tram te gaan, want daarna blijkt hij in het ziekenhuis te zijn, waar hij hoort dat hij een treinongeluk heeft overleefd.



Thema en motieven

Het thema van het verhaal is het leven van en de terugkeer uit de dood. Enkele motieven zijn bijvoorbeeld de stilstaande horloges, de herberg, de vreemde taal, het ontbreken van de tijd en het altijd donker zijn.



De bedoeling

Het verhaal is opgedragen ‘Aan Jean van Kalck die Met dertien aan tafel uitgaf en ontijdig aan onze vriendschap werd ontrukt. Doch de trein keert terug, langzaam maar zeker.’ Het verhaal is dus een eerbetoon aan Jean van Kalck.



Taal

Het boek is geschreven in een eenvoudig taalgebruik en is erg makkelijk te lezen. Het verhaal bevat geen flashbacks en er zijn geen grote tijdsprongen.



Eigen mening

Het is een simpel te lezen boek met eigenlijk geen moeilijke woorden en daarom was het nogal gemakkelijk te lezen. Het verhaal spreekt me erg aan omdat het verhaal over het leven na de dood best zo zou kunnen zijn, als ik niet gelovig was. Het verhaal ligt ook niet totaal buiten mijn belevingsgebied, want treinongelukken kom je helaas wel eens tegen. Ik vind het een erg origineel onderwerp, want dit is het eerste boek dat ik over de dood lees en al helemaal op zo’n manier over de dood. Dit boek was het makkelijkst te lezen van de drie die ik al heb moeten lezen, want het is mij erg duidelijk over welk onderwerp het gaat en het mooiste vind ik nog wel dat het verhaal geen flashbacks heeft. Ik vind het dit keer ook wel leuk dat de hoofdpersoon qua naam onbekend blijft en dat de plaatsnamen alleen met een letter worden aangeduid.

Dit is naar mijn mening ook een mooi boek, omdat in dit boek de nadruk wordt gelegd op de gebeurtenissen en niet op de gedachten en gevoelens van de hoofdperso(o)n(en). In dit boek zit ook redelijk veel dialoog en dat vind ik weer mooi. Dit is het eerste magisch-realistische boek dat ik ooit gelezen heb en ik vind het tot nu toe het mooiste soort boek uit de literatuur, dat komt natuurlijk omdat ik dit boek mooi vond en dit boek is een magisch-realistisch boek. In het boek vind ik de overgang van de dodenwereld naar de normale wereld niet zo mooi, omdat die zo ineens is: de tram is nog maar net weg of ze zijn alweer in het ziekenhuis waar hij te horen krijgt dat hij een treinongeluk heeft overleefd. Dat is eigenlijk het enige wat ik echt niet mooi vind aan het boek.



Informatie over de schrijver





Johan Daisne, pseudoniem voor Herman Thiery, werd op 2 september 1912 geboren in een volksbuurt van Gent. Van vaders zijde stamde hij uit een oud adellijk Frans geslacht uit het Département de l’Aisne, vandaar de schuilnaam van de schrijver. Daisne werd opgevoed volgens Tolstoijaanse principes. Na zijn lager onderwijs (1918-1923) volgde hij het technisch vierde graadsonderricht (1924-1925). Tijdens zijn studie aan de Moderne (dit is handels)afdeling van het Koninklijk Atheneum te Gent (1926-1930) raakte hij overwerkt en ging een tijdje werken als kantoorbediende in een textielfabriek. Ondertussen had hij reeds zijn eerste werken gepubliceerd in het schoolblad: teksten over film, gedichten, een ‘drame lyrique et symbolique moderne en un acte’, en novellen als ‘n Vriend en Toekomstvisioen (1929). Van 1930 tot 1935 studeerde hij economische wetenschappen en Slavische talen aan de Rijksuniversiteit Gent. In die tijd maakte hij vele reizen, onder meer naar de Sovjet-Unie, waar hij de reportage Stof op het Kremlin schreef. Tijdens zijn legerdienst (1935-1936) werkte hij aan zijn doctoraal proefschrift. In 1936 promoveerde hij op een dissertatie over de filosofische en speculatieve waarden in de staatshuishoudkunde. Daarna werd hij surveillant aan het Koninklijk Atheneum te Gent en, na enkele weken, Vlaams adjunct-directeur bij de Belgische Landsbond der Bouwbedrijven en Openbare Werken te Brussel (1936-1944). Tegelijk onderwees hij Duits aan de Meisjeskweekschool (tot 1960). Na de achttiendaagse veldtocht en zijn vlucht naar Zuid-Frankrijk hervatte hij het werk bij de Landsbond en werd docent Nederlands aan de Ecole Sociale (Instituut voor Sociale Studie) te Brussel (tot 1955). Op 18 november 1944 trad hij in het huwelijk met Polly van Dyck en vestigde zich in Schaarbeek. In oktober 1945 werd hij hoofdbibliothecaris van de Stadsbibliotheek van Gent. Begin 1946 overleed zijn dochtertje Frédérique, in 1947 werd zijn zoon Evert geboren. Na de mislukking van zijn eerste huwelijk hertrouwde hij in 1957 met Marthe Kinaupenne. Sedertdien woonde hij in villa van Berken, Aan de Bocht (Gent). Hij overleed op 9 augustus 1978.

Johan Daisne was (mede-)oprichter en/of redacteur van verscheidene literaire tijdschriften, onder meer Klaver (en) drie (1937-19480 en het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1945). Hij was lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, van de Koninklijke Vlaamse Academie en van de Association des Ecrivains belges. Ook was hij administrateur van het Koninklijk Belgisch Filmarchief en jurylid, zelfs een keer voorzitter, van de Belgische Wereldfestivals van de film (1947, 1949, 1958). De Belgische regisseur André Delvaux verfilmde De man die zijn haar kort liet knippen (1965) met Beata Tyszkiewicz,Senne Rouffaer en Hector Camerlynck en De trein der traagheid (Un soir, un train, 1968) met Yves Montand, Anouk Aimée en Matthieu Carrière. Ook De geboorte werd door de BRT in beeld gebracht. Daisnes werk werd herhaaldelijk onderscheiden: in 1946 ontving hij de driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Toneelletterkunde voor Het zwaard van Tristan, in 1950 de August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor De man die zijn haar kort liet knippen, in 1954 de jaarlijkse Prijs van de Stad Gent voor Nederlandse literatuur voor Het kruid-aan-de-balk, in 1957 de Arthur Merghelynckprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voor Lago Maggiore , in 1960 de driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza voor De neusvleugel der muze, in l961, 1962 en 1964 het Referendum der Vlaamse Letterkundigen voor respectievelijk De neusvleugel der muze, Hoe schoon was mijn school en Baratzeartea. In 1966 werd Het geluk bekroond in de luisterspelwedstrijd van de Nederlandse Radio-Unie en de BRT.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen