Boekverslag : Patrick Lagrou - Het Monster Uit De Diepte
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2709 woorden.

Het verhaal begint op zaterdag,18 maart en eindigt op vrijdag, 31 maart, dus 14 dagen.

De hoofdpersoon is Marijn, samen met zijn dolfijn Derby. Het is een jongen die wel van uitdaging houdt.



Marijn woont op Long Island, een eiland van de Bahama’s. Het is er erg rustig,

tot er op een dag een wetenschappelijke expeditie arriveert. Een nogal zonderlinge professor wil er de mysterieuze blauwe gaten bestuderen (stukken in de zee die heel diep zijn) en Marijn mag samen met zijn dolfijn Derby meehelpen. Maar als blijkt dat er zich in die diepe gaten een vreemd wezen schuilhoudt, begint voor Marijn een groot avontuur.



Er loopt een tweede verhaal door het boek heen, de opdracht waarvoor de vader van Marijn (een bioloog) wordt ingehuurd en die nogal gevaarlijk is.



Tijdens het grootste deel van het verhaal is Marijn alleen thuis. Zijn vader ( Ben Jansen) moest weg voor een project in de Stille Oceaan en zijn moeder was met vriendinnen naar New York.

Toen hij zijn vader op het vliegveld had uitgezwaaid ging hij naar huis, waar hij een afspraak had met een vriend (Cleophas). Toen zijn vriend niet kwam opdagen, wist Marijn dat er wat gebeurd moest zijn. In het dorp waar hij woonde (Dead Man’s Cay) was iedereen weg. Omdat hij dat eng vond, ging hij naar het politiebureau. Daar was ook niemand, behalve één gevangene: Percy (de grootste zuiplap van het eiland). Omdat Percy alleen in de cel zat om zijn roes uit te slapen, bevrijdt Marijn hem en samen gaan ze naar zee.

Op zee bij een koraalrif liggen tientallen bootjes voor anker, maar ze zien door een verrekijker dat ze allemaal leeg zijn. In Percy’s boot gaan ze de zee op en gaan kijken wat er gebeurt. De bootjes liggen allemaal bij een rif (Conception Reef). Naast het rif ligt een zogenaamd blauw gat.

Iedereen is bezig op het rif dingen op te vissen, en Marijn springt ook in het water. Als hij met een loodgordel om, een duikbril op en zwemvliezen aan in het water duikt, ziet hij dat de dingen kleren zijn. Op de rand van het rif ligt het wrak van een schip (de Comberbach), dat waarschijnlijk een week eerder was gezonken (toen was er een storm). Op en rondom het wrak liggen grote balen textiel, genoeg om iedereen te kunnen kleden. Percy duikt ook in het water en samen gaan ze het wrak in. Dan zien ze duizenden flessen whisky in het ruim liggen. Percy is verder niet meer aanspreekbaar, hij duikt alleen nog maar zoveel mogelijk whisky op. Als Marijn een tweede keer duikt komt een dolfijn hem helpen: Derby.

Hij onderzoekt het wrak, maar ziet vreemd genoeg geen beschadigingen. En die zou je moeten zien als het schip het rif had geraakt. Na het onderzoeken van het wrak besluit hij meteen het blauwe gat te bezoeken. Met behulp van een speciale duikfles en wat steun van Derby kan Marijn op de bodem van het blauwe gat komen, waar hij het wrak van een watervliegtuig vindt met daarin twee lijken. Hij kan nog nét het nummer op een van de vleugels lezen (PP-5514).



Als hij eenmaal aan de wal is, vertelt hij alles aan zijn vriend Roby (een gepensioneerde beroepspiloot die alles weet van vliegtuigen en boten).

Roby weet dat de Comberbach een smokkelschip is, dat heen en weer vaart van Florida naar Haïti. De kleding is maar een dekmantel, maar eigenlijk gaat het om drank en andere dure dingen.

Roby begrijpt niet dat het schip gezonken kan zijn, ze zijn al wel honderden keren langs dezelfde weg gevaren en ze weten dat het rif gevaarlijk is. Ook vertelt Marijn over het watervliegtuig, en als hij het nummer noemt is Roby sprakeloos.



Een paar dagen later wordt Marijn opgebeld door professor Polype die naar Ben Jansen vraagt. Hij vertelt dat hij een gids voor onder water nodig heeft voor een wetenschappelijk project, en Marijn biedt zich aan.



‘s Avonds ziet Marijn een vuur in de buurt van een oud landhuis, Millers’ House. Hij gaat er naartoe en komt bij een binnenmeer uit, waarvan hij weet dat er een blauw gat in zit. Inééns spuit een fontein van water omhoog en die blust het vuur. Hij denkt dat er iets gevaarlijks in het water zit, hij ziet iets heel groots onder het water wegschieten.



De volgende dag roept Roby hem over de marifoon op omdat hij nieuws voor hem heeft. Als hij het trapje afrent staat daar voor de derde keer een opengesneden sinaasappel, overgegoten met honing met daarin een stukje geknoopt koord en twee briefjes. Op het ene staat zijn naam en op het andere een T. Roby vertelt Marijn dat het watervliegtuig uit Brazilië kwam en werd gebruikt voor onderzoekingstochten in het gebied van de Amazone en de Orinoco, twee rivieren.



Diezelfde dag komt professor Polype met de ‘Leviathan’ een heel luxe schip met zelfs een helicopter aan boord. Marijn krijgt een rondleiding en wordt voorgesteld aan mijnheer Goldberg die zorgt voor het geld voor het onderzoek. Aan boord is veel apparatuur. Professor Polype legt Marijn uit wat de bedoeling van het onderzoek is: het onderzoeken van de blauwe gaten. Hoe zijn die blauwe gaten ontstaan? Heel lang geleden vormden de Bahama’s één groot eiland met een bodem die uit kalk bestond. Door regens ontstonden allemaal gaten, gangen, holen en grotten tot het zeewaterniveau (regen tast kalk niet aan). Toen de zeespiegel steeg, liepen al die gaten vol met zeewater. En de kans was groot dat er in die gaten zeedieren zouden leven die je nergens anders kunt vinden. De professor is heel erg geïnteresseerd in grote inktvissen.



Marijn maakt ook kennis met Yaël, het nichtje van mijnheer Goldberg. Marjn vindt haar niet aardig, ze doet ook heel raar. Het blijkt dat Marijn samen met haar moet gaan duiken.

Op weg naar huis kwam hij Yaël weer tegen. Ze stelt voor elkaar beter te leren kennen en vraagt hem of hij haar het eiland wil laten zien.

Ze komen uit op een oude begraafplaats. Ze gaan één van de grafkelders in, die uitkomt op een grot. Toen Yaël een foto maakte van de vleermuizen die daar aan de zoldering hingen, poepten ze allemaal in één flats op Marijn.

Als ze in de verte een afschuwelijk gil horen, maken ze dat ze weg komen.



Thuis zit een oude vrouw ( Mama Loeka) op Marijn te wachten. Hij weet, als hij haar naam hoort, dat zij volgens de eilandbewoners over vreemde krachten beschikt. Mama Loeka noemt Marijn “Dolfijnenkind” en waarschuwt hem voor dreigend gevaar. Het zou van diep komen en hem niet sparen. Maar ze vertelt dat Marijn speciale krachten bij zijn geboorte heeft meegekregen en dat hij die goed moet gebruiken. En ze zegt dat iemand het goed met hem meent omdat hij die morgen een speciaal teken had gekregen. Marijn denkt na en vermoedt dat dat teken die sinaasappel was.



De volgende dag gaan Marijn en Yaël duiken. Helicopterpiloot Buck bekijkt vanuit de lucht de plekken van de blauwe gaten en geeft door waar er geschikte duikplaatsen zijn. Hij ziet op een gegeven moment een grote witte schim in het water. Het schip gaat naar die plek en Marijn en Yaël gaan het water in. Ze gaan heel diep en zien bijna niks.Op de bodem komen ze allemaal rode garnalen tegen wat Marijn heel vreemd vond. Plotseling voelen ze een soort stroming en zien een reusachtig wit lichaam in de verte verdwijnen. Na een tijd gezwommen te hebben ontdekken ze dat ze nog in een soort grot zitten. Marijn en Yaël delen samen de lucht die er nog over is. Als ze bijna boven zijn zien ze het witte beest weer en het blijkt een blinde zeeschildpad te zijn .



Bij een volgende duik komt Derby met Marijn mee. Yaël en Marijn laten fluoresceïnepoeder los, dat licht geeft. Zo kan Buck vanuit de helicopter zien hoe de gangen en de gaten met elkaar in verbinding staan.



‘s Avonds vertelt Roby aan Marijn dat ene John Stevens het watervliegtuig had gecharterd. Na Roby’s vertrek achtervolgt Marijn een jeep met drie bemanningsleden van de ‘Leviathan’. De mannen gaan naar de grot bij de oude begraafplaats. Op het kerkhof is ook een meisje. Als de mannen vertrekken achtervolgt Marijn het meisje dat naar een hut loopt: de hut van Mama Loeka.



Marijn heeft al niet zoveel zin meer om nog mee te doen aan het project en hij verslaapt zich de volgende morgen met opzet. Maar Derby de dolfijn was al verplaatst naar de plek waar ze die dag gingen duiken en Marijn moest dus wel mee. Samen met Yaël moet hij, vastgemaakt aan een touw, de “grotten” verkennen. Omdat Yaël op een gegeven moment niet meer zoveel lucht heeft gaat Marijn alleen met Derby verder. Derby zwemt heel hard. Na een tijdje wordt Marijn’s touw doorgebeten. Omdat Marijn niet merkt dat hij niet meer vastzit, kan hij veel verder zwemmen dan de bedoeling is (de bemanning doet niets om hem te redden omdat het water daar erg troebel is).

Marijn ziet een roze dolfijn en komt ook Talitha tegen, die hem de weg wijst. Derby en de roze dolfijn brengen Talitha en Marijn een heel stuk weg. Talitha zegt hem dat hij niets mag vertellen over de roze dolfijn.



De roze dolfijn is bijna drie meter lang, heeft een bult op zijn kop, een smalle bek vol scherpen tanden, twee guitige oogjes en dezelfde eeuwige glimlach als Derby.

Stukje uit het boek (omgezet naar eigen woorden):

Marijn had nog nooit zo’n grappige dolfijn gezien. Hij begon hard te lachen. De roze dolfijn begon als antwoord daarop te klikken en te kraken en meteen liet hij zich aanraken. Het duurde niet lang voordat Marijn zijn hele lijf begon te strelen. Dat dier zag er werkelijk heel anders uit dan al de dolfijnen die hij tot nu toe had gezien.



Wat later begint Marijn te denken dat professor Polype waarschijnlijk achter de roze dolfijn aan zit. Hij waarschuwt Talitha dat de roze dolfijn in gevaar is Op de plek waar ze de roze dolfijn de laatste keer gezien hebben, zijn duikers bezig een net over de dolfijn te gooien. Marijn en Talitha proberen hem nog te redden maar hij wordt omhoog gehesen en met de helicopter afgevoerd.

Op dat moment verschijnt Yaël, die vol leedvermaak nog vertelt dat ze Derby ook mee hebben genomen.

Marijn en Talitha moeten een heleboel moeite doen om uit de grot te komen en ze moeten diep duiken om toch nog bij een uitgang te komen. Marijn raakt buiten bewustzijn en wordt gered door Talitha.



Nadat Marijn 15 uur had geslapen, komt Talitha bij hem op bezoek. Ze vertelt hem dat Mama Loeka haar grootmoeder is en dat haar overgrootvader de laatste bewoner van Millers’ House was. Haar oma, Mama Loeka, was op Haïti geboren, haar vader was een voodoo-tovenaar. Alle zijn boeken en geschriften waren verboren op Millers’ House. De grootvader van Mama Loeka had haar een oude indianenlegende verteld: wanneer de grote roze dolfijn van zijn vrijheid werd beroofd, zou het grote monster uit de diepte komen en alles verwoesten. Talitha vertelt Marijn dat ze van Mama Loeka heeft geleerd hoe ze met dieren in contact kan treden. Talitha had ook de sinaasappels op Marijn’s stoep gelegd, die waren bedoeld als een teken dat ze hem leuk vond.



Talitha stelt Marijn voor aan een overlevende van de schipbreuk, Jean-Baptiste (hij was gered door de roze dolfijn). Jean Baptiste had ook het watervliegtuig gezien. Als Jean Baptiste alles wat hij weet aan Marijn vertelt, weet Marijn waar hij Derby en de roze dolfijn kan vinden.



Marijn en Talitha gaan naar Los Angeles naar het Marinarium, het complex waar de dolfijnen moesten zijn. Voordat ze gingen had Mama Loeka hen nog gewaarschuwd voor het monster dat zou gaan ontwaken bij de komst van de nieuwe maan..

In het complex vinden ze de dolfijnen maar ze hebben geen idee hoe ze de dolfijnen kunnen bevrijden.

Dan zien ze Yaël tegen, die hen niet had gezien, en ze achtervolgen haar. Dan komen ze in een kamer waar geen onbevoegden mogen komen (Yaël is binnengekomen met een magneetkaart). Vanuit die kamer wordt het hele complex bediend en worden alle dieren gevoerd. Achter hen valt de deur in het slot en ze kunnen er niet meer uit.



Dan komt Marijn in een soort droomtoestand. Marijn ligt in het water en hoort de stem van Mama Loeka. Zij belooft hem te zullen leiden want er zullen vreselijke krachten losbarsten.

Als Marijn wakker wordt, gaan ze door een wirwar van gangen. Ze stelen een magneetkaart en kunnen daarmee een deur openen. Ze komen in het amfitheater waar de shows plaatsvinden en daarna kunnen ze naar buiten. Ze rennen naar het strand en als ze over een rotspartij klimmen voelen ze trillingen.

Op het zand ontmoeten ze een zekere Dick, die met een jeep met boottrailer is gekomen.

Dick, die walvissen wil zien, neemt Marijn en Talitha in zijn boot mee. Hij vertelt hen dat hij vlak bij het strand hordes ratten heeft gezien die uit de riolen kropen.

Als de walvissen er zijn, kunnen ze hen knuffelen. De walvissen zetten koers naar het Marinarium, waar ze de afsluitingen omver halen.

Dan klinkt er een diep gerommel, het monster is ontwaakt.

Terwijl Dick buiten blijft wachten, gaan Marijn en Talitha het gebouw binnen. Het gebouw beweegt en overal zijn instortingen en de aarde blijft rommelen. Een aantal dieren ontsnapt, waaronder een witte haai. Op een gegeven moment worden ze achtervolgd door Buck, Yaël en een paar bewakers. Yaël komt in het water terecht nadat een glazen brug over een kunstmatig koraalrif is gebarsten. Marijn redt haar van de witte haai. Als ze buiten komen, zien ze de roze dolfijn in de lagune zwemmen en ook Derby komt tevoorschijn. In de verte zien ze de boot van Dick, maar op dat moment schiet Goldberg op Marijn. Maar hij wordt tegengehouden door de professor.

Marijn en Talitha zwemmen naar Dick’s boot en vinden daar de vader van Marijn, Ben Jansen. Na een paar kilometer varen horen ze een geluid als van een reusachtige waterval. De vader van Marijn vertelt dat dat de tsunami is. Er ontstaat een geweldige vloedgolf, die net hun boot voorbij gaat. Daarna overspoelt de vloedgolf het land kilometers ver en vernielt alles wat hij tegen komt.

Terwijl iedereen op de boot wacht tot ze gered worden (ze waren gezien door een kustwacht vliegtuig) vertellen Marijn en Talitha de gebeurtenissen aan Ben Jansen. Op het moment dat ze Jean Baptiste hadden ontmoet, was hun alles duidelijk geworden:

Jean Baptiste had verteld dat het schip de Comerbach in de nacht van tien op elf maart lichtsignalen had gezien, die van een watervliegtuig bleken te zijn. Ze probeerden de bemanning van het watervliegtuig te redden, maar toen kwamen ze in botsing met elkaar. De Comerbach en het watervliegtuig zonken beide naar de diepte.

De roze dolfijn was aan boord van het watervliegtuig. Aan boord was John Stevens, een bioloog die voor het Marinarium werkte. Hij nam de roze dolfijn in Brazilië gevangen. Omdat de roze dolfijn een zoetwaterdier is, kon hij niet te lang in het zeewater blijven. Daarom zocht de dolfijn het blauwe gat op bij de ruïne. De Leviathan ging achter hem aan en wilde hem ook vangen.



Op dat moment vertelt Ben Jansen dat hij dacht dat hij twee weken daarvoor deel zou nemen aan een expeditie in de Stille Oceaan. Maar hij werd min of meer gedwongen om te gaan werken als bewaker in het Marinarium. Daar verzamelde hij bewijzen tegen Goldberg voor de smokkel in bedreigde diersoorten. Hij heeft op een gegeven moment de twee dolfijnen bevrijd.



Als ze worden gered door een helikopter van het Amerikaanse leger, zien ze Derby zwemmen. En dan horen ze ook dat er een roze dolfijn is gezien.

Zo weten ze dat allebei de dolfijnen gered zijn.



Mening:



Ik vond het boek erg leuk, want ik houd van spannende verhalen. Vooral verhalen waarin dieren spelen lees ik graag. Het eind van het boek was spannender dan het begin. Wat ik wel moeilijk vond is dat je soms pas veel later begrijpt hoe Marijn iets weet, bijvoorbeeld waar hij de dolfijnen moet zoeken. Hij gaat naar het Marinarium, maar je begrijpt dan nog niet hoe hij daar op komt.



Het verhaal is niet in de ik-vorm geschreven.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen