Boekverslag : Cornelis Paradijs - Grassprietjes
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2591 woorden.

Titel: Grassprietjes of Liederen op het gebied van deugd, godsvrucht en vaderland

Auteur: Cornelis Paradijs pseudoniem van F.W. van Eeden

Plaatsnaam: Amsterdam

Jaar van uitgave: 1905

Druk: 3e



Beschrijving



Mijn keuze om dit boek te gaan lezen is niet zo moeilijk te verklaren. Na al dat lezen van gewone proza leek mij het eens leuk om een oude gedichtenbundel te gaan lezen. De reacties van veel mensen waren: ”Lees toch gewoon een makkelijk boekje, gedichten uit die tijd zijn echt niet te begrijpen!”. Toch leek het mij wel leuk, want poëzie interesseert mij al erg lang en ik had nu de kans om een gedichtenbundel te lezen en het allerleukste is dat ik er dit jaar nog één mag lezen. Gedichten zeggen mij vaak veel meer dan gewone verhalen. Gedichten spreken me vaak meer aan, omdat je een eigen invulling aan een gedicht kunt geven en bij een gewoon verhaal is vaak alles al zo voorgekauwd.

Om deze redenen mijn keuze voor Grassprietjes van Cornelis Paradijs.

Hieronder zal ik een beschrijving geven van een gedichtenbundel zoals staat op pagina 332 in het Laagland informatieboek (Werkwijzer 5B Een gedichtenbundel lezen stap 1 t/m 5). De verdiepingsopdracht zal bestaan uit vijf gedichten waarvan ik eerst kort het onderwerp zal vertellen en daarna de eventuele diepere betekenis uit die tijd uit zal diepen. Ik hoop dat u het eens bent met deze werkwijze.



Nadat ik de voorkant bekeken had, had ik de verwachting bij het lezen van het woord ”grassprietjes” dat er gedichten in de bundel zouden staan die vrolijk waren en nieuw licht zouden werpen op bepaalde onderwerpen. Het tegendeel bleek echter waar. Na het lezen van enkele gedichten kwam ik erachter dat het gedichten waren waarin Frederik van Eeden, die zich als schrijver van dit boek Cornelis Paradijs noemt, de spot drijft met oude domineedichters. Hijzelf maakt namelijk duidelijk, door de ontzettend brave gedichten en de mensen die hij bespot, velen van Beweging van Tachtig waar hij overigens zelf ook bijhoorde, dat hij afstand wil doen van de literaire voorgangers, vooral de domineedichters, en hij drijft dus de spot met hen. Dit was dan ook de aanleiding van Frederik van Eeden om onder het pseudoniem Cornelis Paradijs de dichtbundel ”Grassprietjes” te schrijven, want dan hoeft hij niet onder zijn eigen naam te spotten en doet zich zo dus voor als een ander persoon.



De bundel bestaat uit vier delen, namelijk:

1) Een tuiltje poëzie voor het huisgezin.

2) Versche lauwerblaadjes om de hoofden van Neerlands dichterhelden.

3) Predikanten-lied. (Hulde aan onzen geestelijken stand)

4) Mengelpoezie



Aan de namen van deze delen kun je zien dat Van Eeden sterk heeft overdreven. Woorden als ”tuiltje” en ”lauwerblaadjes” zijn, naar mijn idee, wel erg zoetsappig en daarmee uit hij zich op een erg satirische wijze. Zelf vind ik dat wel leuk en vooral erg goed bedacht. Een erg leuke en vooral sarcastische opmerking maakt Cornelis Paradijs ook aan het begin van het boek, namelijk:

” Vinger Gods, wat zij gij groot.” Spottender kan het haast niet, zou ik zeggen.

De titel ”Grassprietjes” kon ik niet gelijk in verband brengen met het boek, maar na een tweede keer secuur lezen, denk ik, dat deze titel gekozen is omdat de grassprietjes de gedichten in deze bundel moeten voorstellen, dus elk gedicht is een grassprietje, en dat deze grassprietjes de zoete geur van de verdorven letterkunde (hiermee speelt Van Eeden in op zijn Nieuwe Gids) zal gaan verjagen.



Eerste persoonlijke reactie



De gedichten in de bundel zijn op zichzelf leuk om te lezen door het oude woorden die erin zitten. Vaak is het taalgebruik wel erg stijfjes en zoetsappig en wordt er in ongeveer elk gedicht wel dertig keer naar God verwezen. Doordat van Eeden overdrijft wordt de achterliggende gedachte van de gedichten, de spot dus, wel weer heel erg leuk.



Uitgewerkte persoonlijke reactie



Het onderwerp van de gedichtenbundel, dit heb ik al erg vaak aangehaald, maar in de opdracht van de uitgewerkte persoonlijke reactie staat dat het moet, is de spot drijven met de domineedichters. De Tachtigers, waar Van Eeden bijhoorde, wilden namelijk hun eigen literatuur als vernieuwing brengen en wilden een breuk vormen met de voorgaande literatuur. Dit onderwerp spreekt me wel aan, want door deze vernieuwing is de literatuur veel leuker en vooral moderner geworden. Niet alles hing meer van God af en er kwam veel meer gevoel, passie en emotie in gedichten.

In deze bundel kun je niet echt spreken van gebeurtenissen, want de laatste drie delen zijn allemaal gedichten die niet uit één verhaallijn bestaan.

Het eerste deel echter bestaat ook uit meerdere gedichten, maar die vertellen wel één verhaallijn, namelijk hoe een man verliefd wordt op een vrouw, hij met haar gaat trouwen, ze samen kinderen krijgen, de vrouw vreemd gaat met de makelaar, maar daarna toch weer bij hem terugkeert en dat allemaal door de kracht van God. Deze verhaallijn in de gedichten vind ik wel leuk, want anders worden gedichten vaak een onsamenhangend geheel.

In dit boek staat één persoon centraal en dat is de dichter, Cornelis Paradijs zelf. Hij betrekt zichzelf vaak in de gedichten en bekritiseert zelf in zijn gedichten ook andere dichters. Zijn eigen mening komt dus duidelijk naar voren.

Het taalgebruik in dit boek is niet erg moeilijk. De woorden zelf zijn soms wel anders geschreven dan nu natuurlijk het geval is, maar echt moeilijke woorden waarvan ik de betekenis niet weet, zaten er niet in.



Verdiepingsopdracht



Gedicht 1

VI. Wanhoop

Vaarwel! gij schoone droomen!

Nu is het alles uit!

De maak'laar is gekomen,

En heengegaan mijn bruid.



O, wereld vol vermaken!

O, leven vol van lust!

Gij kunt mij niet meer raken,

Mijn ziele snakt naar rust.



Nu ga ik mij begeven

In 't eenzaam somber woud,

In Neêrlands groene dreven,

Waar ik zooveel van houd.



Daar waar geen zon zal schijnen,

Geen nachtegaal zal slaan,

Daar ga ik stil verkwijnen

Tot 't met mij is gedaan.



Geen morgenrood zal gloeien

Op mijn droefgeestig pad,

Met tranen zal ik sproeien

De lieve bloemen nat.



Daar zal ik weenend kermen,

Tot Gods genade groot

Zich mijner zal ontfermen,

Mij nemen in zijn schoot.



O, Heeler aller wonden!

Ontruk mij ras! ontruk

Mij uit deez' poel van zonden

Naar 't hemelsche geluk!

Het onderwerp van dit gedicht is de droefheid, omdat zijn vrouw hem verlaten heeft. De vrouw van hem is er namelijk vandoor gegaan met de makelaar. Zijn ziel is diep geraakt en hij wil rust en trekt zich terug in het bos. Alles zal in het bos droevig zijn en met hem mee treuren. Hij zal bidden voor ontferming van God en vraagt God of hij hem naar het hemels geluk wil brengen.

In dit gedicht zit erg veel spot. Van Eeden benadrukt hier namelijk de liefde voor het vaderland en de vaderlandse cultuur die de domineedichters kennen (In Neerlands groene dreven, Waar ik zoveel van houd.). De Beweging van Tachtig hecht in die tijd helemaal niet zoveel waarde aan het vaderland. Je hoefde niet meer zo ontzettend nationalistisch te zijn als in de tijd van de domineedichters.

Ook wordt de relatie tot God vaak aangehaald, net als bij de domineedichters (Gods genade groot, Heeler aller wonden). Dit is ook kenmerkend voor de spot van Van Eeden, want de Tachtigers waren opgegroeid in een wereld van industrialisatie. Ze waren bewoners van de grote stad en waren dus onkerkelijk of werden ongelovig. Cornelius Paradijs gebruikt wel erg vaak God en dat is dus wel erg spottend.

Ook was een kenmerk van de domineedichters om het gezin in de belangstelling te zetten. Hier wordt niet zozeer het gezin, maar wel de bruid, waarmee de man een gezin zal gaan stichten, in de belangstelling gezet. Bij de Tachtigers was het individuele veel belangrijker dan het gezin.



Gedicht 2

Aan N. Beets

O Beets, wat zijt gij groot!

Als God het niet verbood,

Dan zou ik u aanbidden...

Nu laat ik dat in 't midden:

Toch val ik voor u neêr

En breng u lof en eer:

Wat is uw muze rijk...

En dichterlijk!



Vol speelsch vernuft, o ja!

Is wel uw Camera-

Doch dat was maar een grapje,

Een dartlend eerste stapje;

Doch boven Hildebrand

Steeg hoog de Predikant:

Die heeft eerst goed geschreven!

En zoo verheven!



De godsvrucht was uw heil...

Gebonden werd uw stijl,

En dat was eerst het ware:

Aandachtig zit de schare

En staart bewondrend aan.

Hoe bundels najaarsblaân

In vromen stroom ontglippen

Uw grijzen lippen!

Dit gedicht kent geen duidelijk onderwerp. Het is namelijk een soort van ode aan Nicolaas Beets. Nicolaas Beets was de belangrijkste domineedichter van de negentiende eeuw. Hij was afkomstig uit de gegoede burgerij en was en dominee en dichter. Nicolaas Beets domineerde de Nederlandse poezie van de jaren ’30 tot de jaren ’80. Cornelius Paradijs bewondert hem voor zijn dichterlijkheid en de manier waarop hij zijn gedichten kan vertellen. Van Eeden echter die weer eens de spot drijft met de domineedichters had een hekel aan Beets. Alles wat in dit gedicht geschreven staat, bedoelde hij waarschijnlijk andersom. Nog een ander belangrijk detail. In dit gedicht wordt gesproken van voordrachtspoëzie

(Hoe bundels najaarsblaan In vromen stroom ontglippen Uw grijzen lippen!). De poëzie van de Tachtigers was echter leespoezië en dat verschil wil van Eeden in dit gedicht waarschijnlijk ook spottend aan de kaak stellen.



Gedicht 3

Het gevallen meisje

Gevallen, ja, gevallen,

Gevallen en veracht!

Doch weet ge, zonder mallen,

Wat de arme daartoe bracht?



Nu loopt ze langs de straten

En kent geen uur van vreugd,

Sinds ééns zij heeft verlaten

God en het pad der deugd.



Doch wilt haar nu niet smaden-

Wie bracht haar in verdriet?

Een man heeft haar verraden,

Toen hij haar snood verliet.



Zoo wilt haar dan niet treffen

Met uwen eersten steen:

God kan en wil haar heffen

Uit zonden en geween!



Dit gedicht heeft als onderwerp een meisje dat atheïstisch is geworden en nu heeft haar man haar verraden. In dit gedicht zit een duidelijke moraal en dat is erg kenmerkend voor de domineedichters. De moraal is namelijk, blijf geloven in God en keer je niet af van het geloof, want dan zullen er nare dingen met je kunnen gebeuren. Wel is God nog zo goed, ook al heb je je afgekeerd, om je te helpen. Oftewel God is geweldig. Van Eeden drijft de spot met dit gedicht, omdat er bij de dominees vaak een moraal in het gedicht moest zitten, terwijl zijn stroming, de Tachtigers, zich kenmerkte door het idee dat je de schoonheid van kunst moet benadrukken en niet de boodschap. De Tachtigers sloten zich aan bij het estheticisme, l’art pour l’art (de kunst voor de kunst en niet voor andere doeleinden).

Er zit dus een duidelijk verschil tussen de domineedichters die van het nut uitgingen en de Tachtigers die van de schoonheid uitgingen. In dit gedicht benadrukt Van Eeden dat verschil goed.



Gedicht 4

XXI. Het middagmaal

Wanneer ik 's middags op 't kantoor

Mijn dagtaak heb volbracht,

Dan weet ik, als ik huiswaarts keer,

Welk schouwspel mij daar wacht:

Mijn vrouwtje vliegt mij te gemoet,

De kind'ren jub'len aan mijn voet.



Dan zetten wij ons aan den disch

Met schotels volgelaân,

En wachtten rustig tot de meid

De soep heeft opgedaan,

En bidden dan den Vader stil

Of Hij de spijzen zeeg'nen wil.



Eéns, toen ik juist beginnen wou,

Met dank tot God in 't hart,

Toen hoorde ik van mij lieve vrouw

Een kreet van spijt en smart;

En ziet! wat was er aan de hand?

De soep! de soep was aangebrand!



Ik leg mijn lepel zwijgend neêr

En zie mijn weêrhelft aan,

Toen rijs ik van mijn zetel op

Om naar haar toe te gaan;

Ik kus en kus haar blij te moê-

De kind'ren zien verwonderd toe.



`O, teedre gade!' zeg ik dan,

`Ik wil niet dat ge schreit,

`De soep zal 'k eten als een man,

`Met stille dankbaarheid:

`De Heer die onze nieren proeft,

`Weet ook wel wat de mensch behoeft!'



Het verhaal in dit gedicht is dat de man ’s middags van zijn werk thuiskomt. Zijn vrouw en kinderen zijn blij en vliegen hem tegemoet. ’s Avonds als de meid de soep heeft ingeschonken en de vrouw begint ervan te eten, begint ze opeens te schreeuwen, want de soep was aangebrand. Haar man troost haar dan en toch zijn ze dankbaar dat ze eten hebben gekregen van de Heer.

Hierin komt weer duidelijk het perfecte gezinnetje uit de tijd van de domineedichters naar voren. Iedereen is blij als vader thuis komt en als moeder begint te schreeuwen, zegt haar man er niet iets van, maar troost haar. De Tachtigers vinden dit beeld afschuwelijk en Van Eeden heeft het hier dan ook mooi en spottend overdreven, want hij gaat uit van het individu en niet alleen als het gezin als de hoeksteen van de samenleving. Ook wordt God hier weer aangehaald en dat vinden de Tachtigers al helemaal afschuwelijk, want zij zijn ongelovig. Dit gedicht geeft dus goed de satire van Van Eeden weer.



Gedicht 5

Bekentenis

O, ja! ik voel 't, wanneer ik, na den eten

Met schrijfpapier en pen,

Voor mijn bureau zoo rustig ben gezeten,

Dat ik een dichter ben!



Dan voel 'k een dichtgloed in mijn aad'ren klimmen,

Die mij tot zingen noopt,

En haastig dan, eer 't vonkje zou verglimmen,

Mijn pen in de inkt gedoopt!



Wat vreugd! dat juist de Heer mij heeft verkoren,

Gestempeld tot genie,

Zoodat ik in 't publiek zijn lof laat hooren,

In vrome poëzie.



Dit vind ik één van de leukste gedichten uit de gedichtenbundel, want dit gedichtje is op een leuke en vlotte manier geschreven en dat kun je niet van alle gedichten zeggen. Het dichten zelf is hier het onderwerp. Hij is God dankbaar dat God hem heeft verkoren om vrome poëzie te maken. Natuurlijk is er weer de link van de domineedichters naar de kerk. Verder zit hier echter weinig in wat typisch is voor de domineedichters. Van Eeden heeft zich met zijn spottende tekst deze keer redelijk ingehouden. Het enige wat hier tegenover elkaar staat is het geloven tegen het niet geloven. Ook is er een overeenkomst tussen de twee periodes, namelijkde liefde voor het dichten die Cornelis Paradijs (zogenaamd van de domineedichters) en Van Eeden laten zien. Dat vind ik wel heel erg leuk aan dit gedicht.



Evaluatie



Na de verdiepingsopdracht uitgevoerd te hebben, is mijn mening over de gedichtenbundel niet veranderd. Ik blijf de gedichtenbundel erg leuk vinden, vooral door de vele spot die wordt geuit. Zelf ben ik ook eigenlijk wel tevreden over de beschrijvings -en verdiepingsopdracht, het was wel erg veel werk om alles uit te pluizen, ik ben er zo’n zeven uur mee bezig geweest, maar naar mijn idee is dat wel aardig gelukt. Daarentegen heeft het lezen van de bundel maar zo’n uurtje gekost. Dat heft elkaar dus wel weer op.

Tijdens en voor het maken van het verslag heb ik wel de nodige informatie weer doorgekeken en heb ik me ook nog iets meer verdiept in de tijd van Frederik van Eeden en de persoon zelf, maar ja, dat was mijn eigen keuze. Ik vond het namelijk leuk om er iets meer vanaf te weten. Ik heb het idee dat ik de vaardigheden, maar zeker ook wel de kennis bezat om alles goed te kunnen maken en heeft het maken van dit verslag mij niet erg veel problemen opgeleverd.

De volgende keer ga ik niets anders doen, want ik ben nu tevreden met mijn werkwijze. Ik hoop echter wel dat u tijdens dit lange verslag niet in slaap gevallen bent, want het was nogal veel leeswerk. Als ik namelijk éénmaal bezig ben met het maken van het verslag, wil ik altijd alles heel uitgebreid en goed doen. Dan begin ik het ineens heel leuk te vinden. In ieder geval, ik zal nu stoppen met mijn verhaal. Hieronder heb ik nog de gebruikte bronnen neergezet, want er zitten leuke en interessante pagina’s bij die u beslist eens moet bekijken.



Bronnen:



-http://www-cust01.energis-idc.net/~ljcoster/eeden/indext.html

-http://home.soneraplaza.nl/mw/prive/poetisch/vaneeden.html

-http://absofacts.com/literatuur/data/eedenfrederikvan.shtml

-http://www.boekverslag.nl/infoauteurs/body_ieeden.htm

-Laagland informatie boek
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen