![]() |
Boekverslag : Jeroen Brouwers - Bezonken Rood
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1599 woorden. |
Boekverslag 9 Bezonken Rood – Jeroen Brouwers (3 punten) 1. a) Titel: Bezonken Rood b) Titelverklaring: “Tegen de avond, als de zon zo rood als een afgeslagen hoofd in de aarde verzinkt,…” (blz. 109). Dit citaat geeft de betekenis vrij goed weer; het rood slaat op bloed, de zon en tevens de Japanse vlag, het bezonken komt in dit citaat letterlijk terug en slaat ook op de herinneringen aan het kamp. 2. Auteurgegevens: Jeroen Brouwers werd op 30 april 1940 geboren te Jakarta, het vroegere Nederlands-Indië. In 1942 komt door de Japanse invasie al snel een einde aan zijn onbezorgde jeugd. Samen met zijn grootmoeder, moeder en zusje wordt hij van 1943 tot 1945 opgesloten in het vrouweninterneringskamp Tjideng. Daar overlijdt zijn grootmoeder. Vanaf zijn tiende levensjaar brengt Jeroen zijn lagere- en middelbare schooljaren door in rooms-katholieke jongensinternaten. Een uitstapje naar de journalistiek levert niet de bevrediging op die hij zoekt. In 1964 werkt hij als redacteur en directiesecretaris bij de Brusselse uitgeverij Manteau. Datzelfde jaar debuteert hij met de bundel: ‘Het mes op de keel’. In 1967 ontvangt hij de Vijverbergprijs voor zijn roman ‘Joris Ockeloe’. Na een op de klippen gelopen huwelijk, waaruit twee kinderen worden geboren, vertrekt Brouwers in 1976 naar Nederland om zich daar geheel aan de literatuur te wijden. In 1979 verschijnt de roman: ‘Het verzonkene’, het eerste deel van een trilogie, geheel gewijd aan zijn jeugd in het voormalige Nederlands-Indië. ‘Bezonken rood’ verschijnt daarop in 1981. Hierin beschrijft Brouwers de toestanden in het interneringskamp Tjideng. Dit boek wordt lovend ontvangen, alhoewel het publiek twijfelt aan het werkelijkheidsgehalte ervan. Het slot van de trilogie volgt in 1988 onder de naam: ‘De Indiëromans’: De zondvloed. Thema’s als liefde, literatuur en de dood spelen een grote rol in zijn, vaak autobiografische, werken. Zelf zegt hij daarover: "Ik schrijf om te overleven.". In 1993 ontvangt hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. 3. Eerste druk: November 1981 Gelezen druk: Negende druk, 1987 Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam 4. a) Het verhaal speelt zich af van +/- 1945 tot en met 1981 b) Bewijs: “(…) we zijn halverwege de winter, eind januari, begin februari 1981.” (Blz. 8). - Vanuit dit punt gaat hij steeds terug naar zijn verleden in het interneringskamp. Dit verleden speelt zich af rond 1945. Slechts een enkele keer komt hij nog terug op het heden. c) Vertelde tijd: De vertelde tijd van het verhaal bedraagt een aantal weken. Het is namelijk aan het eind van het verhaal nog steeds winter, de periode waarin het verhaal ook begint. “Niet braken de tralies van alle spinnenwebben, niet opeens was de mist verdwenen, niet hield de vochtigheid op met vallen, en ook niet werden in de broeierigheid van rottende bladeren waarin ik stond de duizenden kikkereitjes en vliegeëitjes niet gelegd voor als het straks weer mei en zomer is.” (Blz. 125). d)e) Het verhaal is niet chronologisch verteld. Het boek bestaat voornamelijk uit flashbacks met verschillende onderwerpen die volledig door elkaar lopen. Ook zijn verschillende flashbacks met hetzelfde onderwerp niet in chronologische volgorde verteld. De flashbacks gaan vooral over, Liza (een ex-vriendin van Jeroen) en over zijn periode in het ‘jappenkamp’. 5. Ruimte-elementen: Er komen drie belangrijke ruimte-elementen voor in het boek: - Ten eerste de beschrijving van het Tijdeng-kamp, gelegen in een buitenwijk van Djakarta. Dit was een vrouwenkamp, waar alleen jongens onder de 10 mochten verblijven. Er werden steeds meer vrouwen in het kamp gepropt, zodat er een plaatsgebrek ontstond. De familie Brouwers sliep op en in een aanrecht. Het kamp was afgezet met prikkeldraad en wachttorens. Het veranderde in een concentratiekamp met appèls, martelingen, honger, ziekte, uitputting en dood. Dit is het kamp waar Jeroen enkele jaren van zijn vroege jeugd beleeft. - Ten tweede is het huis van Liza een belangrijk ruimte-element: ze woont boven een oude klokkenwinkel. Hier brengt Jeroen enkele dagen door, tijdens zijn verhouding met Liza, waaraan hij vaak terug denkt en waarover hij vaak fantaseert. - Tot slot de mist. Het is in het verhaal vrijwel altijd mistig. Deze mist moet de verwarring c.q. vertroebeling van Jeroen`s geest symboliseren. 6. Fabel: Jeroen brengt enkele jaren van zijn vroege jeugd door in Tjideng. De verschrikkelijke taferelen die hij heeft moeten aanschouwen hebben hem voor de rest van zijn leven geestelijk verminkt. Dit blijkt onder andere uit zijn relatie met Liza en zijn aversie tegen moeders. 7. a) Het boek bestaat uit zeventien ongenummerde hoofdstukken, tevens zonder naam. b) Spanningsopbouw: - Aanloop: De schrijver citeert dingen die hij zelf heeft opgeschreven in een aantekeningenboekje en noemt daarbij een zin die veelvuldig in het boek terugkeert. - Situatie: De situatie van het boek bestaat uit heel hoofdstuk 2. - Retardering: Brouwers moeder sterft, daardoor komen herinneringen aan de kamptijd, de pensionaten en Liza bij hem boven. Bij zijn moeders dood voelt Jeroen niets, hij gaat ook niet naar haar crematie, wel wil hij tot in de details weten, hoe zij is gestorven en hoe de crematie is verlopen. Jeroen begint te vertellen over de kamptijd, over hoe verschrikkelijk het was, over hoe vrouwen vernederd werden en over hoe hij dit als kind heeft ervaren. Jeroen vertelt hoe hij Liza ontmoet heeft en over hun relatie. Na enkele dagen heeft hij genoeg van haar en gaat er vandoor In de kampperiode ziet Jeroen hoe zijn moeder in elkaar geslagen wordt door de Jappen. Op dat moment denkt hij dat hij een nieuwe moeder wil, omdat zijn eigen moeder beschadigd is. Vele jaren later komt Jeroen Liza weer tegen, waarna hij constant aan haar moet denken. Jeroen neemt op zijn eigen manier afscheid van zijn moeder, door de woorden Ketemoe Lagi. - Hoogtepunt: Van een hoogte punt kun je hier niet spreken, omdat de schrijver zijn eigen levensverhaal verteld. Er is dus geen hoogtepunt. - Afloop: Jeroen begint met het op papier zetten van zijn gedachten. 8. Thema: Het effect van de traumatische ervaringen die een jongentje opdoet in een interneringkamp op zijn verdere leven, waaronder de relatie met zijn moeder en zijn visie op de dood. Jeroen beschrijft zijn ervaringen uit het kamp en de gevolgen daarvan zijn voor de lezer heel duidelijk. 9. Motieven: - De dood: Als vijf-jarig jongetje is Jeroen al veel met de dood in aanraking geweest en weet al precies wat het is. Hij is hierdoor erg hard geworden en de dood is daarom iets wat niet meer bijzonder voor hem is. “Men vond haar in de vroege ochtend van dinsdag 27 januari dood op de vloer van het appartement in het bejaardentehuis dat ze de laatste tijd bewoonde.” (Blz. 8). “De letterlijkheid van de betekenis van het woord ‘doodgewoon’.” (Blz. 44). “Op zekere dag was Nettie Stenvert dood, die een pop bezat met ogen die open en dicht konden.” (Blz. 44). - De mist: Het is heel vaak mistig in het boek. Vermoedelijk symboliseert deze mist de verwarring van Jeroen. “Men wordt door zo’n pil uit zichzelf weggeleid, het hersenapparaat wordt toegedekt of afgeschermd als door compacte mistproppen,…” (Blz.14). “(…) om terug te keren naar een of ander begin in de mist van mijn bestaan,…” (Blz. 58). “(…) zodat er tussen mij en mijn andere ik een webachtig traliemotief ontstond en ik mijn gezicht in de mist in vloeibaarheid zag ontbinden.” (Blz. 129). - Moeders: Door bepaalde gebeurtenissen uit het verleden heeft Jeroen een hekel gekregen aan zijn moeder, wat resulteerde in een hevige aversie tegen moeders in het algemeen. “Naar de hel met haar. Ik bedoel: naar de hel met alle moeders.” (Blz. 34). “Zij was mijn moeder, en evenveel was zij mijn moeder niet:- mijn naam kwam niet op de doodsbrief voor.” (Blz. 63). “ ’Moederschap’ en ‘moederlijkheid’,- het voegt zich niet in mijn leven.” - Enkele ander motieven die je nog kunt noemen zijn: angst, de vliegen en de wind. 10. Vertelperspectief: Het verhaal is geschreven in het ik-perspectief. Waarbij Jeroen Brouwers de ik-persoon is. Aangezien we hier ook te maken hebben met een autobiografisch verhaal ligt een ik-perspectief natuurlijk voor de hand. 11. Karakterbeschrijving: - Jeroen Brouwers: Is de hoofdpersoon/ ik-persoon van het boek. Hij is schrijver van beroep en voor de tweede keer getrouwd. De kinderen uit zijn eerste huwelijk ziet hij liever niet meer. De gebeurtenissen die hij als kleuter in het Tjideng-kamp heeft meegemaakt hebben een onuitwisbaar stempel op de rest van zijn leven gedrukt. Hij heeft nooit geleerd te voelen, het lijkt alsof zijn gevoel met eelt bedekt is. De kampervaringen zijn de oorzaken van zijn schuldgevoelens en paniekangsten. Toen zijn moeder in het kamp werd mishandeld hield hij op van haar te houden. Zijn verdere leven is hij opzoek geweest naar een moederfiguur. 'De hele wereld was vol moeders, maar waar is de mijne', dacht hij toen hij bij Liza was. Hij vindt dat hij op de leeftijd is aangekomen waarop de onbeweeglijkheid begint, en daarom is hij onrustig. Hij heeft het gevoel dat hij zich moet haasten, want 'alles wat nog bij het Brouwersdom plaatsvindt, is, dat er gestorven wordt'. De herinnering aan Liza en zijn nieuwe verliefdheidgevoelens voor haar vallen samen met de rouwgevoelens om de dood van zijn moeder. Aan de ene kant wekken deze gevoelens zijn weerzin op, hij heeft geen zin meer in nieuwe drama's en het liefst wil hij met rust gelaten worden, sterven desnoods. Maar gaandeweg merkt hij dat deze gevoelens, waarmee hij eigenlijk geen raad weet omdat hij nooit geleerd heeft wat voelen is, toch een zekere betekenis voor hem hebben: ze kunnen de instrumenten zijn die hem helpen aan de toestand van onbeweeglijkheid te ontsnappen. Aan het eind van het boek smeekt de hoofdfiguur 'Maak het eelt zacht dat mijn lichaam overwoekert', waarmee hij aangeeft dat hij zich niet meer terughoudend opstelt ten opzichte van zijn gevoelens. |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |