Boekverslag : Koos Van Zomeren - Sterk Water
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2961 woorden.

Auteur

Koos van zomeren



Titel

Sterk water



Plaats en jaar van de gelezen uitgave

Weet ik niet meer



Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam

Eerste uitgave

1987



Genre

Misdaad roman



Hoofdpersonen

Pieter is een man en heeft een oudere broer die problemen heeft.



Bruno is een man en Pieter is het broertje van hem. Bruno die heeft een moord gepleegd.



Tijd

Het speelt zich ergens rond 1980 tot 1990 af maar dat kan je niet opmaken in het boek.



Waar speelt Het verhaal zich af?

Het speelt zich af in Nederland en later aan de voet van de eiger ergens richting Duitsland op



Sfeer

De sfeer was aardig eentonig.



Verloop van Het verhaal

Een flashback en normaal. De flashback is het met de moord die Bruno heeft gepleegd daar denkt hij telkens over.



Perspectief

Het is in de vertellers vorm geschreven.



Samenvatting

De eerste zin van het boek Sterk Water geeft aan dat we met een raamvertelling te maken hebben. Op een niet nader omschreven bijeenkomst begint iemand Het verhaal over de relatie tot zijn broer, die hem zijn hele leven heeft gekoeioneerd, te vertellen.



Deze broer, Bruno genaamd, is een schrijver die al een aantal succesrijke romans heeft geschreven. De verteller zelf, Pieter, is bioloog, met als vakgebied herpetologie ofwel de studie van het kruipend gedierte. Hij schrijft ook, maar dan in tijdschriften voor vakgenoten. Hij houdt oprecht van zijn kruipende diertjes en vertelt er graag over in gezelschap. De houding van mensen tegenover die dieren intrigeert hem, bijvoorbeeld de angst voor slangen.



Andersom, de gedragingen van dieren associeert hij met die van mensen. Het gekrioel in een salamandernest ontlokt hem de opmerking dat de evolutie wordt aangedreven door de competitie tussen broers en zusters. Hij concludeert daaruit dat hij zijn broer, biologisch beschouwd, allang verslagen heeft, omdat hij kinderen heeft en Bruno niet.



Pieter associeert Bruno met ijs, de onvriendelijke vorm van water. Een voorblik op de gebeurtenissen in de komende vakantie doet hem eerst denken aan de gevaarlijke escapades van Bruno op een gletsjer, vervolgens gaan zijn gedachten naar de winter van 1953. Ondanks verzet van Pieter sleept Bruno hem mee op een schaatstocht naar het Ronde Ven, even buiten de stad. Daar laat zijn broer hem in de steek en de zevenjarige Pieter laat zich meelokken door de buitelingen van een aantal eksters. In de schemering teruggekomen op het ronde Ven blijkt iedereen verdwenen en in paniek rent Pieter terug naar huis. Buiten adem en met overslaande stem roep hij: Pieter is dood. Een merkwaardige verspreking die hij als volgt verklaart: 'Zo bang was ik nou om te zeggen dat Bruno iets was overkomen.' Bruno is helemaal niet dood en verwelkomt zijn broertje liefdevol met de woorden: 'Ga's opzij lul. Waar was je nou opeens?'



Het gezin waar Pieter de jongste van is, bestaat uit acht personen: een vader die in religieuze artikelen handelt en dol is op opera, ouders die hun kinderen opvoeden met wantrouwen tegen de kerk en ambtsdragers. Zijn broer Bruno zou de kleine Pieter ooit van de verdrinkingsdood hebben gered, welk feit hem te pas en te onpas onder de neus wordt gewreven. 'Deze permanente pressie miste haar uitwerking niet en tegen wil en dank accepteerde ik Bruno als afgod.'



Pieter schetst zichzelf als iemand waarmee niets aan de hand is: hij is goed in zijn vak, maar hij behoort niet tot de coryfeeën. Hij heeft een leuke vrouw, een zoon en een dochter, 'kortom, in het dagelijks leven kan ik best met mezelf overweg.' Slechts op kleinigheden moet hij een uitzondering maken: hij heeft moeite met het zetten van een behoorlijke handtekening, in zijn dromen houdt zijn vrouw Mirjam niet van hem en hij droomt vaak over onbeweeglijke kikkers en slangen, soms van water, bloed en een heel jong meisje. Verder is er bij hem weinig drama te bespeuren.



Na de dood van de ouders wordt het contact tussen de broers en zusters weer iets hechter. Alleen Bruno houdt zich afzijdig en Pieter hoort van hem slechts via de media. Dan belt de schrijver hem op en nodigt zijn broer uit hem te vergezellen op een tripje naar de bergen. Op aandringen van Mirjam accepteert Pieter de uitnodiging.



Op een julimorgen vertrekken ze in Bruno's Volvo. Tijdens de rit klaagt Bruno dat hij niets meer op papier kan krijgen. Hij wil een verhaal over eenzaamheid schrijven, maar hij krijgt geen letter uit zijn schrijfmachine. Hoewel Pieter weet dat zijn broer al tijden niets heeft gepubliceerd, is hij eerder geamuseerd door de klaagzangen van Bruno dan dat hij onder de indruk is. Deze houding ontlokt Bruno de opmerkingen: 'Ik had je destijds moeten laten verzuipen' en 'Ik haatte je, je zat me altijd in de weg, God weet dat ik de jongste wilde zijn.'



Diezelfde avond zetten ze hun tent op aan de voet van de Eiger. Vredig rokend voor hun tent halen ze jeugdherinneringen op: de kat Moortje werd door Bruno bijna van de rand van het balkon geduwd.



Liggend in de tent, half dromend, komen Pieters jeugdherinneringen verder naar boven: wandelend met Bruno bij de vennen, vinden ze een pad, die aangetast is door de paddevreter, een vliegje waarvan de larven de inhoud van de paddekop wegvreten. Daar voelt Pieter zich de meerdere van zijn broer, die bijna braakt bij het tafereel. Ook dwalen Pieters gedachten af naar de brieven die hij voor Bruno moest bezorgen bij diverse meisjes, brieven met verzen. Op een regenachtige avond ontdekt Pieter dat in een door vocht geopende envelop alleen een blanco vel zit.



De volgende ochtend herinnert Pieter zich de eerste drie verhalen van zijn broer. Hij concludeert dat naarmate Bruno meer publiceerde zijn werk persoonlijker en grimmiger werd.



Dezelfde dag, zittend op een terras, bekijkt Pieter de bergen en Bruno een zich voor de broers uitslovend Amerikaans meisje. Bruno is in een grillige stemming, hij stelt dat de natuur de doodsvijand is van de kunst, hij verkondigt dat hij zich niet laat opslokken door de wereld, maar dat de wereld zich maar aan hem moet aanpassen. Uiteindelijk blijkt het meisje hem buiten zichzelf van woede te hebben gekregen. Terug op de camping sluit hij zich op in zijn Volvo. Bij het slapen gaan ontkent hij dat deze reis een speciale bedoeling zou hebben.



's Nachts verzinkt Pieter weer in herinneringen. Dit keer voornamelijk aan zijn moeder in het ziekenhuis vlak voor haar dood. Hij vraagt zijn moeder naar de legendarische redding door Bruno en uit haar verhaal concludeert hij dat zijn bijna-verdrinking zich heeft afgespeeld toen hij zelf anderhalf was en Bruno zeven jaar. Hij begint voor het eerst te twijfelen aan het reddingsverhaal.



De volgende dag maken de broers hun eerste klimtocht. Pieter, alhoewel hij de voorkeur geeft aan het dorre Mediterrane landschap, is onder de indruk van de bergen, de planten, de gemzen en het overal ruisende en vallende water. Terwijl Bruno een verhandeling houdt over het verschil tussen stilstaand Hollands slootwater en sprankelend Alpenwater, sukkelt Pieter in slaap.



Als hij wakker wordt, ziet hij Bruno die op de terugweg is van een oversteek over een levensgevaarlijke gletcher. Tierend van woedende ongerustheid verwelkomt hij Bruno: 'Voor hetzelfde geld was je nu dood geweest, morsdood.' Bruno's reacties beperken zich tot de opmerkingen: 'Dan had je me nooit meer kunnen uitvloeken' en 'Ik zou rust gehad hebben'. Pieter concludeert dat Bruno hem een raadsel is en dat hij wat zijn broer betreft in het duister tast. Weliswaar weet hij dat zijn mensenkennis te verwaarlozen is: hij verplaatst zich gemakkelijker in slangen dan in mensen.



Dan komt Bruno met een verontrustende mededeling. Hij heeft iemand van het leven beroofd, een meisje van twintig. Bij het Centraal Station heeft hij haar ontmoet en voor het einde van de dag heeft hij haar halfdood gewurgd in een sloot onder Breukelen laten zakken, waar ze is verdronken. Haar naam is Sabine Lehm en zij was een Zwitserse. Bruno heeft zich steeds op de hoogte gehouden van de stand van zaken van het politie-onderzoek door zich uit te geven voor geinteresseerde journalist. Zo weet hij dat de politie op een dood spoor zit. Hij vertelt de perplexe Pieter dat hij geen motief had en absoluut geen wroeging heeft. Dat laatste zit hem echter wel een beetje dwars. Op de terugweg naar de tent beklaagt Bruno zich erover dat Pieter hem niet lijkt te geloven.



Vergeefs probeert Pieter die avond in te slapen en hij wordt weer bezocht door herinneringen. Vlak na de dood van zijn vrouw gaat Pieters vader op reis om zijn in Mexico wonende dochter te bezoeken. Vlak voor zijn vertrek probeert Pieter hem met een plattegrond van de vennen onder zijn neus de precieze plaats van de redding aan te laten wijzen. Zijn reactie maakt het oude reddingsverhaal nog twijfelachtiger. Tijdens de vliegreis krijgt de vader een fataal hartinfarct.



De volgende ochtend brengt Pieter het gesprek voorzichtig op de moord. Hij kan zelf niets bedenken waarmee de daad door hun jeugd verklaard zou kunnen worden. Bruno is het niet met hem eens dat ze een normale jeugd hebben gehad, stelt overigens dat hun jeugd er niets mee te maken heeft. Seksuele prikkeling als reden voor de moord wijst hij af, omdat hij zich nauwelijks om vrouwen bekommert en hij veronderstelt zelf: '.. waarschijnlijk heb ik haar doodgemaakt om ervaring op te doen, om er een boek over te schrijven.'



Per trein vertrekken ze de volgende dag naar Interlaken. Bruno vertelt anecdotes alsof er niets gebeurd is, Pieter heeft van schrik nog niet veel tekst. Bruno vraagt hem om ook iets leuks te vertellen en Pieter begint een verhaal over een slangenexperiment, waarbij zendertjes worden gebruikt. Bruno heeft hem meegesleept naar een troosteloze cafetaria, waar, zo blijkt uit zijn verdere conversatie, de vermoorde Sabine heeft gewerkt. Terug op straat wil hij een taxi nemen naar Sabines ouderlijk huis, maar Pieter weigert mee te gaan. Op het trottoir twisten ze nog even en Bruno doet een stap op de rijweg vlak voor een rijdende touringcar. Pieter kan hem nog net voor de wielen wegtrekken, maar Bruno draait de zaak om en beschuldigt zijn broer ervan hem voor de bus te hebben willen duwen. Ze wandelen verder door de stad en zijn 'elkaar tot last'. Pieter voelt zich aangetast in zijn rustige bestaan met zijn hanteerbare problemen, Bruno denkt nog steeds dat Pieter hem niet echt gelooft. Maar, 'Het probleem was eerder dat ik hem wel geloofde, maar dat hoefde hij niet te weten'.



Dan legt Pieter uit hoe hij ertoe is gekomen Bruno te geloven. Hij denkt terug aan de zondagen waarop hij met Bruno naar zijn grootvader fietste. Als hij weer voor zich ziet hoe Bruno al pratend opzettelijk alle slakken op de weg onder zijn wiel verplettert, beseft de bioloog dat zo iemand ook tot moord in staat moet worden geacht.



's Avonds bij de tent merkt Bruno op dat God voor hem een romanfiguur is, die hij zelf bedacht zou kunnen hebben. Als hij aan Pieter vraagt of hij in God gelooft, valt hij zichzelf in de rede: '.. jij gelooft pas in God als je hem met een zendertje kunt uitrusten..'



Tijdens de wandeling die ze de volgende dag maken, nemen ze een rustpauze in een klein dalletje. Pieter ziet andere wandelaars snel dalwaarts trekken vanwege naderend slecht weer. Bruno heeft geen haast: hij opent zijn rugzak en drapeert een aantal meisjeskledingstukken over de rotsen. Pieter denkt dat zijn broer waanzinnig is geworden. Bruno doet omstandig uit de doeken hoeveel moeite hij heeft gedaan om de kleding van Sabine kwijt te raken. Hij deinsde op het laatste moment steeds weer terug voor het weggooien.



Een onweer als een inferno breekt los. Pieter is terecht angstig en bezorgd om hun veiligheid, Bruno straalt van vreugde. ('.. hij bevond zich in de hel en het beviel hem daar.') Het dringt tot Pieter door dat Bruno de dood zoekt en hem daarbij nodig heeft.



De volgende morgen bij het wakkerworden is Bruno al vertrokken. Pieter vindt hem op een terrasje in het dorp. Zijn broer is in een vreemd hulpeloze stemming. Hij vraagt om hulp, veronderstelt dat Pieter hem wel zal haten. Deze voelt zich echter voornamelijk geirriteerd en hij besluit Bruno's stemming te benutten om over het verdrinkingsverhaal uit hun jeugd te beginnen. De waarheid blijkt te zijn dat de vader zijn jongste zoon heeft gered. Uit schuldgevoel dat ze als ouders dit ongeluk onder hun neus lieten gebeuren, verhieven ze maar al te graag kleine Bruno tot held om de aandacht van hun onoplettendheid af te leiden. Pieter is verbijsterd: '.. dankbaarheid jegens Bruno was het fundament van mijn jeugd geweest.' Bruno doet verongelijkt: 'Denk je eens in, mijn hele jeugd ben ik de hemel in geprezen voor iets dat ik niet gedaan had. En ik wist het!'



De slechter wordende stemming tussen de broers ontaardt de volgende morgen in een scheldpartij om een kleinigheid. Pieter vertrekt in zijn eentje voor een wandeling in de bergen. Tijdens een rustpauze overkomt hem iets dat hem van zijn stuk brengt. Denkend aan zijn gezin en zijn medewerkers krijgt hij slechts levenloze, niet ademende figuren in zijn gedachten: 'Ik zag ze als op een foto, ze zagen mij niet.' Denkend aan Bruno verschijnt een voluit aan het woord zijnde, zeer actieve figuur in zijn gedachten. Pieter ziet zijn broer nu als een kamerscherm tussen hem en de wereld. Verder wandelend ontdekt hij een zwangere, zich in de zon koesterende adder en de observatie van dit tafereel brengt hem weer tot zichzelf. Hij beseft dat Bruno's onthulling over het verdrinkingsverhaal als een bevrijding moet worden opgevat: hij is zijn broer geen dank meer verschuldigd.



Nog een keer maken ze een bergtocht. Op een hoogte van 2000 meter bedenkt Pieter hoe makkelijk het is om in de gevaarlijke bergen een moord, verpakt als ongeval, te plegen. Tijdens een rustpauze raadt Pieter zijn broer aan zich aan te geven bij de politie. Bruno hoont hem weg, zegt dat als hij schuld heeft dat hoogstens schuld is aan Sabine en niet aan de maatschappij. Bovendien is hij tevreden met de steen die op zijn geweten ligt: de moord is het belangrijkste dat hij ooit heeft gedaan.



Pieter herhaalt zijn raad en als Bruno sarcastisch opmerkt dat als hij zichzelf aangeeft Pieter het niet hoeft te doen, onsteekt Pieter in een zeldzame woede. Hij haalt uit voor een geweldige schop, maar in plaats van zijn broer te raken, schopt hij de rugzak met de kleding van het vermoorde meisje het ravijn in. Zo verlost hij en passant Bruno nog even van een paar dodelijke bewijsstukken. Een zwijgende Pieter en een babbelende Bruno rijden de volgende dag naar huis terug. Daar voelt Pieter zich een vreemdeling, opgezadeld met een gruwelijk geheim.



Een jaar vol droefenis en tegenslag volgt. Bruno's geheim laat Pieter niet los. De verhouding met zijn vrouw lijdt eronder. Hij onderneemt nog wat zwakke pogingen iets te weten te komen over de moord: hij bezoekt een krantenarchief, maar gaat er vandoor voordat hij informatie vindt. Hij probeert op het stationsplein op dezelfde manier als Bruno dat deed met een jong meisje in contact te komen, maar haakt af als het dreigt te lukken. Hij vindt zichzelf herhaaldelijk terug voor het politiebureau, maar onderneemt niets. Ook op zijn werk gaat het niet naar wens. Het enige gelukkige moment beleeft hij in een droom waarin hij een witte zwaan en een witte gans achterwaarts vliegend langs de hemel ziet gaan.



Dan ontvangt hij per post Bruno's roman. Kort samengevat is de inhoud als volgt: twee broers, een schrijver en een bioloog, gaan samen naar Zwitserland. Daar bekent de oudste, de schrijver, een fictieve moord. Het conflict dat daaruit voortvloeit moet hem helpen een creatieve impasse te doorbreken. Hij weet op hun laatste tocht de jongste zover te krijgen dat hij de schrijver in een afgrond schopt. 'En zo suggereert Bruno zijn lezers, is het goed. De schrijver heeft zijn professie het hoogste offer gebracht.' Als het tot Pieter doordringt hoe gewetenloos hij is gemanipuleerd door Bruno, ontsteekt hij in razernij en verscheurt het boek tot op de band.



Hij belt zijn broer op en krijgt een zeer met zichzelf en zijn roman tevreden Bruno aan de lijn. Op sarcastische wijze prijst Pieter de nieuwe roman de hemel in, maar 'zoals de meeste sarcasten was Bruno uitsluitend gevoelig voor zijn eigen sarcasme.' Toch is Pieter tevreden met zijn eigen reactie: 'Ik had geen enkele verplichting aan Bruno, ik had gereageerd zoals ik was, niet zoals ik geacht werd te zijn. En dat gaf me een buitengewoon prettig idee over mezelf.'



In de laatste alinea verplaatst de handeling zich naar de bijeenkomst van onbekende aard, waarop Pieter zijn geschiedenis vertelt. Het gehoor maakt zich al op voor het volgende verhaal als Pieter nog de verzuchting slaakt: 'Ik had echt het gevoel dat ik hem te slim af was...'



Spanning opbouw



Een heel groot stuk van Het verhaal is de spanning aardig hoog. Dat zit in het midden van het boek.



Titelverklaring

Een mogelijke aanvulling op deze verklaring van de titel is dat het woord 'sterk' ook doet denken aan sterke verhalen. Als Pieter klaar is met zijn verhaal schraapt er al iemand zijn keel om te gaan vertellen. Weer een sterk verhaal? Het feit dat sterke verhalen zeer subjectieve verhalen zijn, verklaart dan dat Het verhaal zodanig vanuit het perpectief van Pieter is geschreven, dat Bruno een tikje schimmige figuur blijft. Hij wordt door Pieter neergezet als een vreemde, grillige, licht boosaardige man die slechts met zichzelf en zijn schrijverschap bezig is, maar voor de lezer blijft hij een relatief onbekende. Pieter portretteert zichzelf psychologisch zeer uitgebreid. Van Zomeren brengt met een uitspraak die hij Pieter laat doen daar weer een dubbele bodem in aan: de bioloog geeft toe dat zijn mensenkennis te verwaarlozen is, hij verplaatst zichzelf makkelijker in slangen dan in mensen. De vraag rijst dan ook of we het door Pieter geschetste beeld van Bruno niet met vele korrels zout moeten nemen.



Is Het verhaal realistisch?

Het kan waar gebeurd zijn.



Mijn menig

Ik vond het een heel ander boek dan de andere die ik heb gelezen maar ik heb er wel weer wat van geleerd.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen