Boekverslag : Ferdinand Bordewijk - Karakter
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3499 woorden.

Ferdinand Bordewijk, Karakter





Algemene gegevens





Auteur: Ferdinand Bordewijk werd geboren op 10 oktober 1884 in Amsterdam en stierf op

28 april 1965 te ‘s-Gravenhage. Hij studeerde rechten in Leiden en in 1913 ging hij

werken op een advocatenkantoor in Rotterdam. Bordewijk debuteerde in 1916 onder het

pseudoniem Ton Ven met de dichtbundel Paddestoelen, die evenmin als zijn Fantastische

Vertellingen (1919, 1923, 1924, drie delen) veel succes had. In de jaren dertig verwierf

hij grotere bekendheid met drie korte romans, Blokken (1931), Knorrende beesten en Bint

(1934) en twee grote romans, Rood paleis (1936) en Karakter (1938). In deze romans

beschreef hij op suggestieve wijze en in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid de

ontmenselijking, veroorzaakt door relatie of systeem. De personages verworden dikwijls tot

nachtmerrieachtige karikaturen. In zijn later werk (o.a. Noorderlicht, 1948, Bloesemtak,

1955, De aktentas, 1958, Tijding van ver, 1961) is deze typische sfeer minder

overheersend.





Bordewijk kreeg in 1953 de P.C. Hooftprijs en in 1957 de Constantijn Huygensprijs.





In de literatuurgeschiedenis wordt Bordewijk consequent ingedeeld bij de Nieuwe

Zakelijkheid. Dit was een richting in de kunst in de eerste decennia van de 20e eeuw. In

tegenstelling tot het expressionisme, waar het in feite een reactie op was, streefden de

vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid naar een objectief realisme. In de

literatuur was Bordewijk de belangrijkste vertegenwoordiger van de Nieuwe Zakelijkheid in

Nederland.





Titel: Karakter





Jaar van 1e uitgave: 1938





Literaire stroming: Nieuwe Zakelijkheid





Plaatsing van het werk gerelateerd aan de stijl: Zoals hiervoor al vermeld was

Bordewijk in Nederland de belangrijkste vertegenwoordiger van deze stroming. De stijl,

bondig, direct en zakelijk, is in overeenstemming met de Nieuwe Zakelijkheid.





Samenvatting





In het zwartst van de tijd, omtrent Kerstmis, wordt op de Rotterdamse kraamzaal het

kind Jacob Willem Katadreuffe (deze naam op het Nederlands uit te spreken) met de

keizersnede ter wereld geholpen. Zijn moeder is de 18-jarige dienstbode Jacoba (Joba)

Katadreuffe. Jacob Katadreuffe is verwekt door de deurwaarder Dreverhaven, de werkgever

van Joba. Toen deze op eeendag na een frustrerende zakelijke ervaring was thuisgekomen,

had hij Joba in woede overweldigd, wat niet helemaal tegen haar zin was gebeurd.





Na de geboorte van Jacob Willem weigert Joba met Dreverhaven te trouwen. Hij stuurt

haar postwissels, maar die stuurt ze steeds terug, totdat hij het opgeeft.





Jacob Willem groeit op in tamelijk armelijke omstandigheden, maar zijn moeder hoort wel

bij de fatsoenlijke armen. Ze weet zich zelf enigszins op te werken door handwerk te

verkopen. Tegen de tijd dat Jacob Willem het huis uit kan, neemt ze een commensaal op

kamers, Jan Maan, met wie Jacob bevriend raakt.





Jacobs eerste poging om een maatschappelijke carrière te beginnen mislukt. Hij koopt

een sigarenwinkeltje, maar gaat al snel failliet. Er wordt hem een curator toegewezen op

het advocatenkantoor Stroomkoning. Wanneer hij daarheen gaat, vallen hem de vijf koperen

naamborden aan de gevel op, die hem zonnen toeschijnen. Hij besluit dat ook zijn naam

daarbij moet komen.





Zijn curator, De Gankelaar, vindt hem een opmerkelijke jongeman en hij besluit hem te

helpen. Hij bezorgt hem een baantje als typist en bediende op het advocatenkantoor.

Katadreuffe gaat op kamers wonen bij Graanoogst, Stroomkonings conciërge. Hij ontdekt al

spoedig dat zijn vader, Dreverhaven, veel zaken doet met Stroomkoning. Ook ontdekt hij dat

Dreverhaven zijn eigen faillissement beschreven heeft. Dreverhaven is een deurwaarder die

zich inlaat met allerlei duistere praktijken. Hij heeft zijn kantoor midden in de oudste

buurt van Rotterdam. Als hij ontruimingen doet, is daar nooit politie bij nodig. Hij laat

zich bijstaan door twee angstaanjagende wezens, Hamerslag en Den Hieperboree.





Katadreuffe gaat Dreverhaven opzoeken in zijn kantoor, wanneer voor de tweede keer zijn

faillissement is aangevraagd. De schulden in verband met de sigarenwinkel waren namelijk

geregeld via een Volkskredietbank, waarvan Dreverhaven de eigenaar blijkt te zijn. Deze

eist nu betaling.





Dreverhaven biedt Katadreuffe een lening aan en legt vervolgens een dolkmes op zijn

bureau om te zien of de woedende Katadreuffe het tegen hem zal gebruiken. Katadreuffe

steekt het in het tafelblad.





Het faillissement wordt een feit, maar in plaats van ontslag krijgt Katadreuffe

loonsverhoging van Stroomkoning, die wel iets in hem ziet. De Gankelaar voorkomt dat

Katadreuffe zijn boeken kwijtraakt (waaronder een oud incompleet Duits lexicon) door ze op

te kopen.





Op het kantoor werkt ook een zekere juffrouw Te George. Zij is de rechterhand van

Stroomkoning. Katadreuffe raakt met haar aan de praat, en ze bezoekt hem zelfs op zijn

kamertje op zolder. Katadreuffe voelt een lichte angst in haar bijzijn, “hij werd

gedreven naar iets duisters, het was tevens onmiskenbaar aangenaam”. Juffrouw Te

George koestert warme gevoelens voor Katadreuffe, maar hij voorvoelt al dat daar niets uit

kan voortvloeien.





In deze tijd woedt in Rotterdam het communistisch oproer. De commensaal van

Katadreuffes moeder, Jan Maan, mag er van zijn hospita niet aan meedoen. Hij zou het wel

graag willen, want hij is communist in hart en nieren, maar hij doet het niet. Joba

Katadreuffe is een moeder voor hem geworden.





Jacob Willem zoekt zijn vader op en leent 2000 gulden van hem om te gaan studeren. De

voorwaarden zijn redelijk, maar de lening is onmiddellijk opeisbaar. Jacob Willem blijkt

een uitstekende student te zijn en het wordt hem steeds duidelijker dat hij in het kantoor

het hoogste wil bereiken, namelijk ook advocaat worden. Hij ontdekt ook dat hij zeer op

Lorna te George gesteld is, maar hij besluit geen verhouding met haar aan te knopen. Dat

zou zijn plannen in de war sturen.





Intussen wordt de bureauchef, Rentenstein, ontmaskerd als een fraudeur. Hij wordt

ontslagen, maar niet gerechtelijk vervolgd, want hij is door Dreverhaven op het slechte

pad gebracht, en Stroomkoning wil niet dat deze in opspraak komt. Katadreuffe mag de

opengevallen positie innemen.





Dreverhaven doet  een nieuwe poging Katadreuffe te gronde te richten. Hij eist de

lening op die Katadreuffe bij hem heeft lopen. Wanneer dit tot een nieuw faillissement zal

leiden, zou Katadreuffes positie als eerste bediende onhoudbaar worden. Dit blijkt echter

na enige juridische schermutselingen niet te gebeuren. Katadreuffe heeft opnieuw een

ontmoeting met zijn vader, vrijwel identiek aan de vorige. Weer houdt Dreverhaven hem een

mes voor, maar deze keer bewaart Katadreuffe zijn kalmte en vertrekt waardig.





Kort daarna slaagt Katadreuffe voor het examen, dat de weg opent naar de universiteit.

Op het kantoor geeft men een feestje ter zijner ere. Lorna te George gaat eerder weg.

Katadreuffe laat haar uit, en als ze dan een moment tenover elkaar staan, voelt

Katadreuffe dat dit het machtigste moment van zijn leven is. Hij laat het voorbijgaan. Te

George meldt zich de volgende dag ziek en neemt vervolgens ontslag. Stroomkoning probeert

vergeefs haar daarvan te weerhouden. Katadreuffe is uit zijn evenwicht en moet van

Stroomkoning veertien dagen vakantie nemen. Na een week zet Katadreuffe zijn zorgen van

zich af. Hij besluit dat hij gen man  is voor het huwelijk.





Het advocatenkantoor krijgt minder werk door de economische malaise, maar door het

vertrek van De Gankelaar naar Indië en het overlijden van een andere collega, Gideon

Piaat, die vooral de strafzaken deed, is dit geen echt probleem. Er zijn naast

Stroomkoning nu nog twee advocaten over, juffrouw Kalvelage en de heer Carlion.

Stroomkoning houdt een plaats open voor Katadreuffe, die aan zijn rechtenstudie begonnen

is. Deze studie verloopt vlot.





De moeder van Jacob Willem lijdt aan tering. Het is onzeker hoe lang ze nog zal leven.

Dreverhaven komt haar op een dag opnieuw ten huwelijk vragen. Ze stelt hem een wedervraag,

namelijk waarom hij Jacob Willem blijft dwarszitten. Ze weigert het aanzoek. Drevenhaven

had zijn zoon willen erkennen als ze hem gehuwd had, maar nu besluit hij hem te treffen

waar hij kan. Hij ontruimt het pand waarin hij zelf ook woont, door alle huurder op straat

te smijten, eenvoudig omdat hij een grote ontruiming wil. Hij zoekt daarna het gevaar door

zich alleen in de menigte te begeven. Er gebeurt niets. Dreverhaven gaaat steeds meer

misbruik maken van zijn positie. Hij en Katadreuffe komen voor het eerst in de rechtszaal

tegenover elkaar te staan. Het betreft een onbelangrijk zaakje, en ze winnen geen van

beiden. Katadreuffe past zich steeds meer aan aan het milieu waarin hij zal komen te

verkeren. Hij vervreemdt verder van zijn vriend Jan Maan.





De dag voor hij doctoraal examen zal doen, ontmoet hij Lorna te George, die inmiddels

getrouwd is. Hij geeft blijk van enig zelfinzicht door zichzelf laf te noemen dat hij de

liefde aan de kant heeft gezet voor zijn maatschappelijke carrière. Voor één keer nog

staat hij samen met haar op de kade naar de Nieuwe Maas te kijken.





Katadreuffe slaagt voor zijn examen, en Dreverhaven doet nog een laatste poging om hem

te vloeren, op grond van het feit dat Jacob Willem een onecht kind is. Het mag niet baten.

Het koperen bord met de naam Katadreuffe wordt een blinkende zon aan de gevel van het

advocatenkantoor.





Katadreuffe bezoekt voor de laatste maal zijn vader, om hem zijn overwinning te laten

zien. Als Katadreuffe hem voor de voeten werpt dat hij ondanks Dreverhavens tegenwerking

geslaagd is in het leven, wijst Dreverhaven hem erop dat het ook weleens dankzij die

tegenwerking kan zijn geweest.





Later vindt Katadreuffe bij zijn moeder thuis bij toeval een spaarbankboekje, waaruit

blijkt dat zij alle toelagen die hij haar heeft overgemaakt, naar de Spaarbank heeft

gebracht. Voorin staat dat het geld voor hem is. Hij realiseert zich ook haar nooit

bereikt te hebben. 





Titelverklaring





De titel Karakter komt dat de karakters in dit boek ongeveer bijna hetzelfde zijn. Ze

willen allemaal niet opgeven en geven alles om hun doel te bereiken.


De ondertitel laat duidelijk zien dat hier in dit boek de relatie tussen vader, Arend

Barend Dreverhaven en zoon, Jacob Willem Katadreuffe het belangrijkst is.





Interpretatie motto: A sadder and wiser man. He rose the morrow morn.


Deze 2 zinnen zeggen iets over het verhaal .


Katadreuffe is een bedroefde man door alles wat hem tegenzit (Lorna,Dreverhaven en zijn

faillesement). Maar hij word steeds wiizer doordat hij doorzet en uiteindelijk op een

advocaten kantoor werkt.





Opbouw en structuur





Het boek heeft 250 bladzijden en is verdeeld in 28 niet-genummerde hoofdstukken, die

elk een eigen titel hebben. Enkele hoofdstukken dragen dezelfde titel. Het hele verhaal

speelt zich af in de chronologische volgorde. Soms zijn er wel kleine terugverwijzingen,

maar die hebben geen invloed op de loop van het verhaal. Het is een verhaal dat in medias

res begint. Spanningsbogen bevat het verhaal niet echt, want er zit geen echte spanning in

het boek.





Personages





Jacob Willem Katadreuffe: hij is de centrale figuur. Hij heeft maar één streven: zich

uit te werken boven de armoede van zijn jeugd. Dit streven krijgt gestalte in een

carrière die hem inderdaad voert van de functie van kantoorbediende tot die van advocaat.

Katadreuffe voelt zich wel verwant aan het volk (blz. 73: “Hier lag hij behaaglijk,

tussen het volk, zijn volk, het bleef van hem”). Hij zet alles in zijn leven opzij om

zijn doel te bereiken. In de loop van zijn carrière groeit er wel een zeker beself dat

dit geen volledig leven is (blz. 233: “Ik ben bezeten van één idee, ik ben bang

voor alle andere…. Is dat niet laf?”). Deze onvolkomenheid komt tot uitdrukking

in de relatie met de vier personages die een rol spelen in het leven van Katadreuffe.





Dreverhaven: hij is de belangrijkste van de vier. De vader wordt afgeschilderd als een

schrik wekkende, haast mythologische figuur (blz. 57: “die zwarte flambaard diep op

het hoofd, die sigaar in een mondhoek als een stuk geschut, die stem waarvan enkele het

horen associaties opriep aan een machtige borstkas…. “ blz. 58: “Het

schrift pikzwart, lapidair, cyclopisch”). Deze deurwaarder doet al het mogelijke om

zijn zoon te vernietigen. De drijfveren die hij daarvoor heeft, zijn dubbelzinnig:

“Bij God, zie hij… , ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat

ene tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem grootmaken…  En dat

ene tiende, dat kleine beetje asem knijp ik hem misschien ook nog uit” (blz. 203).





Dreverhaven provoceert zijn zoon ook om hem te doden. Tot tweemaal toe reikt hij hem

een mes aan, nieuwsgierig of Katadreuffe het zal gebruiken (en daarmee ook zijn eigen

leven zal vernietigen). Die neiging tot zelfvernietiging komt ook naar voren bij de

ontruiming van zijn pand en het zich begeven in de menigte daarna.





Joba: zij is naast Dreverhaven de moeder van Katadreuffe. Ook zij is, evenals haar zoon

en diens verwekker, iemand met bijna onmenselijke karaktertrekken. Tijdens de geboorte van

Jacob Willem verwelkt zij, “gelijk een bloem in gifgas” (blz. 10). Zij weigert

elke hulp, weigert ook met Dreverhaven te trouwen, en stuurt de postwissels die hij haar

zendt voor het onderhouden van haar kind, consequent terug. In een wat kleiner bestek dan

Katadreuffe probeert ook zij zich haar leven lang aan de armoede te ontworstelen. Ook van

haar zoon blijkt ze tenslotte geen geld of hulp aan te nemen.





Jan Maan: hij is een figuur die scherp constrasteert met deze drie

“Bordewijkiaanse” karakters. Zijn naam is daarvoor al een aanwijzing. Hij is de

commensaal van Joba Katadreuffe, en Joba gaat hem gaandeweg steeds meer als haar man

beschouwen. Ze behandelt hem ook als zodanig. Jan Maan is de enige vriend van Katadreuffe.

Hij interesseert zich slechts voor meisjes en voor de communistische partij. In elke

opzicht is hij Katadreuffes tegenpool. Hij doet geen enkele poging zich te ontwikkelen of

hogerop te komen. Jan Maan vormt de verbinding tussen Katadreuffe en het milieu waaruit

Jacob Willem zich probeert omhoog te werken.





Lorna te George: zij is de vierde persoon in het leven van Katadreuffe. Ze is de

secretaresse van Stroomkoning, en zit dus vlak bij de hoogste macht in het

advocatenkantoor. Ze begrijpt dat de idealen van Katadreuffe zijn liefde voor haar in de

weg staan. Het eerste wat ze tegen hem zegt is: “U moet niet àl te hard

werken.”





Als Katadreuffe zijn eerste doel

(advocaat worden) heeft bereikt, realiseert hij zich dat hij geen van de vier mensen in

zijn leven echt bereiken kan: “Toen zag Katadreuffe dat er vier mensen in zijn leven

waren, en het was alles een droefheid” (blz. 249).





Thematiek





Het centrale thema is de machtstrijd tussen een vader en een zoon; een

generatieconflict dat op zich weinig opzienbarend hoeft te zijn. Dit thema stijgt in dit

boek boven het alledaagse uit, in de eerste plaats doordat deze machtstrijd zich afspeelt

tussen personages met monumentale karaktereigenschappen. Het bijzondere van het conflict

is echter vooral de dubbelzinnige wijze waarop het zich ontwikkelt. Dreverhaven zit zijn

zoon op alle mogelijke manieren dwars, omdat hij hem haat. Die haat is oprecht, maar

langzamerhand ontdekt Dreverhaven dat hij, door zijn zoon tegen te werken, hem ook helpt

zijn doel te bereiken. Hij leert hem immers tegen de verdrukking in groeien, en stalt zo

zijn karakter. Dreverhaven trekt dan ook aan het eind deze conclusie (blz. 246).

Katadreuffe raakt daardoor in verwarring en begint zich pas dan te realiseren hoe de

verhouding met zijn vader in elkaar zit.





Ook de gevoelens van Katadreuffe ten opzichte van zijn vader zijn dubbelzinnig. Zijn

haat en woede zijn natuurlijk duidelijk, maar er is ook sprake van ontzag en bewondering.

Een deel van zijn eerzucht wordt zelfs gemotiveerd door de drang zijn vader voorbij te

streven. De meest fundamentele driften, liefde en haat, domineren dus het conflict, dat

weliswaar niet helemaal is uitgewerkt tot een klassiek Oedipuscomplex, maar er toch wel de

trekken van draagt. De zoon doodt immers bijna de vader. Het is wel opmerkelijk dat het

initiatief daarbij van de vader uitgaat.





De opvatting die uit de roman spreekt is dat goed en slecht altijd samen voorkomen en

niet zonder elkaar kunnen bestaan. De zoon maakt carrière, streeft met succes zijn

idealen na en slaagt ondanks/ dankzij de tegenwerking van de vader. Deze tegenwerking, die

dus ook medewerking inhoudt, is in zekere zin verdacht, omdat ze afkomstig is van een

individu dat in het hele verhaal als negatief wordt afgeschilderd. Dreverhaven is een

wetsdienaar die de wet aan zijn laars lapt, een woekeraar die misbruik maakt van zijn

positie. De omgeving waarin hij zich pleegt op te houden draagt trekken van de

onderwereld. De positie van Dreverhaven is direct gekoppeld aan die van Stroomkoning; ze

hebben elkaar groot gemaakt. Zon en onderwereld zijn niet ver van elkaar verwijderd.





Katadreuffe streeft een positie na als die van Stroomkoning. Hij bereikt zijn

maatschappelijk doel, maar dit gaat ten koste van zijn mens-zijn. Hij offert er zijn

liefde voor Lorna te George aan op. Wanneer Katadreuffe de gelegenheid om Lorna te George

zijn liefde te bekennen niet aangrijpt, state er het volgende: “En niet het visioen

van de zes zonnen, maar dit werd het machtigste moment van zijn leven” (blz. 179).

Hetzelfde patroon is zichtbaar in de verhouding tot Jan Maan en moeder Katadreuffe. De

enige winst die Katadrueffein dit opzicht boekt, is een toenemend zelfbesef, en daarmee

het inzicht dat hij er in de verhoudingen met zijn medemensen niet beter op is geworden.

Het belang van deze thematische lijn dat goed en slecht, positief en negatief,

onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt ook nog eens onderstreept door het motto

van S.T. Coleridge.





Karakter is dus enerzijds de wilskracht om ondanks tegenwerking van een vader met al

evenveel karakter, en ondanks de afleiding van het doel door de ‘zachte’

krachten in het mensenlijk leven, liefde en vriendschap, toch in een recht lijn op het

gestelde doel af te blijven gaan. Karakter is het ook dat de persoon Katadreuffe gaandeweg

dit proces een mens wordt die de draagwijdte van zijn eigen streven gaat overzien.





Motieven





- standen: volk –aristocratie:





Katadreuffe klimt met veel moeite op vanuit het volk naar de aristocratie. Op het

kantoor krijgt hij vervolgens weer te maken met het volk. Hierdoor krijgt hij een goed

beeld van het standenverschil






- Liefde en het miskennen van de liefde/haat:





Dit komt voor bij de relatie tussen moeder en zoon. Ze hebben elkaar lief zonder dat ze

er tegenover elkaar voor uit komen. Dit komt ook voor bij de relatie moeder en

Dreverhaven. Ondanks dat Dreverhaven Joba nog regelmatig een aanzoek doet en zij dit

telkens weigert heeft ze nog steeds gevoelens voor hem. Dit komt ook voor bij de relatie

vader en zoon. De vader 'wurgt zijn zoon maar het kleine beetje dat hij hem zal laten

leven zal hem groot maken' Katadreuffe begrijpt dit niet en voelt zich tegengewerkt door

zijn vader.





– Doodsdrift:





Dreverhaven provoceert zijn klanten en drijft ze tot het uiterste. Zijn zoon geeft hij

zelfs een mes in handen. Wanneer hij de hele buurt tegen zich krijgt door zijn huurders

uit te zetten gaat hij ongewapend door de guurste buurten van de stad lopen en verwacht

dat er iemand zal zijn die hem doodt. Dit gebeurt niet.





Symbolen





zie ‘Ruimte’.





Perspectief





In dit boek is spraken van een auctoriële verteller, maar een aantal keer nemen

persoonlijke elementen de overhand. Het perspectief ligt dan bij Jacob; eigenlijk wordt de

hoofdlijn vanuit Jacob beschreven.


De verteller geeft ook commentaar op de personages, zoals bij de beschrijving van de

verhouding tussen Jacob en Joba: "Eigenlijk was het hun tragedie. Ze kenden elkaar te

goed".


Ook is er spraken van een alwetende vertelsituatie, hij blikt vooruit: vb. "Later zou

hij


(Jacob) beseffen…".





Tijd





Het verhaal is chronologisch verteld, met één uitzondering. In het zevende hoofdstuk,

dat begint met de zin “Aldus was het gegaan” (blz. 38), wordt verteld hoe

Katadreuffe aan zijn baan bij het advocatenkantoor komt, terwijl in het eraan voorafgaande

hoofdstuk een daarop volgend gesprek met eerst zijn moeder en vervolgens Jan Maan wordt

weergegeven.





De totale vertelde tijd is gelijk aan de leeftijd van Katadreuffe aan het eind van het

boek, 28 jaar. Het verhaal begint bij zijn geboorte. “In de lente van het jaar

achttien” (blz. 14) zit hij in de hoogste klas van de lagere school. Bij de start van

zijn werkzaamheden is hij 21 (blz. 27). Aan het eind is hij “nog geen dertig”

(blz. 247). De overige tijdsaanduidingen zij globaal: “De volgende winter” (blz.

215), “Tegen de zomer” (blz. 230).





Er wordt veel tijdverdichting gebruikt om de belangrijkste gebeurtenissen in het kort

te vertellen. Ook komen er veel vooruitwijzingen voor, die de spanning moeten verhogen. Er

is een vooruitkijkend tijdsperspectief: “Later zou hij beseffen dat…” en

“Hij besefte niet dat hij toen reeds….” . Het verhaal speelt zich af tussen

1904 en 1932 of daaromtrent.





De gebruikte werkwoordsvorm is de verleden tijd.





Ruimte





De gebeurtenissen spelen zich voor het grootste gedeelte af in de stad Rotterdam. In

een enkel geval wordt een expliciete beschrijving gegeven van het stadsgezicht in het

algemeen: “Zo ver het oog ging, links en rechts, een stad in beweging, het water een

licht lopende band” (blz. 236).





De binnenstad, waar Dreverhaven woont en kantoor houdt, wordt afgeschilderd als een

duister krocht waar afschrikwekkende wezens (Dreverhaven en zijn assistenten Hamerslag en

Den Hieperboree) en hun slachtoffer huizen. In schril contrast met de onderwereld van

Dreverhaven staat  de lichtende wereld van het kantoor waar Katadreuffe werkt. De

ruimte hiervan wordt gebruikt om de carrière van Katadreuffe te symboliseren. Als 

Katadreuffe het kantoor voor het eerst ziet, wordt hij verblind door het zonlicht dat

weerkaatst in vijf geelkoperen naamborden naast de deur. “Toen stond er in

Katadreuffe iets op. Het ware was niet een klein winkeliertje willen worden, het was

dit” (blz. 27). Het gebouw is binnen voorzien van een brede trap, terwijl de kamer

van Stroomkoning, een groot, rijk vertrek, zich boven aan die trap bevindt. Niet toevallig

is dat Katadreuffe juffrouw Te George voor het eerst ziet op deze trap: “Er was op de

trap ruimte in overvloed. Toch bleef hij even staan.”





In de relatie met Dreverhaven wordt een soortgelijke symboliek zichtbaar: “Het

kantoor van de zoon trilde van leven, dat de vader lag grafstil… . Het was de stilte

van de vrees” (blz. 124).





Mening





De argumentatie van Anbeek.





Realistische argumentatie: Het is een heel realistisch boek, met een oude sfeer.





Emotivistische argumentatie: Er waren niet veel momenten dat ik me erg betrokken voelde

bij de personages. Alleen toen Katadreuffe besefte dat hij eigenlijk helemaal niemand had.





Spanning argumentatie: Ik vond dat er totaal geen spanning in zat, ondanks de pogingen

van Bordewijk, zijn vooruitwijzingen.





Structurele argumentatie: Ik denk dat de kwaliteit van dit boek heel erg hoog ligt en

ik denk dat ligt aan de uitwerking van het eigenlijk zo eenvoudige thema.





Eigen mening: Op zich vond ik het heel moeilijk lezen door het taalgebruik, maar ik heb

me er toch doorheen geworsteld. Ik had erg veel bewondering voor het doorzettingsvermogen

van de hoofdpersoon, Katadreuffe, dat hij er zoveel voor over heeft om dat ene doel te

bereiken.





Secundaire literatuur





-          Onderweg naar hoger, door Rob van

Erkelens in De Groene Amsterdammer van 09-04-1997





-          titel en schrijver onbekend, NRC

Handelsblad van 11-01-1969

Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen