![]() |
Boekverslag : Anoniem, - Karel Ende Elegast
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1715 woorden. |
Samenvatting: De verteller begint met de mededeling, dat hij een ware geschiedenis gaat vertellen: ‘Vraye historie ende al waer. Magic u tellen. Hoerter naer!’ Koning / keizer Karel de Grote was naar zijn kasteel in Ingelheim gegaan, om er de volgende dag een plechtige hofdag te houden. ’s Avonds ontwaakte hij doordat een engel hem zei te gaan stelen; deed hij dat niet, dan zou hij zijn leven verliezen. De koning dacht dat hij gedroomd had. Na een tweede waarschuwing van de engel meende hij, dat hij gekweld werd door een spookverschijning: hij was immers zo rijk en machtig dat hij een gebod om te gaan stelen niet ernstig kon nemen. Toen hij voor de derde maal de stem van de engel hoorde, stond hij op een kleedde zich aan. Alle deuren van het paleis waren geopend en iedereen was in diepe slaap, zodat hij ongemerkt zijn paard kon zadelen en het kasteel verlaten. Na een gebed om Gods hulp reed hij naar een naburig bos. Wat vreemd, dat hij, die dieven vervolgde, nu zelf uit stelen moest gaan. Hij moest denken aan zijn leenman Elegast, die hij ten onrechte (‘om cleine saken) had verbannen en die nu noodgedwongen door diefstal in zijn onderhoud moest voorzien. Karel bad God dat Elegast zijn metgezel op deze tocht mocht zijn. Diep in het bos ontmoette de koning een ruiter in zwarte wapenuitrusting, die op een gitzwart paard reed. Karel dacht dat hij met de duivel van doen had en sloeg een kruis. Ze passeerden elkaar zwijgend, maar toen keerde de zwarte ridder, die zijn oog op de kostbare wapenuitrusting van Karel had laten vallen, om en ging Karel achterna. Hij eiste van hem dat hij bekent maakte wie hij was en wat zijn bedoelingen waren. Toen Karel weigerde volgde een langdurig gevecht, waarbij de zwarte ridder ten slotte uit het zadel geworpen werd en zijn zwaard aan stukken vloog. Karel was zo edelmoedig hem niet te doden, op voorwaarde dat hij bekend maakte wie hij was. De ridder vertelde dat hij Elegast heette en van roof leefde; hij ontzag echter de armen. De koning was blij dat hij zijn vroegere leenheer ontmoet had en vertelde dat hij ook roofridder van beroep was, Adelbrecht heette en niemand spaarde. Toen hij Elegast voorstelde de schat koning Karel te gaan stelen, wees Elegast dit verontwaardigd af: Karel was en bleef zijn leenheer aan wie hij trouw verschuldigd was. Hij stelde voor om naar het slot van Eggheric van Egghermonde te gaan, de zwager van Karel, die als een verrader beschouwd moest worden. Karel stemde toe en ze reden naar Eggherics kasteel; onderweg nam Karel een ploegijzer mee. Bij het slot aangekomen, maakte Elegast met een breekijzer een gat inde muur. Toen Karel zijn ploegijzer tevoorschijn haalde, moest Elegast lachen; hij had al snel in de gaten dat zijn metgezel geen verstand van inbreken had. Voor hij naar binnen ging, stak Elegast een toverkruid in zijn mond, dat hem in staat stelde de taal van de dieren te verstaan. Tot zijn schrik hoorde hij een haan en een hond tegen elkaar zeggen dat de koning in de buurt was. Hij vertelde dit tegen Karel, maar die lachte erom. Karel wilde het zelf wel eens horen, stak op zijn beurt het toverkruid in zijn mond en ook hij hoorde de dieren vertellen dat de koning in de buurt was. Hij wist echter Elegast over te halen hun plan toch uit te voeren. Toen Elegast het toverkruid terug eiste, bleek het plotseling verdwenen te zijn: zonder dat de koning er iets van merkte, had Elegast het uit zijn mond gehaald. De zwarte ridder kreeg steeds minder vertrouwen in Adelbrecht en ging alleen naar binnen. Hij dompelde iedereen in een diepe slaap, zodat hij ongestoord zijn gang kon gaan. Met veel schatten kwam hij bij Karel terug, maar hij wilde ook nog het belangrijkste hebben: een zeer kostbaar zadel met wel honderd bellen van rood goud, dat in Eggherics slaapkamer hing. Daarom ging hij weer terug, drong in de slaapkamer en pakte het zadel. Dat maakte echter zo’n lawaai, dat Eggheric wakker werd en zijn zwaard wilde grijpen. Zijn vrouw, die ook wakker was geworden, vroeg hoe het toch kwam dat hij de laatste drie dagen zo onrustig was en niet sliep en at. Eerst beweerde Eggheric dat er niets aan de hand was, maar toen vertelde hij over zijn plan om de volgende ochtend, op de hofdag, met een aantal handlangers (van wie hij de namen noemde) de koning te vermoorden. Toen Eggherics vrouw daar hevig verontwaardigd tegen inging, sloeg hij har zo hard in het gezicht, dat het bloed uit haar neus en mond stroomde. Ze stak haar hoofd buiten het bed; Elegast ving het bloed op in zijn rechter handschoen en liet Eggheric en zijn vrouw door een toverspreuk inslapen. Met zadel en zwaard verliet hij het kasteel. Terug bij Karel vertelde hij alles wat hij gehoord had en toonde hij de bebloede handschoen. De koning begreep nu waarom de engel hem uit stelen had gezonden. Elegast wilde direct weer naar binnen om Eggherics hoofd af te slaan, maar Karel weerhield hem daarvan en raadde hem aan de volgende dag de koning in te lichten. Elegast weigerde dat, want de koning had hem immers verbannen. Uiteindelijk spraken ze af dat Elegast de buit zou wegbrengen, die ze dan de volgende dag op een veilige plaats konden verdelen, en dat Adelbrecht de koning van de samenzwering op de hoogte zou stellen. Nadat Karel afscheid van Elegast had genomen, keerde hij terug naar zijn kasteel, dat hij ongemerkt binnen kwam. ’s Morgens lichtte hij zijn geheime raad in over de samenzwering en besloot op advies van de hertog van Bayvier (Beieren) de samenzweerders in het kasteel af te wachten en hen bij aankomst te ontwapenen en gevangen te nemen. Zo gebeurde het. Eggheric bleef hardnekkig ontkennen dat hij het op Karels leven voorzien had. Toen ontbood Karel Elegast, die Eggheric beschuldigde en de bebloede handschoen toonde. Een tweekamp moest beslissen wie de waarheid sprak, hoewel Eggheric bezwaar maakte tegen een gevecht met een verbannen dief. ’s Middags verscheen Elegast als eerste in het strijdperk; hij sprak een gebed uit en de strijd die volgde, was hevig. Elegast stootte zijn tegenstander uit het zadel, maar liet hem weer opstijgen en het gevecht duurde tot ver na de vespertijd. Pas nadat Karel tot God gebeden had, viel de beslissing: Elegast sloeg meer dan de helft van Eggherics hoofd af. Zijn lijk werd weggesleept en met de andere samenzweerders opgehangen (de meest eerloze straf). Karel dankte God, herstelde Elegast volledig in ere en gaf hem als beloning Eggherics weduwe tot vrouw. Zo moge God voor onze dood alles ten goede keren! Genre: Karel ende Elegast behoort tot de middeleeuwse voorhoofse ridderepiek: Het is een Frankisch ridderverhaal, dat gekenmerkt wordt door onder andere trouw van de leenman ten opzichte van de leenheer, gevechten en brute kracht en een ondergeschikte positie van de vrouw. Thematiek: Centraal staan trouw en eer tegenover ontrouw en verraad. Hoofdthema is de zinvolheid van Gods bestuur: zelfs een absurd lijkend bevel van God blijkt later uitermate zinvol te zijn. In het verhaal komen diverse sprookjeselementen voor, bijvoorbeeld een koning die uit stelen gaat, een meesterdief, toverkruid en toverspreuken. Andere belangrijke elementen zijn duels; samenzwering en verraad; de relatie leenheer – leenman; vroomheid en godsvertrouwen. Het getal drie speelt verschillende keren een rol en is een symbolisch getal voor ‘volmaaktheid en zekerheid’. Pas na de derde boodschap van de engel komt Karel in actie. Personages: De personages zijn niet zozeer helden als wel gewone mensen. De namen zijn van Germaanse oorsprong. Karel de Grote: Hij is een historisch figuur, die leefde van 742 tot 1814 en keizer was van 800 tot 814. Rond 785 was er sprake van een samenzwering tegen hem. In Karel ende Elegast is Karel niet de machtige keizer, die alles naar zijn hand zet. Hij is vroom (bidt diverse keren tot God), onhandig (als inbreker), edelmoedig (doodt Elegast niet), dapper (in het tweegevecht met Elegast) en kent ook twijfel (na opdracht van de engel) en angst (tijdens de nachtelijke tocht). Elegast: Hij is door Karel om een klein vergrijp verbannen en roofridder geworden, maar hij ontziet de armen. Hij blijft trouw aan zijn leenheer, de koning, is vroom en scherpzinnig, het type van de rechtschapen ridder, een ‘outlaw’ die zijn riddereigenschappen heeft kunnen behouden. De naam Elegast zou ‘elvenheer’ kunnen betekenen, maar ook in verband kunnen staan met ‘woudman’, een krankzinnige, in het zwart geklede zwerversfiguur uit het middeleeuwse volksgeloof. Eggheric van Egghermonde: Hij is getrouwd met de zuster van Karel, tegen wie hij een samenzwering beraamt. Zijn naam zou kunnen verwijzen naar Aigremont in de Ardennen. Hij is een ontrouwe ridder, het type van de onsympathieke, ruwe krijgsman, die blijft vertrouwen op zijn eigen kracht, een overmoedige ridder zonder vrees. Ruimte: Plaats van handelen is in het kasteel van Karel plus de omgeving, in Ingelheim aan de Rijn (tussen Bingen en Mainz). Tijd: De gebeurtenissen worden in chronologische volgorde verteld en beslaan een periode van een nacht plus een daarop volgende dag. Vertelperspectief: De ik-verteller is alwetend (auctoriaal) en spreekt regelmatig de lezers aan. Hij weet de lezers telkens weer nieuwsgierig te maken door niet meer te verraden van wat er komen gaat dan strikt nodig is voor het begrijpen van de gang van het verhaal. Op een aantal plaatsen klinkt de eigen visie van de verteller door. Stijl: De taal is eenvoudig, beeldend en van Zuid-Nederlandse oorsprong. Het verhaal is geschreven in paarsgewijs rijmende versregels, die allemaal enkele beklemtoonde lettergrepen hebben. Dit soort verzen is gemakkelijk uit het hoofd te leren en voor te dragen. Er komen veel herhalingen voor: twee maal komen het toverkruid, het kraaien van de haan en de mishandeling van Eggherics vrouw ter sprake; twee maal ook wordt Elegasts trouw op de proef gesteld; driemaal verschijnt de engel aan Karel en zes maal is er sprake van het vragen om de naam van een ander. |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |