Boekverslag : 5 Mt-wi   Ingezonden Door: - Samenvatting Aardrijkskunde 2e Trimester
De taal ervan is Aardrijkskunde en het aantal woorden bedraagt 2943 woorden.

2. Energiehuishouding van de atmosfeer

2.1 Warmtebudget op aarde

2.1.1.Warmtebalans op aarde

Lichtstraling: kortgolvige worden langgolvige: opwarmen lucht en bodem

warmtestraling van de aarde

æ door contact tussen de atmosfeer en aardopp.

Atmosfeer: reflecteer e absorbeert

Aarde: verlies warmte d.m.v. convectie en evaporatie

Kortgolvige straling (licht 0.340 kW/s) langgolvige straling

RUIMTE

A 33% reflecite 5%

T 108%

M â98% tegenstralng

O 22% absorptie

S

F

E 30% evaporatie en convectie

E

R áá



AARRDOPPERVLAK

45% 113% = 0.385 kW/s



à De aarde verliest evenveel energie als ze opneemt



2.1.2.Temperatuur verschillen over het aardoppervlak

· koudste moment van de dag = zonsopgang (aardopp heeft hele nacht warmte uitge-straald)

Factoren

1. verwijdering van de zon: perihelium « aphelium

2. invalshoek zonnestralen: hoe hoger zon, hoe meer energie

Zomer (21/06) winter(21/12)



3. Energie door absorptie verloren: hoe meer energie, hoe hoger zon, hoe korter weg door

atmosfeer

4. Bestralingsduur: lengte va de dag maximaal op 21/06

ÞFactoren o.i.v. AARDROTATIE

5. Nabijheid van de zee: verzachtende invloed op t° ®landt verwarmt (koelt) sneller af.

6. zeestromingen: koude en warme zeestromingen

7. reliëf: t° daalt / 100 m stijgen

8. oriëntatie en hellingsgraad gebergte

9. luchtvochtigheid en bewolking (wolken zijn matigend)

10. bodem: a. donkere: absorptie (= warm) / b. lichte: reflectie (koud)/ c. nat (traag warm)

11. vegetatie matigt de t°

Þ PLAATSELIJKE factoren













2.2 Dynamiek van de windsystemen

2.2.1 verschil in luchtdruk: ° wind

Luchtdruk = gewicht van een kolom lucht die op 1cm2 opp. rust.

Elke luchtlaag drukt op onderliggende op aardkorst o.i.v. zwaartekracht



hoe hoger, hoe kleiner luchtrdruk (1013 hPa = 760 mm)

° luchtbewegingen: van hogedruk naar lagedruk = wind

° gradientkracht = drukkracht t.g.v. h. luchdrukverschil v 2 plaatsen



hoge lage luchdruk





WIND

koud warm



Door corioliskracht: afbuigen van winden

hoge druk lage druk



noordelijk halfrond





zuidelijk halfrond







Geografische wind: - gradient- en corioliskracht in evenwicht zijn

- de lucht // met isobaren stroomt

druk en windsystemen op aarde

- Evenaar: hoge t°®lucht­®equatoriaal minimum

- lucht (op grote hoogte van de evenaar) ®polen®dalen®subtropisch maximum = kolmtegordel

- lucht( via aardoppervlak) ® evenaar = passaten

® polen = antipassaten

- Polen: lage t°® hoge p® polair max.

- lucht( v. pol. Max.) vertrekt = Easterlies, botst op antipassaten= stormzone

- passaten ontmoeten in ITC (intertropische convergentie zone)

æ vertikale luchtbewegingen t.g.v. cofluentie en convectie

Drukgebieden en winden die ons land beïnvloeden

- 50° N.B. ® Z.W. wind winter®invloed van lagedruk boven Ijsland

hoge druk boven Siberië

zomer®invloed van hoge druk boven Azoren

Drukgebieden verschuiven o.i.v. seizoenen

* zenitale zonnestand + revolutie van de aarde

* drukgordels en drukkernen

in zomer: ° lagedrukkernen door ongelijke opwarmingn en afkoelingn van land en H2O

in winter: ° hogedruk kernen

Lokale winden

· land- en zeewind

· berg- e dalwind

· cyclonen: hurricanes, orkanen, tyfoon (° boven Gr. Oceaan)

· tornado’s: draaikolk in lucht, uit zware buienwolk donkere slurf

· windhoos: kleinere omvang

· waterhoos: windhoos over water



Straalstoom

bij groot drukverval (tropopauze) ® krachtige win (in winter!!!)

straalstroom: zéér krachtige winden op 9 à 15 km.



2.1.3 neerslagverdeling op aarde



2.1.3.1waterdamp®neerslag



* waterdamp: verdamping oppervlaktewateren

* absolute vochtigheid = tot. Hoeveelh. Waterdamp in lucht (g/m3)

* Relatieve vochtigheid = aanwezige hoeveelh.waterdamp

max. hoeveelh. waterdamp die kan opnemen bij T en p

* als R.V. 100% is = verzadigde lucht = waterdamp condenseert

* bij lage T: weinig waterdamp opnemen: condensatie (rond condensatiekernen)

* In steden: sneller mist (luchtverontreiniging)



2.1.3.2.verschillende condensatievormen



* °wolken (ophoping fijne waterdruppels of ijskristallen)

1. cirrus > 6000m

2. alto 2000-6000m

3. stratus < 2000m

Dauw: condensatie van waterdamp op koude (T>0°C)

Rijm: idem (T<0°C)

Ijzel: regen die op een bevroren oppervlak valt

Hagel: in onweerswolken: ijskernen worden mee nr. boven gesleurd tot ze te zwaar worden

Mist: laaghangende wolk met zichtbaarheid <1km

Nevel: 1-2 km

Sneeuw:ijskristallen worde vlokken: T <O°C



2.1.3.3. ruimtelijke spreiding



Regionale neerslagverschillen

· steppe e woestijnen: westen van de continenten (oostkust; neerslag door passaten)

· ° droge gebieden door regenschaduw van hooggebergte

· stijgingsregens: de naar zee toegekeerde zijde v.d. bergketens



Neerslaggebieden

1. evenaarsgebied: zenitale regen

verkl. Hoge T: sterke verdamping®warme, vochtige lucht­ en koelt af® CONDENSATIE

opm. intertropen: regenseizoen = zenitale zonnestand (warmste periode)

keerkringen; 1 regenseizoen

dichter bij evenaar: 2 zenitstanden ®2 regenseizoenen

2. moessongebied: moessonregens









3. middelbreedten: frontregens

aan westkant continenten. Door afkoeling warme, vochtige lucht, in contact met koudere luchtmassa’s



2.1.3.4. neerslag en vegetatie

670 mm neerslag per jaar

® 250 mm naar zee of dringt in grond

® 420 mm verdampt + verloren voor plantengroei



Potentiële verdamping (= mogelijke verdamping bij heersende T) > neerslag



Relatie klimaatgebieden - vegetatie

Afhankelijk van T en neerslag

hoog: rijke vegetatie

climaxvegetatie : tropisch regenwoud



bij ¯ neerslag = ¯ plantengroei













2.2 Het West-Europees weer

2.2.1. Weerkaarten

° weer d.m.v. bewegingen in troposfeer

weerelement meetinstrument eenheid verwerking

temperatuur thermometer °C isothermekaart

temperatuurcurve

klimatogram

vochtigheid

a. luchtvochtigheid hygrometer % grafiek

b. bewolkingsgraad achtsten weerkaart

c. wolkensoort weerkaart

d. neerslag pluviometer l/m2 isohyeten

mm (hoogte) klimatogram



luchtdruk barometer hPa isobarenkaart



wind

a.snelheid anemometer km/h windsterkteschaal

b. richting windvaan windstreek windroos



zonneschijnduur heliograaf uren isohelenkaart



Waarnemingen:

- Koninklijk Meteorologisch Instituut

- Meteo Wing van de Belgische luchtmacht

- Meteorologische dienst van regie der luchtwegen

Internationaal: WMO (= World Meteorological Organisation)

Satellietfoto’s van Meteosat en NOAA

1. situering en trekrichting van wolken tonen

2. ligging van hoge en lage drukgebieden

3. ITC

· visuele opnamen die zichtbare zonlicht registreren ® reflectieverschillen

· infrarood opnamen detecteren warmtestralen



* Weerkaart: concrete weergegevens van elk waarnemingsstation®basis weersvoorspelling

· Plotten = symbolen op kaarten

· Isobaren tekenen (drukgebieden aanduiden)

· dan voorspelling doen



Luchtsoorten in ons land:

· A: Arctische lucht® poolgebieden (zéér koud)

· P: Polaire lucht ®poolcirkel (koel in zomer, gematigd in winter)

· T: Tropische lucht ® +/- 30° NB (warm in zomer, zeer zacht in winter)



· m: maritiem (luchtmassa van over zee)

· c: continentaal (luchtmassa van over land)

vb. cAl, mPl, cPl

2.2.2 Frontale depressie

· bewolkt

· buiig weer

· wind: matig tot stormachtig





a) westcirculatie komt meest voor bij ons

b) oostcirculatie: anticycloon boven Zuid-Scandinavië zal aan zijn zuidkant luchtsoorten vanuit oosten aanvoeren.

Anticyclonen = hogedruk gebieden = helder en droog weertype



Besluit:

* weertype hangt af van kenmerken van aangevoerde luchtsoort die bepaalt wordt door circulatietype

* ligging van de drukkernen bepaalt het weer:

- gebieden van hoge druk(= anticyclonen): wolkenloos

lage druk(=cyclonen): depressies

- wiggen van hoge druk: uitloper van een anticycloon

- voren van lage druk: cyclonen

De ontwikkeling van depressies

- polair en tropische luchtsoorten raken: overgang van warm naar koud. = frontvlak

- waar frontvlak en aardopp elkaar raken: front(lijn)

- frontale depressie = koudefront dat warme sector achter warmtefront geleidelijk opheft.

- oclusiefront = waar koude en warmtefront samenkomen.

Þ gaan gepaard met regen, neerslag

opklaringen: wanneer afstand tss. oclussie en frontvlak groot genoeg is

depressies: van west naar oost, door straalstroom



depressies verbonden aan het polaire front op gematigde breedten

Fase A: langs frontvlak: wind in 2 luchtsoorten in tegengestelde zin

Fase B: ° storing langs polaire front = golving

: warme lucht®noordwaarts®vervangt koude®grenslijn = warmtefront

: koude ®zuiden® warme® = koudefront

Rond golftop: ° depressiekern

Fase C: warme sector (warme lucht tss warmte en koudefront)

Fase D: koufront overwint: aan golftop®koude lucht ver doordringen dat opnieuw in aanraking met koude lucht voor warmtefront. ® warme lucht van grond® warme sector klapt dicht® occlusiefront

Dit is een depressie



Kenmerken van het weer bij het doortrekken van een frontale depressie

¨ warmtefront: afkoeling lucht ® °wolkenvorming

bewolking: stratus (regen)

· erna; warmer

· koufront: meer bewolking (buien), erna ® hoge bewolking

· na occlusiefront; veel buien

ten zuiden va een voorbijtrekkende frontale depressie: wisselvallig
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen