![]() |
Boekverslag : - Beatrijs
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 5224 woorden. |
Jaar van eerste druk1908 IndelingHet boek is in acht hoofdstukken ingedeeld en elk hoofdstuk is weer in een x-aantal strofes van elk vier regels verder ingedeeld. MottoEr is geen motto aanwezig SamenvattingDe dichter heeft zijn verhaal gehoord van ene Ghysbrecht. De non Beatrijs werkte in het klooster, maar is verliefd. De jongen komt naar het klooster en na lang twijfelen besluit ze om met hem mee te gaan, uit het klooster, de wereld in. Op de avond van vertrek bid ze tot God en legt haar kloosterkleed en de sleutels bij het Mariabeeld. De jongen heeft kleding en sieraden voor haar gekocht. Dan komen de twee in de stad aan en leven er zeven jaar zorgeloos en krijgen twee kinderen. Dan is het geld op en verlaat de man Beatrijs en de kinderen. Om haar kinderen te onderhouden wordt Beatrijs prostituee. Toch blijft ze dagelijks tot Maria bidden. Zo gaat het zeven jaar lang. Na lang rondtrekken komt ze weer terug bij de plaats waar het klooster staat. Ze overnacht daar bij een weduwe en komt te weten dat niemand in het klooster gemerkt heeft dat ze weg was gevlucht. 's Nachts hoort ze een stem die haar zegt terug te moeten gaan naar het klooster. Beatrijs denkt dat het de duivel is en trekt zich er niets van aan. Pas na de derde keer gelooft ze dat het God is en dan gaat ze terug. Daar blijkt dat Maria al die tijd haar taken heeft overgenomen. Dus ze kan weer zonder problemen aan het werk. In het toegevoegde stuk wordt nog verteld dat Beatrijs' kinderen door de weduwe worden opgevoed met steun van het klooster. Beatrijs heeft nog steeds spijt van haar zonden. Dan krijgt ze een visioen en ziet ze in dat bidden niets helpt zolang ze haar zonden niet heeft opgebiecht. Dan gaat ze naar de abt en ze krijgt vergeving. De abt belooft haar om verder voor de kinderen te zorgen en haar verhaal overal te vertellen, zonder dat iemand weet dat het Beatrijs is. ThematiekOnderwerp Het onderwerp is denk ik de Marialegende Motieven
ThemaVertrouwen, Spijt & Vergevingsgezindheid. Maria heeft een enorm groot vertrouwen in Beatrijs. Ze neemt haar plaats in het klooster in en vertrouwd er dus min of meer op dat ze terug komt. Maria weet ook dat Beatrijs spijt krijgt van haar zondige leven. Het zondige leven met een man, daar heeft ze zelf voor gekozen maar het leven als prostituee heeft ze gekozen voor haar kinderen. Hoe zondig Beatrijs ook geleefd heeft, Maria zal altijd een goed woordje voor haar doen bij God (zelf kan ze mensen namelijk niet vergeven). Als ze bij de weduwe is en de boodschap krijgt dat ze terug moet keren naar het klooster weet ze dat haar gebeden zijn verhoord. Wanneer ze terug is in het klooster en gebiecht heeft zijn alle duivelse invloeden verdwenen. God heeft haar helemaal vergeven. AnalyseTitelverklaring en toepassing motto op het werkHet boek heet Beatrijs omdat de hoofdpersoon Beatrijs heet. Maar de titel heeft meer in zich. Beatrijs betekent in het Latijn ‘gelukshebber’, en dat is ze ook. Nadat ze uit het klooster gevlucht is, wil ze haar geluk in wereldse begeerten zoeken. Naar zeven jaar in rijkdom en geluk met haar man geleefd te hebben verlaat haar man haar en moet ze haar geld verdienen als hoer. Ze ontdekt dan pas dat het echt geluk alleen bij God te vinden is, en dat de wereldse liefde geen echte liefde is. Ze denkt dat ze niet meer terug naar het klooster kan, maar ze vergeet dat er bij God altijd een weg terug is. Zo vindt ze haar echte geluk in het klooster. Er is geen motto, dus dat kan ik ook niet toepassen. Personages
PerspectiefHet verhaal wordt verteld vanuit een auctoriale verteller. Deze persoon weet het hele verhaal en levert er af en toe commentaar op. Hij vertelt het helemaal op zijn eigen manier. Sommige stukken beschrijft hij heel uitgebreid maar aan andere stukken wijdt hij maar een klein stukje. TijdHet verhaal beslaat iets meer dan veertien jaar. Ongeveer een week vanaf het moment dat ze haar geliefde een brief schrijft tot het moment dat ze het klooster verlaat. Dan zeven jaar met haar geliefde. Dan keert het geluk, haar geliefde verlaat haar. Dan zeven jaar als ze in zonden leeft. Na zeven jaar kan ze het niet meer aan gaat ze bedelen en door het land zwerven. Dan komt ze bij het klooster en duurt het drie of vier dagen voor ze weer terug is in het klooster. Vrij kort daarna komt de abt op bezoek en biecht ze bij hem. De abt vindt het een geweldig verhaal. Hij zal het aan iedereen vertellen maar hij zal de naam van de non niet noemen. Dan eindigt het levensverhaal van Beatrijs. Het boek eindigt met een stukje over wat er van haar kinderen geworden is. Het verhaal is chronologisch verteld. Er zijn ook geen flashbacks. RuimteHet verhaal speelt voor een klein gedeelte in het klooster. Waar zij met haar geliefde woonde is niet bekend. Dan wordt ze prostituee in een veld. Ze gaat zwerven door het land en komt bij een weduwe in huis (heel even) voordat ze terug gaat naar het klooster. Van alle plekken is niet bekend waar ze liggen. Ook is niet bekend welk land Beatrijs doortrekt. MilieuHet verhaal speelt zich af in verschillende milieus (hoog en laag): in het nonnenklooster ( en omgeving), in de stad en als prostituee. Beoordeling
Informatie over boek en schrijverDe schrijver van het boek is onbekend, dus daar valt niet zoveel over te vertellen, maar men vermoedt dat het Diederic van Assenende (+ 1230 - + 1290). Hij heeft ook Floris ende Blancefloer geschreven. GenreBeatrijs is een Marialegende. Het kenmerk van een legende is dat het een voorbeeld of steun geeft voor het leven. Legenda betekent in het Latijns ‘wat gelezen moet worden’. Een legende is vooral bedoeld voor godsdienstige steun. Dat kan je in het verhaal Beatrijs goed zien. De dichter wil de lezer een voorbeeld van steun voor het leven meegeven. De dichter vertelt de lezer dat het het beste is om niet de wereldse liefde en begeerten achterna te gaan, maar om in God te blijven geloven. Het centrale verhaalselement van een legende is, dat er een godheid ingrijpt d.m.v. een wonder. Bij het verhaal Beatrijs is dat ook het geval: Maria neemt haar taak over als ze veertien jaar lang bij het klooster weg is. StromingHet boek past thuis in de Middeleeuwen. Dat kun je merken aan het taalgebruik, het onderwerp (Marialegende, hoofse minne). Omstandigheden naar aanleiding waarvan het werk is geschrevenHet werk is gemaakt omdat men een houvast wilde: dat Maria goede dingen deed. Plaatsing in de tijdHet werk past goed in de tijd waarin het is geschreven: in de Middeleeuwen. Verdiepingsopdracht uit LaaglandDe politieke, sociaal-economische en culturele achtergrondBeatrijs en de jongeman komen waarschijnlijk allebei uit een hoge stand. Wanneer ze in de buitenwereld komt in het begin ook nog wel, maar naarmate het aantal geld dat ze hebben afneemt des te lager ze in de maatschappij komen te staan. In het verhaal wordt verteld dat in de middeleeuwen vrouwen niet veel rechten hadden. Al helemaal niet als zij ook nog alleenstaande moeders of prostituee waren. Wanneer je als alleenstaande vrouw in een klooster woonde was dit anders. Je werd dan wel gewaardeerd. Beatrijs kreeg, niet zoals tegenwoordig, een uitkering om voor haar kinderen te zorgen, maar ze moest er hard voor werken. Ze was economisch en financieel erg afhankelijk van haar werk. Toen ze dat op een gegeven moment niet meer aankon, ging ze terug naar het klooster. Ze werd geroepen door God om terug te gaan, omdat hij zag dat het niet goed ging met haar. In het klooster werd er economisch, financieel en ook wel sociaal gezocht voor haar. Geestelijke letterkundeDe Rooms-katholieke kerk (met zijn idealen) komt in dit verhaal vanzelfsprekend natuurlijk naar voren. In het hele boek wordt over de periode van Beatrijs buiten het klooster gesproken als een grote zonde met vele kleinere zondes erdoorheen. Dat ze uiteindelijk tot inkeer komt, wordt eigenlijk gezien als een overwinning op de duivel (de liefde die zich van haar meester maakte). Het verhaal is ook wel een redelijk goed voorbeeld van een exempel, omdat het idee van de goede Maria duidelijk naar het (christelijke) publiek wordt overgebracht. Er zijn in het verhaal geen niet-religieuze aspecten te vinden. Het genre van het verhaal is een legende en wel een Marialegende. Dit verhaal is het grootste voorbeeld van een Marialegende, omdat het hele verhaal draait om het vervangen van de plaats van Beatrijs door Maria, waarbij de functie van Maria duidelijk wordt gemaakt. De functie van het verhaal is dan ook het publiek vertellen dat Maria een duidelijke functie voor de mensheid heeft, dat het goede het kwade (in dit geval de ‘verboden’ liefde) overwint en dat je de hoop nooit op moet geven, omdat het Christendom er altijd voor je is. MarialegendenAl weten we dan niet hoever voor Caesarius de legende terug gaat, we weten wel, dat de Mariaverering die gedurende de gehele middeleeuwen plaats vond, vooral in de 12e eeuw leidde tot het ontstaan van vele Marialegenden; in de daarop volgende eeuw werden deze verzameld en opgeschreven in het Latijn zoals door de reeds genoemde Caesarius van Heisterbach, en door Jacobus van Voragine in de bekende Legenda aurea. Deze verhalen waren bijzonder populair en werden gepredikt door de jonge orden der franciscanen en dominicanen. Daardoor veranderende geleidelijk het beeld dat men zich van Maria had gevormd. In de 12e eeuw is Maria nog vooral de verheven moeder Gods, de hemelkoningin, afgebeeld met een kroon op het hoofd, omringd door engelen en gezeten op een troon met een kind op haar schoot. In de loop der dertiende eeuw staat ze glimlachend met het kind op de arm als de troostende moeder die mirakels verricht om haar getrouwen te helpen. Nog later wordt ze vooral afgebeeld als de mater dolorosa, de moeder der smarten onder het kruis. Dit zijn de beelden zoals wij ze vinden in de kathedralen, vaak aan haar gewijd en ook vaak begonnen in de 12e en 13e eeuw, de periode dat de Mariaverering zo manifest werd. Vanaf die tijd worden dagelijks de Mariagetijden gelezen en wordt het angelus geluid. En hier in de kathedralen wordt het beeld gevormd dat de middeleeuwer zich maakt van God, Christus, Maria, de apostelen en de heiligen, van hemel, hel en laatste oordeel. Ieder kathedraal wordt voor gelovigen een christelijke encyclopedie-in-beeld; al kan de kerkganger niet lezen, hij ontmoet zijn heiligen tastbaar in sculpturen, houtsnijwerk, ramen, muurschilderingen, beschilderde panelen en schrijnen. De kunstenaars die vorm gaven aan dit alles volgden niet hun verbeelding, zij waren uitvoerders die de aanwijzingen volgden van deskundigen. Meestal zullen dit de priesters zijn geweest die verbonden waren aan de kapittelscholen van de kathedralen. Zij beschikten over de bijbel, de commentaren van de kerkvaders, de apocriefe verhalen en de verzamelde legenden. Zij kenden daardoor de symboliek van getallen, kleuren, bloemen en dieren die op de afbeeldingen worden gevonden zij kenden de rangschikking en de houding van de personen, hun leeftijd, hun kleding en hun attributen. Door deze gang van zaken volgde de beeldende kunst de genoemde schriftelijke bronnen, en dit bepaalde mede het veelal stereotiepe karakter der voorstellingen, waarvan de vormgeving door het grootste deel reeds in die bronnen vast lag. Het volk was gesteld op zijn legenden, waarin vaak plaatselijke heiligen een heldenrol speelden, en waar de kerk wel eens wantrouwend tegenover stond, maar die bewaard bleven, dankzij hun populariteit. Pas tijdens de Contrareformatie komt de kerk werkelijk kritisch te staan tegenover vele legenden. Dan noemen de Bollandisten smalend de gouden legende (legenda aurea) van lood (legenda plumbea). De Latijnse geschriften zijn niet alleen door de bron waaruit de priesters hun gegevens putten om door te geven aan de beeldende kunstenaars en waar ze zelf de stof voor hun preken vinden, ook de dichters die in de volkstaal schrijven, maken er gebruik van; we denken aan Jacob van Maerlant, die vele exempelen verwerkt, onder andere in zijn Spieghel Histoiael. Zo kwamen de legenden ook in de literaire kunst. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat we het Beatrijs-gedicht aantreffen te midden van andere werken die een bepaald niveau van het luisterend publiek vereisen. Het gedicht was namelijk niet bestemd voor de preek, het was het werk van een dichter; al weten wij niet wie hij was, de wijze waarop hij zijn stof presenteert, maakt dat duidelijk. De prozateksten van de Beatrijs, die in verzamelingen van de Middelnederlandse legenden voorkomen en deel uitgemaakt zullen hebben van de bibliotheken van de lekenbroeders, waren wel bestemd voor de preek, maar deze zijn dan ook veel beknopter en zonder literaire pretentie. De wereld van BeatrijsAls literair werk was de Beatrijs aangepast aan de belangstelling van het publiek, als didactisch werk aan de behoeften van de tijd. Zo zou men kunnen proberen op grond van tijdtyperende elementen de redactie te dateren, maar ook dat blijft een hachelijke onderneming. Historische gebeurtenissen worden niet genoemd. Er is sprake van een hongersnood, maar dat was na een mislukte oogst geen zeldzaamheid, en bovendien kon die zeer plaatselijk zijn, en we weten niet waar Beatrijs en haar minnaar zich ophielden. Er worden kledingstukken genoemd, maar alleen in algemene benamingen, zodat er geen aanwijzingen voor typische modeverschijnselen zijn. Het klooster blijkt een slaande klok te bezitten en we mogen aannemen dat dat geen wateruurwerk zal zijn geweest. Kenners van de geschiedenis van uurwerken zouden graag willen weten, hou oud de Beatrijs-tekst is. Als hij nog uit e dertiende eeuw dateert, zou dit misschien de oudste vermelding van een mechanisch uurwerk zijn, maar ook als de tekst uit het begin van de veertiende eeuw is, hebben we hier een bijzonder vroege vermelding van een klok. Het klooster van Beatrijs gold voor zeer rijk en voornaam, en deze status zal mede getypeerd zijn door zulk een zeldzaam en kostbaar bezit. Door middel van dergelijke interne gegevens kan men dus niet vaststellen, wanneer de dichter zijn werk maakte, wat hij nog meer schreef, en zeker niet wie hij was. Men kan erop wijzen, dat het slot van de Beatrijs, waarin zoveel nadruk op de noodzakelijkheid van de biecht komt te liggen in tegenstelling tot de tekst van Caesarius, typerend is voor een latere tijd. Het is een feit, dat sinds het vierde concilie van Lateranen in 1215 door de kerk het instituut van de biecht steeds nadrukkelijker wordt gehandhaafd, maar dit gegeven is niet voldoende om het gedicht nader te dateren. Eén ding weten we echter wel, namelijk dat er omstreeks 1375 nog zoveel belangstelling voor deze tekst was, dat hij in een kostbaar handschrift werd opgenomen. En in die redactie heeft men toen kennis kunnen nemen van het verhaal. Wij hebben dan ook in deze uitgave uitsluitend met deze enigbekende redactie te maken. De toestanden die beschreven worden, de godsdienstige en maatschappelijke opvattingen die de achtergrond vormen van het verhaal, moeten dus ook omstreeks 1375 acceptabel en herkenbaar zijn geweest voor de toehoorder uit die tijd. En mocht de dichter zich Beatrijs in een ander sorcoet hebben voorgesteld dan zijn publiek tegen het eind van de 14e eeuw, omdat in drie kwart eeuw de mode zich wel gewijzigd zal hebben, het hinderde niet, want de sorcoet bleef een eigentijds kledingstuk en Beatrijs bleef de rijk geklede jonkvrouw, zoals de schrijver haar had bedoeld. Maar al kom men 600 jaar geleden, voor zover men voldoende ontwikkeld was, ongehinderd kennis nemen van de tekst, dat is voor de hedendaagse lezer niet het geval. Wij moeten de hulp inroepen van de codicoloog, de filoloog, de literatuur-, cultuur-, kunst-, en godsdiensthistoricus en de vele anderen die door hun speciale kennis ons kunnen verklaren wat nu onbegrijpelijk is of zelfs niet eens wordt opgemerkt, doordat het buiten onze gezichtskring valt. Met die hulp kan de tekst ons weer gaan meedelen, wat hij indertijd vertelde, ook al kunnen wij dat verhaal niet meer beleven zoals het beleefd werd. Wij kunnen namelijk geen veertiende-eeuwers worden, maar wij kunnen ze wel leren herkennen. Daarom zullen wij al lezend ons moeten afvragen waarom Beatrijs eigenlijk van zo’n voorname afkomst is, en waarom wij het haar niet kwalijk mogen nemen, dat ze als non geen weerstand kan bieden aan haar liefde, en hoe het mogelijk is dat zij over een bode beschikt om een briefje aan haar minnaar te brengen, en dat terwijl er geen praatjes over het klooster in omloop waren. Wat voor positie heeft zij als kosters, en waarom wil ze niet bedelen en doet ze het later toch? Hoe komt het dat ze niet kan spinnen, en wat voor karakter heeft haar minnaar, die haar in de steek laat in moeilijke omstandigheden? Wat is dat voor liefde tussen kinderen van twaalf jaar? Wat voor positie heeft de weduwe die haar met haar kinderen opneemt, en waarom bidt Beatrijs dat de hemelse stem die haar een opdracht geeft, deze opdracht nog eens twee maal zal herhalen? De dichter spreekt over dergelijke zaken, maar geeft ons veelal geen antwoord op de vragen die zij oproepen, en soms is zijn verklaring weer aanleiding tot nieuwe vragen. Wij moeten daaruit concluderen, dat dit voor die tijd geen problemen waren, omat men de situatie kende. De hoofse minneHet is zonder meer duidelijk, dat de Beatrijs als Marialegende een religieus verhaal is, maar de hoofdpersoon, Beatrijs, en ook haar minnaar zijn voorname lieden, die zich gedragen zoals het in hun stand betaamt. Daarom is het van belang te weten, dat de codex waarin de Beatrijs voorkomt bestemd was voor standgenoten van Beatrijs, die haar gedrag tot in details konden beoordelen. Natuurlijk is er altijd interesse geweest voor ,,het leven in de hoogste kringen’’. Nog steeds bestaat een bepaald soort weekbladen bij de gratie van die belangstelling. Wij willen dan ook niet zeggen, dat het gedrag van Beatrijs niet haarfijn getoetst kon worden aan de normen die eventuele toehoorders uit de burgerij hadden leren kennen uit de ridderromans die door sprooksprekers op markten of in taveernen voorgedragen werden. Vele ridderromans werden op den duur het eigendom van het volk en bleven in de volksroman voortleven. Maar het is iets anders, waar een literair werk op den duur terechtkomt, en voor wie het oorspronkelijk is bestemd. Dit niveauverschil kunnen we constateren als we het Beatrijs-gedicht leggen naast de prozateksten. Maar ook voor kritisch luisterende burgers was het gedrag van Beatrijs, zoals men zich dat van een voorname jonkvrouw in haar omstandigheden kon voorstellen. Dit gedrag blijkt in de uiterlijke vormen tot in details in overeenstemming te zijn met de voorschriften die Adreas Capellanus heeft gegeven in zijn Tractatus de arte honeste amandi (Verhandeling over de kunst der hoofse minne) ook genoemd. De amore libri tres (drie boeken over de liefde). Wel zal Beatrijs haar individuele kenmerken vertonen binnen het algemeen geldende patroon, maar die eigenschappen zijn niet te onderscheiden, zolang niet de algemeen geldende regels zijn vast gesteld waarbinnen een eventuele vrije keuze mogelijk was. Zo’n vrije keus kan blijken uit het trouw blijven bidden door Beatrijs van de getijden van Maria ook als zij dagelijks doodzonde begaat. Deze individuele handeling wordt de hoorders dan ook voorgesteld als de oorzaak van de bijzondere genade die haar ten deel valt. Het gedrag van BeatrijsHet gedrag van Beatrijs moet dus gezien worden als in hoge mate bepaald door de vormelijke voorschriften, en het is begrijpelijk dat Beatrijs andere beslissingen neemt dan wij in onze tijd zouden verwachten, omdat voor ons een ander gedragspatroon geldt. Zij geeft toe aan de liefde in een situatie waar ze dat volgens haar geloof niet had mogen doen, maar de minne is machtiger dan de machtigsten, vertelt de dichter, en dus kan Beatrijs zich niet verzetten. Als slachtoffer van de minne staat ze bloot aan de bekoringen van de duivel, maar ze blijft Maria vereren, zodat ze van haar kant doet wat mogelijk is. Ze is bang, als ze niet aan de liefde toegeeft, uitzinnig te worden, en dat zou in haar positie blijkbaar erger zijn dan zondigen. Zij zoekt daarom contact met haar minnaar als haar smeken tot God geen verlichting brengt, en polst haar geliefde als vrouw van de wereld, die weet hoe het hoort. Beatrijs schaamt zich als ze niet behoorlijk gekleed voor de jongeling verschijnt, maar ze schaamt zich niet als ze rijk gekleed in de kloostertuin gekust wordt. Het voorstel van haar geliefde om buiten in het veld der minnen spel te spelen wekt haar toorn, omdat ze geen vrouw uit het volk is, maar ze is wel tot dat spel bereid als de situatie in overeenstemming is met haar waardigheid. Als de hongersnood en het gebrek aan middelen haar man voor de keus stellen te bedelen of zijn gezin in de steek te laten, kiest hij de laatste oplossing, maar als daardoor Beatrijs op haar beurt voor de heus staat tussen bedelen en prostitutie plegen, verwerpt ook zij de mogelijkheid te gaan bedelen. Bedelen was voor haar gevoel van eigenwaarde blijkbaar niet te verdragen. Prostitutie was iets anders, namelijk niet zozeer een schande als wel zonde. Daarom beëindigt zij deze zonde wanneer zij tot inkeer komt en berouw krijgt. Het oprechte berouw dat haar nu beheerst, maakt haar bereid tot zelfvernedering, dat wil zeggen tot het schandelijke bedelen. Maar nog, wanneer zij in het huis van de weduwe de hemelse opdacht krijgt terug te gaan naar haar klooster, werpt ze tegen, dat ze dan misschien voor een dievegge zou worden gehouden en gevangen zou worden genomen, zodat haar schande nog groter zou zijn, dan wanneer zij betrapt was op het moment dat ze het klooster verliet. Dan is zij terug in het klooster en het blijkt, dat Maria tijdens haar afwezigheid haar taak heeft waargenomen, maar nog durft ze niet te biechten, omdat ze zich weer schaamt, en er is een nieuw bevel van de hemel noodzakelijk. Weliswaar is deze biechtscène vooral didactisch bedoeld om de gelovige te overtuigen dat zelfs de genade van Maria nog niet ontslaat van de plicht tot biechten, maar men kan de angst voor de schande die het biechten inhield blijkbaar meevoelen, anders miste de waarschuwing haar effect. Beatrijs’ overwegingen blijken telkens weer tot één noemer terug te voeren, namelijk de angst voor schande, de angst haar goede naam te verliezen door niet te handelen zoals ze volgens haar stand verplicht was. Wanneer zij zich van de wereldse normen afwendt en zich in haar berouw door de religieuze normen laat leiden -en dit doet zij als ze ondanks haar schaamte toch gaat bedelen en later toch gaat biechten- komt de andere angst, namelijk de angst voor de straf die haar na dit wereldse leven te wachten staat naar voren. Er gelden twee normen: die voor het leven in de wereld, en die voor het leven dat op het hiernamaals is gericht. Dit geldt voor de Beatrijs, want wat is voor de dichter en dus voor zijn publiek de verklaring van Maria’s dienen in de gedaante van de afwezige Beatrijs? Si bleef inden cloester haren tijt sonder lachter ende verwijt: Maria gadde ghedient voor hare ghelijc oft sijt selve ware. Beatrijs bleef de schande bespaard, want door Maria’s dienen is haar afwezigheid niet opgemerkt. Zo lijkt het of de hemel zich aanpast aan de middeleeuwse normen. Ja, of in feite de medekloosterlingen misleid worden om Beatrijs schande te besparen. Een schande die Beatrijs toch zichzelf op de hals gehaald zou hebben, want ze had die zonden begaan. Het lijkt wel of het minder erg zou zijn dat die zonden begaan werden, dan dat een medemens daarvan op de hoogte was. Maar het zou onjuist zijn de middeleeuwse mens onze normen op te leggen en hem niet te beoordelen naar zijn eigen maatstaven. En het is toch begrijpelijk, dat men in de middeleeuwen zijn eigen normen vanzelfsprekend vindt en ook verwacht volgens die normen geholpen te worden door Maria, wanneer zij eenmaal tot helpen bereid is. In een cour d’amour wordt een ridder de vraag gesteld, wat hij zou verkiezen, dat men kwaad zou spreken van zijn geliefde, terwijl hij zou weten, dat daar geen reden toe bestond, of dat men goed van haar sprak, terwijl hij wist dat dit niet gerecht gebeurde. Hij verkiest de goede naam, want de schande van een slechte naam is erger dan de daad waardoor die schande zou ontstaan. Het is dan ook te begrijpen dat in zo’n samenleving van Maria verwacht wordt dat ze helpt die goede naam te bewaren. En wanneer men zelf die goede naam bedorven heeft, is het juist haar grote genade, dat men voor straf van de schande gespaard wordt. Zo is de legende van de hertogin, die uit overspel een kind krijgt en dat uit angst voor schande doodt. De duivel in de gedaante van een raadsman klaagt haar aan bij de keizer. Iedereen is ontzet, want de hertogin is een edele vrouw en staat goed bekend. De hertogin wordt voor de keizer ontboden om de beschuldiging van de duivel-raadsman aan te horen en zich te verdedigen. In haar wanhoop smeekt de hertogin Maria om hulp. In haar plaats en in haar gestalte verschijnt nu Maria voor de keizer, en de duivel mot toegeven dat deze persoon onschuldig is. Wel wordt door Maria de nu ten onrechte van alle blaam gezuiverde vrouw opgedragen bij de paus haar zonde de biechten, maar ook har blijft de openbare schande bespaard. Dit maakt op de moderne lezer die zich niet voldoende verplaatst in de gedachtegang van de middeleeuwse mens, de indruk van een trucje met de kwalijke bedoeling een valse voorstelling van zaken te geven, waardoor een kindermoord ongestraft blijft. Binnen de middeleeuwse opvatting heeft Maria list tegenover list gesteld en is er in de eeuwige strijd tussen de twee partijen, die van Maria en die van de duivel, weer eens een overwinning behaald op de sluwe en gehate duivel. Wat kon men immers zelf tegen de duivel beginnen? Men kon hem alleen bestrijden met behulp van de heiligen en vooral van Maria, die door haar voorspraak bij God de berouwvolle ziel kon redden, en door haar ingrijpen de boze toeleg van de duivel kon verhinderen. Dit is dan ook de strekking van de Beatrijs-legende: de zwakke mens, al is deze een voortreffelijke non, is te zwak tegenover het kwade, maar op Maria wordt geen vergeefs beroep gedaan, zelfs in de diepste zonde, als men haar trouw blijft. Haar genade is dan zo groot, dat niet alleen van God de vergiffenis van de zonde wordt verkregen, maar, zoals in dit geval, dat dit blijkt te resulteren in het vooromen van de wereldse schande. Het moet vooral het laatste zijn, wat een bijzondere indruk maakt, omdat de angst voor de schande dermate het gedrag bepaalde, dat men erdoor ging zondigen. En de luisteraar in het verre verleden moet wel de indruk gehad hebben, dat het redden van Beatrijs’ goede naam ook het doel van het mirakel is geweest, immers voor de vergeving van haar zonden behoefde Maria niet in het klooster te komen dienen. Het mirakel heeft die aardse schande voorkomen en God liet het geschieden ter ere van Maria, want het resultaat van een dergelijk mirakel moet een nog grotere Mariaverering zijn. |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |