Boekverslag : Kader Abdolah - Portretten En Een Oude Droom
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 5353 woorden.

1.Beschrijving van het boek

a. titelbeschrijving

Portretten en een oude droom, Kader Abdolah



b. colofon

Uitgever: ‘Uitgeverij De Geus bv’

Plaats, jaartal: Zutphen, 2003

Gelezen druk: onbekend

Jaar van eerste uitgave: 2003



c./d. motto/opdracht

geen



e. aantal bladzijden

Dit boek telt in totaal 191 bladzijden, maar het verhaal gaat tot bladzijde 182.

De rest is verantwoording.



f. omslag

Foto met daarop Afrikaanse mensen die in een groepje bijeen zitten aan zee.

Verder geen bijzonderheden.



2. Korte inhoud van het verhaal

Dawoed is een Iraanse journalist die al jaren in Amsterdam woont.

Hij maakt op zekere dag samen met enkele dichteressen een culturele reis door Zuid-Afrika. Hij bewondert de schoonheid van het land maar voelt zich schuldig tegenover zijn vroegere vrienden.

'Op de weg die ik voor mijn leven koos, heb ik een paar van mijn vrienden en dierbaren verloren. Ze waren jonger dan ik en ze keken tegen mij op. Ze volgden de weg die ik gekozen had. Zij werden gearresteerd. Maar ik niet, ik kon wegvluchten. Drie van hen werden gedood en twee van hen moesten lange tijd gevangen zitten. Ik voel me schuldig en dit schuldgevoel laat me niet los. Ik denk altijd aan hen. Hier in Zuid-Afrika, waar ik ook loop, lopen die vijf vrienden met me mee. Wat ik ook drink, ze drinken met mij mee. Ze gaan mee, ze doen mee op deze reis.' (blz. 134). Die vrienden worden levende personages in het boek, ze nemen hun vroegere leven op waar het eens afgebroken werd.

Een van hen, Attar, is zelfs de hoofdverteller die alleen waar nodig Dawoed het woord teruggeeft.

Zijn vrienden, Sorájja, Froeg, Malek en Roemi zijn verbaasd over de metamorfose die Dawoed heeft ondergaan. Hij durft over alles praten wat vroeger in Iran niet kon.

Ook zij willen van die nieuwe vrijheid en deze ongesluierde manier van praten proeven.

Door de ervaring van een ver vreemd land en nog inniger te zijn verbonden met zijn vrienden van vroeger zwakken de hechte gevoelens af die hij dacht voor Nederland, zijn tweede vaderland, te koesteren.

Hij laat zich door al die nieuwe indrukken overweldigen, maar verliest toch ook zijn realiteitsgevoel niet. Zo is het voor hem nog altijd overduidelijk dat de apartheid absoluut nog niet uit Zuid-Afrika verdwenen is.

Hij observeert, praat en luistert en merkt dat het superioriteitsgevoel van de blanke bevolking regelmatig onverwacht en onbeschroomd in het dagdagelijkse leven doordringt.



Alinea 1

Dawoed vertelt: over Afrika. Zuid-Afrika. Stellenbosch.

Hij vertelt over hoe een berg hem uitdaagt hem te beklimmen en hoe hij inderdaad op de uitdaging inging, over hoe hij de berg beklom.

Attar en zijn vrienden worden zo enthousiast van zijn verhaal en besluiten hetzelfde te doen.



Alinea 2

Dawoed vertelt: dat hij is aangekomen in Kaapstad.

Ver weg van Amsterdam, Amsterdam ligt ver achter hem.

Van rijke, mooie en grote huizen, naar arme, lelijke en kleine huizen.

Zijn geluk is nog lang niet verbitterd, wanneer hij Ellen, een Nederlandse vrouw met prachtig rood haar, heeft ontmoet op de universiteit tijdens een lezing in Kaapstad.

Hij zocht eigenlijk Sophia, een vrouw met een groene jurk aan, die twee gedichten had voorgelezen. Dawoed was zeer onder de indruk van Sophia, maar ze was er niet.

Toch komt hij haar na de lezing tegen, als Ellen opeens verdwenen.

Terwijl Sophia haar gedichten voorleest, wisselen ze samen gedachten uit:



ek schryf vir jou

die laatson se wegraak

op die smal bote

van tot siens

die outydse gewuif

van ’n wit sakdoek

die weet jy tog

dit skryf ’n mens nie (...)



Dawoed verstaat het, en verstaat het niet. Ondanks dat was hij graag langer bij haar gebleven, maar hij vertrekt misschien morgen, misschien overmorgen, misschien...



Alinea 3

Attar en zijn vrienden zijn in Trabolos aangekomen. Drukke havens en veel vreemdelingen op de bazaar. Ataar sprak er niet over, maar stiekem hoopte hij dat hij Ellen zou tegenkomen. Ellen met haar prachtig rode haren.

De hele dag hebben de vrienden in de stad gewandeld. Ergens zien ze opeens veel mensen voor een gebouw met een grote poort staan. Daarbinnen voeren drie zwarte ANC-politici en twee blanken de discussie over “het omgaan’’ met het verleden. Erg interessant, maar de vrienden besluiten toch om bij een café wat te drinken.

En daar, aan het einde van de bar, ziet Attar een vrouw met rood haar zitten.

Zonder het te vragen aan de vrouw, besluiten ze om erbij te gaan zitten.

Samen drinken ze gezellig wijn en de vrouw leest een aantal gedichten voor. De vrienden zijn erg onder de indruk. Aan het eind van de avond wandelen ze door lege straten en namen afscheid. Attar leert het gedicht, dat de vrouw had voorgelezen, uit zijn hoofd:



Hoe lank nog eer ek my met jou breë

kasjoeneutbosse verenig, eer ons inmekaarpas,

jou rietbegroeide arm om mij,

jou bruin liggaam my liggaam?





Die nacht zitten de vrienden weer bijeen, te wachten op de grote verhalen van Dawoed.

Sorájja en Froeg zijn er nog niet. Als ze aankomen, is de rest reuze nieuwsgierig waar ze hebben uitgehangen. Aan het einde van de nacht, toen Dawoed weg was, vertelden Sorájja en Froeg hun over de wandeling. Toen Sorájja zweeg, gingen ze samen onder de sterren liggen.

Soheel (een ster), de beschermer van fruit, scheen op hen.



Alinea 4

Dawoed vertelt: over zijn nachten. Deze nachten werden erg bijzonder zodra hij zijn ogen sloot; zijn hotelkamer was ‘s nachts een ontmoetingsplaats geworden.

Mensen die dood waren en zij die leefden.

De eerste nacht kwam de kruidenier, die een paar jaar geleden was overleden, binnen wandelen om te kijken hoe het met Dawoed ging.

De volgende nacht drongen opeens alle gesluierde vrouwen van Dawoed’s straat zijn kamer binnen. Toen, in de vroege morgen, hoorde hij trage voetstappen, opeens ging de deur open. Het was Hadj Aga. Hij kwam het oudste Perzische reisboek speciaal brengen.

Toen verschenen opeens Dawoed’s vrienden: eerste Froeg, daarna Attar en Malek, iets later Roemi en uiteindelijk Sorájja.



Alinea 5

Dawoed vertelt: hij vertrekt met twee dichteressen, genaamd Agnes en Anneke,

uit Stellenbosch en hun echtegenoten, en de professor met de bus.

Beiden dichteressen hebben hun echtgenoten meegenomen, één van hen is Chris, de ander heet Rudy.

Dawoed had niets meer van Sophia gehoord. Ze had zelfs geen afscheid genomen.

Dat deed pijn.

Het is een lange toch van Stellenbosch naar Kaapstad.

Anneke leest een gedicht voor, die allen erg aanspreekt:



‘Waar zij nu achter kwam

Hield mij niet bezig



Dat het verraad was

Dat het dus liefde was

Die ons dronken maakte

En weer nuchter, slapeloos

En arm, die onze stem uitgroef

Die licht bracht

En duisternis.’



Ze rijden Kaapstad in; smalle straatjes, eenvoudige winkels, soms hoge flats, soms lage huizen, bussen, taxi’s, gloednieuwe Mercedessen, een ontzettend chique witte BMW, zwarte zwervers, vrouwen die kralenarmbandjes verkopen, een balkon waarop Mandela zijn eerste toespraak na vrijlating hield. Kaapstad heeft verschillende gezichten, maar de stad heeft een ziel, het is levendig.

Opeens, achter zich, staat Sophia. Ze gaat naast hem staan en kijkt met hem mee naar de zee.

Ze houden elkaars hand vast, zodanig dat het vanzelfsprekend lijkt en het niet in de gaten hebben.



Alinea 6

Attar vertelt: nadat de vrienden gedood waren, zaten Froeg en Roemi nog lange tijd in de gevangenis. Pas toen de nieuwe president kwam, werden ze vrijgelaten.

Elke donderdagavond kwamen ze naar de begraafplaats van Sorájja en Attar.

Het is de eerste keer na zoveel jaar dat we met z’n allen bij elkaar komen. Het zal voor korte tijd zijn, toch is het een godswonder dat we nog een keer samen zijn. Het is voor Attar een bevrijding.

De vrienden zijn gisternacht gaan stappen. Het was een warme nacht, er was een fris briesje van de oceaan. Ze gingen gezellig in een café zitten. Roken, gezellig roken met z’n allen.

Dan denkt Attar weer terug aan hoe hij is geëxecuteerd. Hij werd geblinddoekt en zat vastgebonden. Een geestelijke verscheen. Hij keek even naar Attar en riep onverwachts: “Vuur!’’ En er werd een paar geschoten. Attar voelde niets, maar viel.



Attar vertelt verder over de avond van het stappen. Ze drinken flessen wijn leeg, zo voelden en proefden ze de smaak van het leven. Vervolgens stappen ze ook nog een discotheek binnen en hebben de avond van hun leven.



Alinea 7

Dawoed vertelt: dat hij over de Atlantische Oceaan uitkijkt. Kijkend naar Sophia, de meeuwen en naar de grote witte schepen. De professor en Sophia zaten op een terrasje van een café en zagen alles. Het viel Dawoed op dat de simpele huizen alleman van rotstenen zijn gebouwd. En iedereen had een stuk rots in zijn tuin liggen. Niemand wilde hem vertellen waarom. Ze keren terug naar het busje en rijden weer verder. Even laten stopten ze om nog even van het landschap te genieten.

Op datzelfde moment dat Dawoed met Sophia naar apen keek, ging Attar met Sorájja, Froeg, Malek en Roemi de universiteit van Kaapstad binnen. Aan de ene kant voelden ze zich in een verloren tijd, aan de andere kant bevonden ze zich in een droom, de droom van vrijheid.



Alinea 8

De volgende ochtend vertelt Attar: ze werden erg verbaasd wakker, wat had de alcohol met ze gedaan? De vrienden hebben allemaal gedroomd. Attar droomde over een kruidenier, die overleed en werd begraven onder een oude boom. Sorájja droomde over twee heel zwarte handen en een rij witte tanden die in het donker als een ketting van pareltjes schitterden.

Malek droomde dat er uit het niets een vlucht vogels tevoorschijn kwamen en hem achterna zaten en steentjes naar hem gooiden. Froeg droomde dat hij op de rug van een kameel zat en dat hij een stukje reed en de kameel vervolgens begon te vliegen.

Roemi was de enige die niets had gedroomd.

Attar’s gedachten over de dromen van zichzelf en zijn vrienden:



Wijn neemt je mee naar je verre verleden,

Wijn haalt de vrouw van de kruidenier naar je toe,

Wijn biedt je een zwarte hand en een rij witte tanden,

Wijn laat vogels uit het niets opkomen en de kamelen in de lucht vliegen.



Alinea 9

Dawoed vertelt: hij vertrok met zijn reisgenoten aar Durban, maar zonder Sophia.

De vrienden gingen mee.

Daar kregen ze een andere begeleider. Een Belg, of geen Belg, maar een Zuid-Afrikaan.

Hij wilde de groep meteen alles van en over Durban laten zien, maar Dawoed niet.

Zijn gedachten zitten nog bij Sophia, die er niet bij was, maar wel haar sterke aanwezigheid was te voelen.

Vroeger woonde Dawoed aan de Perzische Golf, waar enkele haaien de zomer verstoorden door de Afrikaanse kinderen van Afrikaanse moeders te verscheuren.

Dan renden de moeders met hun zwarte sluiers naar het strand en zongen met z’n allen treurliedjes:



‘Aza aza tjé bajad kard.

Darde bie dawa bajad kard.’



Dawoed zit rustig op een bankje te denken en te dromen. Over de tijden aan de Perzische Golf, aan de tijden van nu. Aan de toekomst en aan het verleden.

Dan opeens komt een jongeman uit Uganda hem tegemoet, genaamd Desmond, en biedt hem een kamer aan met uitzicht over de oceaan. Dawoed werd ontvangen als een familielid, als een broer. Dat waardeert hij enorm.



Alinea 10

Attar vertelt: dat tijdens het verhaal van Dawoed over Desmond, moest hij denken aan de droom van Sorájja waarin twee heel zwarte handen en een rij witten tanden die hij had gezien. Sorájja gedraagt zich raar en de vrienden weten niet hoe ze haar moeten helpen.

Froeg en Attar maken een wandeling. Toen ze van de wandeling terugkwamen, zagen ze Sorájja in een stoel zitten in het licht en ze probeerde een gedicht uit het hoofd te leren.

Het gedicht van Sophia:







ek schryf vir jou

die laatson se wegraak

op die smal bote

van tot siens

die outydse gewuif

van ’n wit sakdoek

die weet jy tog

dit skryf ’n mens nie (...)



De volgende dag moest Dawoed met zijn collega’s naar de universiteit. Daar ontmoette hij iemand door wie wij begrepen, waar Sorájja mee bezig was.

Er was een lezing. Er kwam niemand, niet één student.

Dawoed sprak over het Afrikaans dat hem moed had gegeven om niet meer bang te zijn voor zijn taalfouten. En dat hij de ontwikkeling van die oude Nederlandse taal naar het huidige Afrikaans ontzettend interessant vond. Opeens komt er een meisje binnen, ze ging niet zitten maar was op zoek naar één van de landgenoten van de vrienden, of ze hem even mocht spreken. Dawoed maakte zijn betoog af en werd verrast toen het meisje Perzisch begon te praten. Dan vertelt zij een verhaal over zichzelf en haar ouders, hoe ze geprobeerd gesmokkeld te worden via de haven.

Na een kort gesprek tussen Dawoed en het meisje moesten ze afscheid nemen, de vrienden hadden nog een bijeenkomst. Het meisje gaf Dawoed een kaartje, hij kon gerust een keer haar vader bezoeken bij zijn computerbedrijf. Maar het was voor Dawoed onmogelijk om langs te gaan, dus deden zijn vrienden dat voor hem.

In een café vroegen ze om de weg, het was een paar straten verder, dan aan de rechterkant.

Zijn winkel zag er dicht uit, maar wel groot. Roemi wordt door de vrienden naar binnen gestuurd voor “de ontvangst”. De vader verwelkomt de vrienden hartelijk en vraagt hen om die avond bij hem, zijn vrouw en dochter langs te komen voor een gezellige borrel.

Zodoende kwamen ze bij de vader, Siamak, aan. Als welkom zette hij direct Perzische muziek op en komt de dochter ook binnen. Ze dronken en praatten over het vaderland.

Sorájja gaat plotseling weg en laat de vrienden achter. De vrienden volgen haar stiekem richting het strand en zien daar Sorájja en een jongeman naast haar. Zij weet wie dat is.

Hun niet.

Ze kusten, hij sloeg een arm om haar heen en ze verdwenen.

De vrienden richtten zich tot haar en tot de oceaan en zeiden samen hardop het gedicht van Ellen dat ze gisternacht hadden geprobeerd uit het hoofd te leren:



Soos Inhaca kyk na die kus, is ek gekeer

Na jou, met my sagte mond, my borste…

Hoe lank nog eer ek my met jou breë

kasjoeneutbosse verenig, eer ons inmekaarpas,

jou rietbegroeide arm om my,

jou bruin liggaam my liggaam?



Alinea 11

Dawoed is moe en verdrietig en merkte misschien daarom ook niet dar Sorájja niet bij de vrienden zat. Hij vertelde iets verdrietigs over de brieven van Chris.

Omdat het de laatste avond was, waren ze met een paar docenten van de universiteit uit eten gegaan. Maar Chris, de man van de dichteres, ging niet mee. Hij bleef in het hotel.

Tijdens een wandeling van Dawoed had hij hem gezien aan het einde van het strand, hij zat op de grond en staarde naar de Indische Oceaan. Dus Dawoed ging naar het strand, misschien dat hij hem daar zou treffen. Hij kwam Chris inderdaad tegen onder een lantaarnpaal, zeer verdrietig. Hij is verdrietig omdat zijn kinderen boos op hem zijn, jarenlang heeft hij zijn kinderen geschreven, maar nog steeds blijven zij boos. Ze vinden hem waardeloos en schrijven niet terug. Chris vertelt zijn verhaal aan Dawoed en blijft nog steeds verdrietig, niet wetend wat hij moet doen.



Alinea 12

Dawoed en zijn vrienden en collega’s verlieten in de vroege morgen Durban, opweg naar Potchefstroom. Het is een rustig dorp, een universiteitsstadje.

Ze wandelden rond op het plein en gingen daarna via een brug naar de andere kant van het dorp. Hoewel Attar een volkomen vreemdeling was, voelde hij zich niet een vreemdeling, integendeel, hij voelde er zich wel thuis.

Diep in de nacht zaten ze op een bankje in het park van Potchefstroom te wachten op Dawoed’s verhalen. Hij zei niets over Sorájja, die nog steeds spoorloos was, hij begon gewoon met zijn verhaal.

Dawoed vertelde over de nieuwe begeleider en een nieuw busje. De begeleider heeft hen naar het huisje van een weduwe gebracht, waar ze zouden kunnen overnachten.

‘s Avonds hadden ze een lezing. Er waren ongeveer tachtig à negentig mensen naar de lezing gekomen en iedereen zag er dan ook prachtig uit. Zulke bijeenkomsten hadden iets klassieks.

Iedereen was er, maar met Chris ging het niet goed. Attar heeft het idee dat hij verloren is en niemand hem meer kan redden.

Dawoed heeft naar zijn idee en perfecte lezing gehouden, hij mocht iedereen en iedereen gaf hem een hartelijke handdruk en wenste hem een goede reis.

Na de lezing gingen ze nog wat drinken in een café, een glaasje wijn.



Alinea 13

Attar vertelt: de vrienden zijn aan het wandelen in een woestijndorp, al pratend liepen ze in de richting van een heuvel in de verte waar de boerderijen op een afstand van elkaar stonden en lichtjes achter de ramen schenen.

Ze liepen lang een boerderij, maar achter de boerderij kwamen ze bij een schuur waarin ze dieren hoorden. De boerderij leek verlaten, maar misschien gebruikte men de stal nog altijd.

Aan de voet van de heuvel gingen ze rustig op een rots zitten en keken naar de nacht.

Als het mogelijk was, wilden ze daar blijven en een nieuw leven starten.

Dat was niet mogelijk, voor Roemi niet, vanwege zijn dove dochtertje, voor Froeg niet, vanwege haar man en Attar zag zichzelf ook niet op een boerderij wonen. Alleen Malek zou geschikt zijn, hij was toch een klusjesman die altijd alles voor de vrienden regelde.



Alinea 14

Dawoed vertelt: ’s Morgens ging hij met de dichteressen mee naar de ontvangstkamer in hun huis in Potchefstroom, waar ze samen ontbeten. Het huis was oud, en alles wat je zag, leek antiek. Alles was van honderd jaar of nog ouder. Dan krijgt Dawoed een rondleiding door het huis.

Toen Dawoed zijn verhaal had gedaan die nacht, konden de vrienden niet slapen.

De volgende ochtend, toen de vrienden wakker werden, was iedereen er, behalve Malek.

Hij had een lege plek achter gelaten. De drie vrienden begrepen er niets van.

De vrienden herhalen nog eens de droom van Malek. Een vlucht vogels had hem achterna gezeten en steentjes naar hem geworpen.

Attar, Froeg en Roemi bleven zitten en keken naar de heuvel om te zien of Malek kwam, maar hij kwam niet. Dan maar richting Oudshoorn.



Alinea 15

Dawoed vertelt: diezelfde morgen vertrokken hij en zin reisgenoten uit Potchefstroom.

Froeg, Roemi en Attar namen dezelfde lange stille weg naar Oudshoorn en volgden ze.

Het was moeilijk om zonder Malek te vertrekken, maar de vrienden hadden geen andere keus.

Onderweg gaan de vrienden op de rand van de stoep zitten en bekijken de mensen.

Aangekomen bij het kruispunt komen ze een man tegen die tomaten aan hen probeert te verkopen en een lange rij vrouwen die hen watermeloenen proberen te verkopen.

De vrienden lopen de begraafplaats op en genieten van hun watermeloen.

Dan, kilometers verderop, komen ze kleine, eenvoudige huizen tegen waar zwarte arme mensen woonden. Ze gingen weer de mensen bekijken. Ze vragen zich af: misschien moet je eerst dood gaan om de wonderen van het leven te kunnen zien.

De vrienden zoeken een plek om te gaan liggen, ze misten Malek en Sorájja.





Alinea 16

Dawoed vertelt: onderweg naar Oudshoorn zat Chris de hele tijd stil naast hem.

Eigenlijk waren ze beiden stil. Maar de vrouw van de begeleider hield de sfeer een beetje gezellig door koffie, thee, koekjes en fruit meegebracht te hebben.

Het dorp waar ze uiteindelijk gestopt waren, bestond uit twee straatjes, een paar kale winkels. De vrienden rijden verder. Honderd kilometer verderop stoppen ze om te overnachten in een herberg. Het is een eenvoudig logement, maar het lag mooi op de top van een heuvel met uitzicht op de oudste dijk van het land.

’s Avonds hadden Dawoed en zijn reisgenoten afgesproken in het restaurant.

De volgende dag ging Dawoed in het busje naast de vrouw van hun begeleider zitten.

Het was een gezellige vrouw met veel levenservaring. Tijdens de reis sprak ze energiek en vrolijk met iedereen en vertelde over haar kinderen en over de twee kinderen die ze dit jaar gekregen had.



Alinea 17

Dawoed vertelt: ze waren alweer honderden kilometers verder en bevonden zich in een omgeving waar Sophia was opgegroeid. Dawoed had het gevoel dat hij in Oudshoorn Sophia zou tegenkomen, hij vertrouwde op zijn gevoel.

Er was feest in het dorp, druk druk druk. Dawoed gaat op een hoekje van de stoep zitten en keek naar de mensen, hij had weer het gevoel dat hij Sophia elk moment zomaar tevoorschijn zou kunnen komen. Hij staat op en kijkt bij een paar tenten naar binnen, en loopt dan een bibliotheek binnen. Hij hoorde een stem, een vrouwenstem. Het was Sophia. Ze las een nieuw liefdesgedicht voor:



Somer



laat jou hande

oopgaan oor my



die jong knoppe le uitgebloei

sag aan die vingers van die mond

en...



De rest kon Dawoed niet volgen, want iemand deed de deur dicht.

Maar hij heeft geen tijd meer om daar te blijven, want Dawoed moet zelf gedichten voordragen. Dit gedicht had hij van de vrouw van Chris, hij had het zo vaak gehoord dat hij het uit het hoofd kon vertellen:



Omdat lopen beter is

dan stilstaan hebben zij

niet op de bus gewacht

maar gaan alvast gestaag

het uitzihct in, met grote ogenk

kijken hen de dieren na

zij namen afscheid

huil niet, zegden ze

omdat de woorden beter zijn

dan stilte



Toen nog een paar losse strofen van de andere dichteres die hij op zijn eigen manier aanelkaar plakte

Dan een gedicht van een dichter genaamd Wium van Zyl, iemand die hij heeft ontmoet in een café.

Dawoed en zijn reisgenoten stappen de auto in en vertrekken naar de stad.

Daar aangekomen hoort hij dat er een roddel is dat Nelson Mandela misschien zou komen.

Inderdaad, niet veel later komt Mandela in een personenauto aangereden. Hij stapt uit, begroet Dawoed met een knik en niet veel later hoorde zij hem zeggen door een luidspreker:

‘Die kind is dood nie

nòg by Langa nòg by Nyanga

nòg by Orlando nòg bij Shapeville

nòg by die polisietasie in Philippi

waar hy lê met ’n koeël deur sy kop...

die kind wat ’n man geword het trek deur die ganse Afrika.’



Alinea 18

Attar vertelt: op de tweede nacht in Oudshoorn, toen Dawoed op zijn logeeradres in bed lag, waren de vrienden, Froeg, Roemi en Attar nog in de stad. Het was druk, maar niet zo druk als overdag.

De vrienden stapten een tent binnen waar je gratis kon internetten, ze bleven niet zo lang.

’s Nachts toen Attar in bed lag, lag hij alleen maar na te denken. Dan droomt hij over Nelson Mandela, dat Attar Mandela ontmoet, een zeer uitzonderlijke ontmoeting met Mandela.

Later in de avond, krijgt Attar te horen dat Froeg zwanger is!



Alinea 19

Attar vertelt: hij was de hele dag verdrietig. Hij had iets nodig om de nacht te overleven.

Attar besluit om maar te gaan lopen, lopen om zijn verdriet te kunnen verbergen.

Hij loopt een café binnen, maar er is niemand, het café is leeg. Toch gaat hij naar binnen, een jonge zwarte vrouw zingt heel zachtjes, terwijl ze danste alsof de wereld, de zwarte wijk en de nacht en de struisvogels niet bestonden.



Alinea 20

Dawoed vertelt: ’s Morgens vroeg ontbijten ze met z’n allen. Rosalina valt Dawoed heel erg op, ze past in de context van een Afrikaans gedicht dat hij pas uit zijn hoofd geleerd had:



Hoe lank nog eer ek my jou breë

Kasjoeneutbosse verenig, eer ons inmekaarpas,

Jou rietbegroeide arm om my,

Jou bruin liggaam my liggaam?



Alinea 21

Een nieuwe lente wekt een oud verlangen

En heeft een web van peinzen uitgehangen

Als jonge bloesem aan het oude hout

Uit dode grond het leven heeft ontvangen



Met z’n drieën zitten de vrienden bijelkaar in de tuin van de schrijver Langenhoven, hij was de stichter en voorvechter van het Afrikaans geweest. Maar waar beleef Dawoed? In de tijd dat hij er niet was, bespreken de vrienden en lazen een verhaal uit een oude dichtbundel.

Tegen de avond zaten ze op een rots aan de voet van een heuveltje, in een wie waar toeristen naar struisvogels kwamen kijken. Dan herinnert Attar zich een verhaal over struisvogels dat Dawoed hem ooit vertelt heeft.

Opeens horen de vrienden allerlei rare geluiden achter zich. Honderden struisvogels stonden op het veld en staken hun hoofd uit naar hen. Ze liepen naar de struisvogels toe.

Froeg klimt op een struisvogel, daarna volgt Roemi. Maar Attar wilde niet. Hij wilde blijven leven. Hij wilde nóg meer meemaken, nog vaker de zon zien, die opkwam, die onderging.

Dan kwamen de vogels in beweging, namen een aanloop over het veld en ze vlogen met z’n allen de lucht in. Het veld was leeg. De zon was ondergegaan, maar Attar stond daar nog.

Hij verliet het veld en klom de heuvel op, vanwaar hij de stad kon zien, naar de huizen waar de lichtjes achter de ramen schenen.

Ooit zou een van die huizen van hem zijn, waar de zon op de vroege morgen op de raampjes zou schijnen.

Hij keek naar de stad en daalde af.

Attar mocht blijven leven.



3. Verklaring van titel

De titel Portretten en een oude droom is ontleend aan een strofe van het gedicht ‘Afskeid’ uit de undel Ik herhaal je van de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker, in 2000 verschenen bij uitgeverij Podium in een vertaling van Gerrit Komrij:



En leef jy in portrette en ou drome

En leef jy in my siel volmaak en vry:

En leef jij in portretten en oude dromen

En leef jij in mijn ziel volmaakt en vrij:



4. Perspectief

Het verhaal is geschreven in het ik-perspectief.



Illustratief citaat:

“Toen ik de stad wilde verlaten, waren er geen kamelen meer. Me zei, wacht tot de kamelen die naar Mekka zijn gegaan, terugkeren.

Ik wachtte nog eenentwintig dagen aan de rand van die enorme woestijn. Geen kameel.

Mijn geduld raakte op. Wanneer komen ze dan? Opeens verschenen er duizenden.

Ik huurde er één en vertrok.”



5. Personages

Attar:

Een van de hoofdvertellers van het verhaal. Samen met zijn overleden(!) vrienden beleeft hij de avonturen van Dawoed opnieuw en geniet er met volle teugen van.

Hij is zeer geïnteresseerd in de verhalen van Dawoed, en probeert het groepje compleet te houden, elke avond weer als Dawoed zijn verhaal vertelt.

Attar zat vroeger met 6 man in een cel. Op een verdrietige ochtend zetten ze hem tegen de muur, ze dwongen hem te bidden maar hij wilde niet, hij moest een blinddoek om, maar hij wilde niet. Een geestelijke verscheen en riep: ‘Vuur!’

Attar was gedood.



Dawoed:

Een van de andere hoofdvertellers van het verhaal. Dawoed, een Perzische journalist die al meer dan tien jaar in Amsterdam woont, door Zuid-Afrika reist, wordt hij getroffen door de schoonheid van het land. Hij ontmoet veel mensen. Maar Dawoed vindt dat hij deze reis niet verdient. Waar hij ook naar toe gaat, telkens moet hij denken aan vijf vrienden van vroeger van wie er inmiddels drie geëxecuteerd zijn en twee na lange gevangenisstraffen zijn vrijgelaten. Hij voelt hun aanwezigheid overal. Net als vroeger vertelt Dawoed hun elke nacht een deel van zijn belevenissen om de vrienden de genegenheid te geven de reis meer te maken.



Sorájja:

Een van de vrienden, een vrouw. Vroeger had zij een stille liefde voor Dawoed.

Daar heeft hij nooit iets van gemerkt omdat hij haar altijd als zijn kleine zusje heeft beschouwd. Zij heeft nooit de liefde gekend.

Sorájja werd later gearresteerd en ze hebben haar in de gevangenis omgebracht.



Froeg:

Een van de vrienden, een vrouw. Zij is getrouwd. Later in het verhaal is ze zwanger.

Voor de rest is alles over haar onduidelijk.



Malek:

Een van de vrienden, een man. Hij verdwijnt plotseling, nadat de vrienden een gezellige avond hebben gehad en veel wijn hebben gedronken. Hij heeft net als Sorájja, die liefde nooit gekend. Malek heeft vreemd gedroomd en verdwijnt plotseling.

Roemi:

Een van de vrienden, een man. Hij is getrouwd.

Voor de rest is alles over hem onduidelijk.



Vragen:

· Vind je dat je je goed kan verplaatsen in een van de personages? Leg uit waarom wel/niet.

Ja, ik kan mijzelf goed verplaatsen in Dawoed. Hij legt alles zo prachtig uit, wat hij heeft gezien, gehoord, en vooral gedacht. Ik zie het dan ook goed voor me, zodra hij weer een verhaal vertelt aan zijn vrienden.



· Keur je het gedrag van de hoofdpersoon goed of keur je het af. Waarom?

Ik keur het gedrag van zowel Attar als Dawoed, goed. Zij denken nogal helder en dromerig over wat hun bezighoudt. Zo uitten ze hun gedrag ook en dat vind ik mooi. Maar er is niet een duidelijk stukje beschreven waar Dawoed of Attar een handeling van gedrag vertoont.



· Zou jij bepaalde problemen net zo als de hoofdpersoon aanpakken?

Nee, ik vind het allemaal te gelovig. Daarmee bedoel ik dat de handelingen van Attar en Dawoed erg netjes worden beschreven. Tegenwoordig gaat het allemaal anders hier, omdat wij ons in een andere cultuur bevinden. Maar er is niet een duidelijk stukje beschreven waar Attar of Dawoed een handeling van een probleem vertoont.



· Vind je dat de personages voorspelbaar reageren of juist niet. Vind je dat als lezer prettig of juist niet?

Nee, ze reageren niet voorspelbaar. Juist niet, omdat het allemaal zo netjes wordt gedaan.

Ik vind het wel prettig lezen, om het eens anders te ervaren.



· Welke personage vind je sympathiek en welke niet? Licht toe.

Ik vind Dawoed erg sympathiek. Hoe naar de mensen kijkt, hoe hij ze beschrijft en hoe hij zijn verhalen meemaakt. Dat vind ik erg indrukwekkend.



6. Tijd

Historische tijd: in de vierde maand van het jaar 437.

Tijdsduur: onbekend

Tijdsverdichting/tijdsvertraging: er zijn duidelijk flashbacks aanwezig.

De vertelde tijd gaat van Attar over naar Dawoed en zo heen en weer.

Tijdsvolgorde: het boek is niet chronologisch verteld.



7. Plaats en ruimte

Het verhaal speelt zich af in verschillende plaatsen in Zuid-Afrika, en de Middeleeuwen.



8. Structuur

Het verhaal begint met een informatieve opening, het is meteen duidelijk waar het verhaal over zal gaan.



Vragen

· Vind je het verhaal ingewikkeld van opbouw? Zo ja, wat vind je ingewikkeld.

Ja, het was in het begin ingewikkeld, zeker omdat ik niet precies wist wat ik ervan moest verwachten, qua opbouw. Het verhaal begint ook steeds met een ander stukje, wisselend van het ene verhaal op het andere.



· Vind je het verhaal spannend? Wat vind je spannend? Hoe komt het dat je het verhaal wel/niet spannend vindt.

Nee, ik vond het niet spannend. Wel was ik iedere keer zeer nieuwsgierig op hoe de reis zich verder zou gaan voortzetten.

Ik vond het niet spannend, omdat er een heleboel sensatie ontbrak, maar dat is niet erg, daarom is vind ik boek zo mooi.



· Blijf je aan het slot met veel vragen zitten of zijn er aan het eind weinig onduidelijkheden? Vind je het (on)prettig als aan het slot niet alles duidelijk is.

Ja, ik bleef aan het slot met vragen zitten; wat is er gebeurd met Dawoed? Waarom mocht Attar wel blijven leven en vliegt de rest op een struisvogel weg?

Kortom, nogal een open einde.



· Hoe zou je het slot willen veranderen?

Nee, ik zou het niet beter kunnen maken, vooral niet omdat het zo mooi beschreven is.

Ook het open einde.



9. Thema en motieven

Thema: ik denk dat het thema is: zet jezelf open voor deze mooie wereld en geniet er elk moment van, want elk moment is weer een opvatting van het leven. Het leven is te mooi om het voorbij te laten gaan. Vooral met zulke goede vrienden zoals dat in het boek geschreven wordt.



Motieven:

Geluk

Een geluk om zulke mooie vrienden te hebben



Verdriet

Het niet hebben van het vermogen om je leven te kunnen herhalen



Liefde

Liefde voor elkaar, liefde voor de dingen die je ziet, hoort, ruikt en voelt



10. Genre

Het genre van dit boek is een roman.



11. Taalgebruik

Het taalgebruik vond ik zeer indrukwekkend. Nooit gedacht dat je van (het idee) het ´´dode´´ Afrika, een mooi, levendige, en vooral een kleurrijk Afrika kunt maken met zulke woorden. Er zaten geen moeilijke worden in, waardoor het makkelijk te lezen was.

Bovendien heeft Kader Abdolah dichtregels in zijn boek verwerkt.

Ook zeer leuk om te lezen, dat maakt het boek wat romantischer.



12. Commentaar op het boekschrijver, Kader Abdolah

Pseudoniem van: Hossein Sadgadi Ghaemuraghami Frahani

Geboren: 1954

Debuut: De adelaars (1993, verhalen)

Genres: Roman, kort verhaal, column

Bijzonderheid: Politiek vluchteling uit Iran, woont sinds 1988 in Nederland

Citaat: 'Ik verzet me met Nederlandse woorden tegen de Iraanse dictatuur. Ik schrijf de geschiedenis van een volk. Het is mijn manier van vechten. Ik probeer zo de doden weer tot leven te wekken, terug te pakken wat de dictatuur me heeft afgenomen.' (Trouw, 18-01-1996) Recent werk: De reis van de lege flessen (1997, roman), Mirza (1998, columns), Spijkerschrift (2000, roman’, Portretten en een oude droom (2003, roman)

Kader Abdolah studeerde natuurkunde in Teheran en zat in de redactie van een ondergrondse krant totdat hij gedwongen werd zijn land te ontvluchten. Hij verblijft sinds 1988 in Nederland. Zijn eerste verhalenbundel, De adelaars (1993), werd bekroond met het Gouden Ezelsoor, de prijs voor het bestverkochte debuut. Ook zijn verhalen De meisjes en de partizanen (1995) kregen van pers en publiek veel waardering. De roman De reis van de lege flessen (1997) werd door NRC Handelsblad ‘een meesterwerk’ genoemd. Voor zijn columns in de Volkskrant, waarvan een selectie is gepubliceerd in de bundel Mirza (1998), ontving hij de Mediaprijs 1997.

Abdolahs boeken zijn vertaald in het Duits, Frans, Italiaans en Spaans.

13. Mening

Ik vond het een mooi en interessant boek om te lezen, het inspireerde mij om meer van dit soort reisverhalen te gaan lezen.

Ik dacht altijd dat dat soort reisverhalen (en dan vooral over het buitenland) heel erg saai zouden zijn, dus dit boek was eigenlijk een uitdaging voor mij.

Ik heb het met plezier gelezen en ook met plezier dit boekverslag gemaakt!



14. Bronvermelding

· Internet: www.schrijversnet.nl en www.degeus.nl



· Boek: Kader Abdolah – Portretten en een oude droom
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen