Boekverslag : Ward Ruyslinck - Wierook En Tranen
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1194 woorden.

Over de titel van het boek:



De titel is Wierook en tranen. De titel wordt niet zelf in het boek genoemd, maar wierook komt vaak terug, vooral de geur van wierook. Er komt veel verdriet in voor (de tranen). Ward Ruyslinck heeft met de titel het thema symbolisch aangeduid: de tegenstelling tussen wierook, het dromerige, zuivere, het religieus gevoel enerzijds en de tranen, die van het menselijk leed anderzijds. Er is geen ondertitel.



Opdracht:



Ward Ruyslinck heeft het boek aan zijn ouders opgedragen: voor pa en ma.



Personages:



Alle personen zijn flat-characters, want ook niet de hoofdpersoon wordt van alle kanten belicht.



De hoofdpersonen zijn Waldo Havermans, een jongetje van negen jaar, en zijn buurmeisje Vera, dat zo'n vijf jaar ouder is. Waldo raakt bij een bombardement zijn ouders kwijt. De vader van Vera zit in het leger en Vera is haar moeder kwijtgeraakt.



Doordat Vera ouder is, weet ze ook meer van de wereld, en ze neemt voor Waldo de plaats van zijn ouders in. Waldo beseft op een gegeven moment dat ze door de oorlog veel volwassener zijn geworden, ze kijken overal volwassener tegenaan. Waldo denkt ook erg veel na over de dingen. Over de ouders van Waldo wordt niet veel verteld, ze zijn alleen belangrijk in het begin van het verhaal. Daar gaat Waldo gewoon met hen mee. Ze vormen wel een hecht trio, dat sterk contrasteert met de losgeslagen dierlijke vluchtelingen massa.



Over een oude vrouw die hun onderdak verleend wordt meer verteld. Ze heeft een krassende vrouwenstem, rookt pijp. Ruyslinck beschrijft haar zo: 'Het was een oude heks, een verschrikkelijk oude verschrompelde mummie met een gerimpelde huid, een holle, tandeloze bek en een kin waar plukjes haar op stonden. Ze blies de pijprook uit als een man, krachtig en met korte smakkende geluidjes'.



De kleinzoon van 'de heks' is Willy. Willy is een zwakzinnige. In het verhaal komt hij slaapwandelend zijn ratjes eten geven. Een vrij onbelangrijk persoon in het verhaal is de witte verpleegster. Dit valt Waldo op, ze heeft een blanke huid, droeg een witte jas en een witte hoofddoek. Ze is aardig en vriendelijk tegen Waldo. Een ander persoon is Evarist, hij heeft een echt soldaten gezicht: een stroeve mond, flaporen en een voorhoofd dat altijd bezweet was. Terwijl hij reed, rookte hij en zong liedjes. Hij praatte niet veel. Hij is ook een soort vaderfiguur, hij beschermt Waldo tijdens de rit tegen de ruige soldatenmanie ren.



Als ze terug naar huis willen, gaan ze langs een oom van Vera langs in de hoop dat deze treinkaartjes voor hen koopt. Deze oom Andreas heeft allemaal putjes in zijn huid, hij wordt ook de Puimsteen genoemd. Zoals de sfeer in zijn huis beschreven wordt, zou die oom wel eens een verrader kunnen zijn.



Ze ontmoeten vier Duitse soldaten die hen wel naar Antwerpen willen brengen. Ze heetten Kurt, Hein, Fried en Hans. Ze hadden blonde haren, roodbruine, gebronsde gezichten met groeven om ogen en mondhoeken, net zoals de indianen. Ze hadden snijdende stemmen. In het begin schijnen ze heel aardig te zijn, maar na een tijdje blijkt dat ze op iets uit zijn, namelijk Vera. Het zijn twee zigeuners, die Waldo helpen als Vera halfdood in het bos ligt, Juul en nog een ander. Juul is een ietwat oudere man, met een flanellen broek en een dun lijfje. Hij had een anker op zijn arm getatoeëerd.



Thema:



Het thema is de tegenstelling tussen het naïeve, ongerepte, dromerige, ontwakende kinderbewustzijn en de wreedheid van de oorlog, de wereld der volwassenen. Dit is heel duidelijk in de titel te zien, daar is ook het verschil tussen de dromerigheid en de harde werkelijkheid. Dit thema heeft hij in enkele van zijn boeken verwerkt, maar niet in alle.



Ward Ruyslinck heeft zijn thema goed verwerkt, steeds komt dat verschil terug, het ene moment is het leven goed, het andere moment is het leven slecht.



Tijd:



Het verhaal vindt plaats aan het begin van de Tweede Wereld oorlog. De eerste vijf hoofdstukken beslaan vier dagen, ter wijl de hoofdstukken zes tot en met negen maar één dag beslaan. Het verhaal is chronologisch verteld, er vinden geen flashbacks in plaats, en er vinden ook geen tijdsprongen plaats. Het verhaal beslaat dus alleen de vlucht van enkele dagen.



Plaats:



De vlucht speelt zich af tussen de woonplaats van Waldo, die niet genoemd wordt, en de plaats waar ze besluiten terug te keren. Het verhaal begint in Poperinge, waar Waldo en zijn ouders onderdak zoeken. Op de terugweg gaan ze langs Tielt, waar de oom van Vera gaat. Het speelt zich altijd af in de buurt van een weg, aangezien ze steeds op weg zijn. Op het laatst, als Vera met de ambulance is opgehaald, vindt het slot van het verhaal plaats in Gent, waar het hospitaal is. Doordat ze steeds op reis zijn, verandert de subjectieve ruimte ook steeds. Een duidelijke subjectieve ruimte is in het huis van oom Andreas. Zoals de schrijver het vertelt, roept die ruimte een beklemmende sfeer op: 'oom Andreas, met opgerolde hemdsmouwen, ging ons voor naar de keuken, die aan het einde van de diepe gang lag. We liepen voorbij een gesloten deur, waarachter mannen en vrouwen zaten te praten en te lachen. Ik hoorde eveneens het rinkelen van glazen. (...) In de keuken mochten we aan tafel gaan zitten. De Puimsteen haalde het brood en de boter uit de kast met vlugge zenuwachtige gebaren, als iemand die heel wat aan het hoofd heeft en er dan onvoorzien nog een hoop onnodige drukte bij krijgt. (...) Vooraleer hij echter weer wegging, drukte hij ons speciaal op het hart dat we stil moesten zijn en dat we de keuken niet mochten verlaten. 'Hebt ge me begrepen?' Zei hij en er ver scheen een dreigende uitdrukking op zijn rozijnengezicht.'



Fabel:



Waldo en zijn ouders hebben een kamer gevonden om te overnachten. De eigenaresse van het huis is een oude vrouw, 'de heks', met een kleinzoon Willy. Na een bombardement door de Duitsers worden de ouders van Waldo gedood. Hijzelf gaat naar een hospitaal met een vriendelijke verpleegster.



Waldo komt Vera tegen, zijn buurmeisje. Haar vader vecht tegen de Duitsers en haar moeder is ze kwijtgeraakt. Ze zijn van plan samen verder te trekken naar de kust. Op een gegeven moment hebben de Duitsers ze ingehaald. Maar ze zijn toch veel aardiger dan Vera en Waldo hadden gedacht. Ze besluiten om naar huis te gaan. Ze gaan bij een oom van Vera langs, in de hoop dat hij trein kaartjes voor hen koopt. In zijn huis gebeuren van die vreemde dingen, dat Vera en Waldo wegvluchten. Ze vinden onderdak tegen de regen in een stationsgebouwtje.



Ze ontmoeten een stel Duitsers die hen voorstellen mee te gaan naar Antwerpen. Op een gegeven moment stoppen ze in een bos. De Duitsers voeren Waldo dronken en voeren twee Duitsers Vera mee het bos in. Als Waldo weer wakker is, gaat hij op zoek naar Vera. De Duitsers zijn weg. Hij vindt haar in het bos, bleek en met opgetrokken knieën. Hij haalt hulp. Een zigeuner komt hem helpen. Uiteindelijk wordt ze met de ambulance naar Gent gebracht.


In het hospitaal aangekomen gaat Waldo samen met een zuster naar Vera. Daar blijkt ze te zijn overleden.





Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen