Boekverslag : Albert Alberts - Maar Geel En Glanzend Blijft Het Goud
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1448 woorden.


ALBERTS, Albert 1981

Maar geel en glanzend blijft het goud

Epiek



INHOUD



Het boek telt 70 bladzijden en heeft 4 ongenummerde hoofdstukken, die men elk als een verhaal apart kan interpreteren. Verder bevat het een landkaart (geschetst) en een 8-regelig fragment uit een Deense ballade

Hierin wordt het ministerie van het land uitvoerig beschreven en de ambtenaren die zich in het ministerie gevestigd hebben. Het paleis is gevestigd in de hoofdstad van een eiland. De hoofdpersoon is de raadadviseur, Gerner genaamd. Hij is adviseur voor bijzondere zaken. Het paleis waarin het ministerie zich heeft gevestigd is een drukte van jewelste en de verdiepingen zijn op rang ingedeeld en ondanks dat eist de raadadviseur de bovenste verdieping op. Maar het ministerie zit met een groot probleem. Door het toenemende aantal ambtenaren wordt het paleis te klein. Men komt met verschillende ideeën, zoals meerdere ambtenaren in een kamer, uitbreiding van het paleis, of nieuwbouw buiten de stad. Waarschijnlijk in het kader van de nieuwbouw bezoeken de raadadviseur, de minister en diens nichtje Margarete, in het tweede deel de ruïne in Gurre, in het noorden. Koning Walter is daar gestorven; over de plaats waar hij begraven is bestaan veel opvattingen. Misschien wel in het paleis. Ze bezoeken ook het verlaten klooster Esrom, waarvan de binnentuin een doolhof bevat, met iets geheimzinnigs in het midden. Een graf? Het heeft er alle schijn van dat de raadadviseur verliefd is op Margarete en hier zijn kansen verspeeld. Nadat de minister, en dus het nichtje, zijn vertrek naar het buitenland heeft aangekondigd, voert Gerner op een nacht een gesprek met de dode koning in de binnentuin van het paleis. De doolhof van Esrom was een geschenk van hem en houdt diep in de grond het laatste goud verborgen. Of is het intussen gestolen? De raadadviseur maalt echter niet om het materiële goud, maar naar het goud der liefde. Te laat echter. De koning zegt dat hij nu voorgoed alleen is, dat hij terug moet naar het noorden, de laatste weg, waarvan hij de kou al kan voelen. Hij geeft Gerner de opdracht deze missie voor hem te vervullen. Gerner komt in het noorden terecht. Hij gaat daar liggen, doodmoe. Dan krijgt de koning medelijden en dirigeert lange rijen mensen naar het noorden, onder wie Margarete. ”En daarginds, waar de koude al het andere verdrong, daar hebben ze hem gevonden. Gevonden? Gevonden.”



INTERPRETATIE



Alberts heeft zijn verhaal gebaseerd op een sprookje: in het verhaal is er een alwetende verteller en aan dit verhaal gaat er een kinderlijk getekend landkaartje vooraf, gevolgd door een fragment uit de Deense ballade die het motto vormt van het boek. De titel van het boek is ontstaan uit de laatste regel van het fragment: Maar geel en glanzend blijft het goud. Met de titel wordt aangegeven dat het nutteloze van al het menselijk streven ten spijt, het doel daarvan nooit iets van zijn aantrekkelijkheid verliest. De titel komt ook terug in het haar van Margarete en in het geval van de koning, die in plaats van goud iets anders in het midden van het labyrint legt. Het noorden wordt gebruikt als een symbool van het nieuwe, het wezenlijke, het zuivere, waarvan de kennis vaak verschrikkelijk is. Eenzaamheid en melancholie zijn motieven die een belangrijke rol spelen. De minister woonde lang alleen, maar zijn nichtje haalt hem uit zijn isolement en de raadadviseur wordt door de ambtenaren een zonderling genoemd. Belangrijk zijn ook de woorden die de koning tot de abt van het klooster spreekt: “Gelukkig is de mens, die in de eenzaamheid een schat vindt.” De raadadviseur vindt die schat in het noorden. In het verhaal speelt het labyrint een belangrijke rol. In het gesprek van de koning met Gerner vertelt Walter dat hij de doolhof aan liet leggen om de monniken beet te nemen. De doolhof had een hermetisch afgesloten midden en als ze er toch zouden komen zouden ze er een schildering van een lachende fluitspeler zien. De onbereikbaarheid van het midden komt ook Gerner tegen, maar dan in zijn gevoelens. In feite was het ook de begraafplaats van de koning, maar de legende laat toch veronderstellen dat het ook een labyrint was.

Met een dromerige en visionaire fantasie adviseert de raadadviseur de minister. Tijdens de reis naar de ruïne in Gurre wordt hij verliefd op Margarete. Hij houdt het voor zich, maar raakt er zo door begoocheld, dat hij tenslotte een poging tot vlucht in de dood onderneemt. Een visioen stelt hem voor dat hij de koning volgt naar het noorden. Dan laat zich het wonder voltrekken dat iedereen hem gaat zoeken. Er zijn veel spiegelingen van het heden naar het verleden en omgekeerd. In het eerste hoofdstuk is dat het ministerie van nu tegenover het paleis. Later zijn er relaties tussen de legendarische koning Walter en de minister, die beide een druk en onrustig leven lijden. Maar de belangrijkste spiegeling is die van het nichtje van de minister en haar naamgenote, de dochter van Walter. In het derde hoofdstuk verliest de raadadviseur zijn laatste kennissen, want de minister zijn ambtstermijn zit erop. Mede daardoor ontwikkelt zich een visioen van de oude koning die hem de laatste opdracht geeft. De relatie is die van de ambtenaren met de monniken.



WAARDERINGSGESCHIEDENIS



Het boek Maar geel en glanzend blijft het goud is door de recensenten overwegend goed ontvangen. Zo zegt Jaap Goedegebuure (Haagse Post, 21-10-1981) is niet positief, maar ook niet negatief over de roman. Wel spreekt hij over goede relaties van vroeger met het heden. Willem Kuipers (De Volkskrant, 6-11-1981) vindt dat het boek te veel echtheid bevat, hij had liever meer fictie gehad. In tegenstelling tot Kuipers is P.M. Reinders (NRC Handelsblad, 6-11-1981) zeer positief over het boek. Hij vindt dat Alberts in dit werk zijn goede kant uitstekend heeft getoond. Alle schakelingen geven een uniek beeld van de continuïteit van het leven. Ivan Sitniakowsky praat in De Telegraaf (7-11-1981) over een juweeltje van vertelkunst, dat vol is van onnadrukkelijke symboliek. Wam de Moor (De Tijd, 13-11-1981) vindt dat Alberts vooruit gegaan is in het spoor van zijn vorige werk. Ook Alfred Kossman is zeer positief over Maar geel en glanzend blijft het goud. Maar hij is er niet zeker van dat Alberts die fantastische symboliek heeft bedoeld. Robert Anker (Het Parool, 18-12-1981) vindt dat de schrijver de lezer afleidt, zodat deze het werkelijke verhaal mist. Frans de Rover (Vrij Nederland, 30-1-1982) is van mening dat de metafoor subliem is, maar vindt het einde een beetje onduidelijk. Tenslotte prijst Karel Osstyn (De Standaard, 1-2-1982) Alberts om zijn unieke stijl en hij vindt dat Alberts een schat aan woorden heeft gebaard.





CONTEXT



Albert Alberts wordt op 23 augustus 1911 geboren in Haarlem. Zijn jeugd bracht hij voor een belangrijk deel door in Apeldoorn waar het gezin zich in 1920 vestigde. Na de HBS gedaan te hebben, gaat Alberts Indologie studeren in Utrecht. Tijdens deze studie raakt hij bevriend met Anton Koolhaas en Leo Vroman. Samen leiden zij een toneelclub van de studentenvereniging. Na zijn doctoraal examen in 1936 werkt hij in Parijs als ambtenaar in dienst van het ministerie van koloniën. Tevens werkt hij aan een proefschrift waarop hij 1939 bij prof. dr. Gerretson promoveert. Geheel in de stijl van Alberts’ latere literaire werk is dit proefschrift weinig omvangrijk. In de dissertatie toont zich al de prozaschrijver. Kort na zijn promotie vertrekt Alberts naar Nederlands-Indië. Op Oost-Java werkt hij tot april 1942 als bestuursambtenaar. Vervolgens wordt hij door de Japanners tot september 1945 geïnterneerd. De jaren in Indië heeft Alberts zelf regelmatig omschreven als de periode die het meest indruk op hem gemaakt heeft en hem ook het meest heeft gevormd als schrijver. In Indië treft hij namelijk de traditionele kunst van het vertellen aan. De waarde van het verhalen vertellen leert Alberts vooral kennen na de Japanse bezetting na 1942. In 1946 keert Alberts terug naar Nederland. Een korte tijd werkt Alberts op het ministerie van overzeese gebiedsdelen, daarna wordt hij directiesecretaris van het Kinabureau in Amsterdam. In deze tijd begint hij serieus werk te maken van het schrijven van verhalen. Op een korte periode na, waarin hij in dienst was van de Stichting Culturele Samenwerking, werkt Alberts van 1953 tot 1965 als politiek redacteur voor het weekblad De Groene Amsterdammer. Zijn maatschappelijke loopbaan sluit hij af als vertaler op het ministerie van Buitenlandse Zaken. In 1976 gaat hij met pensioen. Op 22 mei 1995 ontvangt Alberts de P.C. Hooft-prijs. Tot zijn dood op 16 december 1995 leidt hij een leven buiten de literaire schijnwerpers in Blaricum. De romans van Alberts zijn in verband te brengen met zijn eigen ervaringen. Een ander belangrijk onderdeel van Alberts’ werk zijn de historische romans. De centrale personages zijn buitenstaanders, die liever voor een isolement kiezen.




Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen