Boekverslag : Alice Mead - Gebrandmerkt
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2095 woorden.

Alice Mead, Gebrandmerkt. Lemniscaat, Rotterdam 1997 (1e druk)

Oorspronkelijke titel: Adem’s cross.



De hoofdpersoon is Adem. Dit kun je zien aan de verhaalstijl; alles wordt vanuit Adem verteld. (Blz. 12): “Een jaar geleden, in augustus 1992, ging mijn tante plotseling dood”. Er zijn veel andere belangrijke personages. Zoals Fatmira, het zusje van Adem, die in het openbaar en vrijheidsgedicht voordraagt. Adem is erg aan haar gehecht. Dit blijkt uit: “Ik voelde me nog steeds eenzaam, omdat ik Fatmira en nu ook Fikel had moeten verlaten.” De drie Servische soldaten, die bij hen in huis moeten wonen zijn belangrijk, want zij brandmerken Adem. (Blz. 94): “Weet je wat een Servisch kruis is? vroegen ze. De kleinere soldaat bukte zich en begon in mijn borst te snijden.” Ook Fikel, een zigeuner die Adem helpt en daarbij zelf sterft, is belangrijk. Dat blijkt ook uit het citaat bij Fatmira. De vader en moeder van Adem, Pranvera: een klein zusje van Adem en Besim: de neef van Adem die bij hen in huis woont, zijn wel belangrijk maar hebben geen erg grote rol.



Het boek begint met een Albanees gezinnetje in Kosovo. Ze zijn vrij gelukkig, ondanks de oorlog. Het is de laatste dag van de vakantie. Adem moet de volgende dag naar school en hij vraagt zich af wat er dan zal gebeuren. Normaal komt dan altijd de Servische veiligheidspolitie naar school om de leraren in elkaar te slaan. Dat gebeurt. Na een paar dagen gaan Adem, Fatmira, Besim en Pranvera naar Prizren (een stadje in de buurt) voor de lol. Op weg merkt Adem dat er iets is met Fatmira. Hij vraagt het haar, maar ze zegt niets. Hij vraagt door en Fatmira vertelt hem, hij mag het niet doorvertellen, dat zij en vier scholieren op de vijf bruggen in Prizren vrijheidsgedichten gaan voordragen. Adem beseft niet gelijk dat het gevaarlijk kan zijn. Als Fatmira het gedicht voorleest blijven veel mensen staan om te luisteren. Er ontstaat lichte paniek als de Servische politie eraan komt. Op het laatste moment ziet Adem pas dat ze geweren mee hebben. Hij schreeuwt tegen Fatmira dat ze moet bukken. Het is te laat. Fatmira is dood. (Blz. 36): “Ik rende de brug op. ‘Fatmira, ga liggen!’ riep ik. ‘Ga liggen!’ Maar het was al te laat. Ze was al gevallen.”

De familie van Adem wil haar in rust begraven, maar de dood van Fatmira is voor het Albanese volk een symbool van vrijheid. Er zijn op haar begrafenis dan ook honderden mensen. Het is geen gewone begrafenis. Ze is begraven aan de rand van de weg. En elke dag komen veel mensen het graf bezoeken. Het gedicht van Fatmira draagt Adem bij zich in een zakje om zijn nek, omdat hij haar niet wil vergeten. (Blz. 41): “In de maand september kwamen er elke dag mensen naar Fatmira’s graf om er bloemen te leggen. Ik kreeg schoon genoeg van bloemen.”

Een maand na de begrafenis komt de veiligheidspolitie op bezoek. Ze vragen waar de wapens zijn die ze zouden bewaren. Dat weten ze natuurlijk niet, omdat ze ze niet hebben. De Serviërs halen hun hele huis overhoop en ze mishandelen de vader van Adem zo erg dat hij geen kinderen meer kan krijgen. Ook nemen ze hem mee. De volgende dag gaan moeder en grootvader hem zoeken in Prizren, maar ze vinden hem niet. Ook maken ze foto’s van hun huis en gaan praten met de Democratische Alliantie. Dat is een Albanese vereniging die alle dingen verzamelt die Serviërs Albanezen hebben aangedaan. Na een paar dagen wordt vader thuis afgeleverd. Hij stinkt, het maakt hem niet uit of hij het warm of koud heeft. Het kan hem allemaal niet meer schelen. (Blz. 60): “We hebben je gered, papa,’ zei Pranvera. Maar hij bewoog zich niet en draaide zijn hoofd niet naar haar toe. Het kon hem niets meer schelen.”

Ondertussen krijgt Adem meer en meer door dat hij Fatmira nog had kunnen stoppen. Hij heeft het aan niemand verteld en leeft dus met een groot geheim. Dan beseft hij dat hij het zijn moeder misschien moet vertellen. (Blz. 67): “Vlak voordat ik insliep, zwoer ik dat ik mijn moedermijn geheim zou vertellen”

De grootmoeder van Adem heeft een winkeltje naast het huis waar zij dingen als brood en eieren verkoopt. Op de dag dat Adem het aan zijn moeder wil vertellen komen er drie soldaten aangereden. Ze nemen de winkel in en gaan er wonen. Adem wordt er gek van dat niemand iets doet. Hij beklimt samen met Besim een heuvel om te zien of het dorp er nog hetzelfde uitziet als voor de oorlog. (Blz. 73): “Wat probeerde ik met hem te doen? Wilde ik hem zo boos maken dat hij de heuvel af zou rennen om de soldaten uit mijn huis te verjagen? Ja. Ja! Dat wilde ik. Ik wilde dat iemand dat zou doen.”

Op een dag vertrekken de soldaten, maar ze laten hun spullen liggen, een teleurstelling. Adem gaat tussen hun spullen neuzen om een reden te zoeken. Een reden waarom ze mensen doodschieten, waarom ze ‘s nachts schieten, gewoon een reden. Die soldaten zijn immers ook mensen. Hij vindt niets, hij wordt wel betrapt. Dan wordt hij pas echt bang dat de soldaten hem en zijn familie iets aan doen. Hij denkt eraan om weg te gaan naar zijn neven in Elbasan, een plaatsje in Albanië. Dan zullen ze zijn familie niets aandoen. Nadat hij was betrapt, vertelt hij zijn moeder over het gedicht van Fatmira. Ze zegt dat iedereen zichzelf de schuld geeft. (Blz. 87): “… en meteen daarna kwam een donkere gedaante door de deur naar binnen. Ik hapte naar adem en keek op. Ze waren terug.”

Toch besluit hij zijn vertrek te gaan regelen. Hij gaat naar Fikel, maar die vraagt om geld, dat Adem niet heeft. Als hij terug naar huis loopt ziet hij de drie soldaten op de weg staan. Ze snijden een Servisch kruis in zijn borst. Adem durft niet naar huis, maar aan het eind van de avond doet hij het toch. Zijn ouders gaan met hem naar een dokter en naar de Democratische Alliantie. Daar stellen twee Britse journalisten vragen aan Adem en maken foto’s van het kruis. Dan hoort Adem portieren dichtslaan: de veiligheidspolitie. Er waren al twaalf kinderen doodgeschoten en Adem was niet van plan de volgende te worden. (Blz. 97): “Ik was bang om naar huis te gaan en mijn ouders nog meer verdriet te bezorgen. Ik wist dat ze het vreselijk zouden vinden. Ik kon niet naar huis gaan. Maar na een tijdje deed ik het toch.”

Hij vlucht naar Fikel. Die ziet het kruis en hij regelt een vluchtweg. Fikel, Adem en een beer die Fikel in Italië wil verkopen gaan op weg in een vrachtwagen met een helpende Servische chauffeur. Zo komen ze langs de controle. Door een bos op een heuvel proberen ze naar een neef van Fikel te komen. Onderweg komen ze een patrouille tegen. Fikel zegt tegen Adem dat hij en de beer laag moeten blijven. Fikel zelf gaat onderhandelen, maar Adem hoort vijftien seconden een machinegeweer. Fikel is dood. (Blz. 125): “Ik stak een hand in mijn mond om geen geluid te maken. Ik wist zeker dat ze Fikel hadden geraakt. Hij was dood.”

Adem en de beer komen bij een meer. Daar vinden ze rust en krijgt Adem voor het eerst het gevoel dat het goed komt. Ze gaan op weg naar de neef. (Blz. 127): “Kom,’ zei ik tegen de beer. Ik pakte zijn ketting en schudde eraan. In het vage licht van de ochtendschemering sjokte hij naast me voort. Zijn vacht golfde bij elke stap, toen we ons omdraaiden en langs de oever zuidwaarts liepen naar de olijfboomgaard.”



Het leven van Adem, de hoofdpersoon verandert heel erg door de gebeurtenissen. Voor de oorlog leefde hij in een gelukkig gezin. Hij verliest veel mensen van wie hij houdt en er gebeurt zoveel dat hij moet vluchten. Dat lijkt me een behoorlijke verandering van zijn leven.

De gebeurtenissen spelen zich af in Kosovo, rond en in het stadje Prizren. Veel hoofdstukken van het boek spelen zich ook gewoon in Adem’s huis af.

Het boek speelt zich af in de tijd van de oorlog in Kosovo. Het verhaal begint in september 1993, ruim vier en een half jaar na de ingreep door het Joegoslavische leger. Dit weet ik doordat de schrijfster het in het voorwoord vertelt.

Het onderwerp van de tekst is oorlog. Ik vind het onderwerp oorlog normaal gesproken niet erg interessant, maar de oorlog in Kosovo wel. Dit komt denk ik vooral omdat we op school een inzamelactie hebben gehouden en ik dat toen wel leuk vond om te doen. Op de televisie zie je een oorlog altijd van onze kant belicht en het was wel raar om deze oorlog nu eens te bekijken uit de ogen van een Albanees, maar dat was ook wel weer erg boeiend. Ik ben nu wel anders tegen oorlogen aan gaan kijken, omdat je veel dingen niet weet. Nu heb ik bijvoorbeeld gelezen dat er bij Adem een Servisch kruis in zijn borst gesneden is (Blz. 94) en dat zie je niet op televisie.

De gebeurtenissen spelen in het boek een hele belangrijke rol, maar het boek is in de ikvorm geschreven, dus die gebeurtenissen spelen vooral een hele belangrijke rol in de gevoelens en gedachten van de hoofdpersoon, zoals in deze gedachtengang: (Blz. 127): “Ik droeg Fatmira’s gedicht nu in mezelf mee, en het hielp me om verder te gaan. Het was geweldig dat ze het had willen voorlezen. Ik voelde me nog steeds eenzaam, omdat ik Fatmira en nu ook Fikel had moeten verlaten, maar het was een milde, begrijpende eenzaamheid, die ik kon dragen als een jas.” Ik vind de gebeurtenissen erg boeiend en ontroerend, omdat ze een erg bepalende rol hebben voor het verdere verloop van het verhaal. Die gebeurtenissen zijn absoluut niet saai en ze zijn handig opgeschreven. Ik bedoel daarmee dat er bijvoorbeeld nooit twee mensen achter elkaar doodgaan. Er gebeurt altijd nog iets tussen. Het is dus erg afwisselend. De meeste gebeurtenissen zijn ontroerend, omdat je duidelijk kunt voelen wat Adem voelt. Eigenlijk maakten alle gebeurtenissen wel veel indruk op mij, omdat je ze niet verwacht. Wij kennen een oorlog natuurlijk alleen van veraf. Maar ik denk toch dat ik het stuk waarin Adem wordt gesneden toch de meeste indruk op mij maakte. Ik voelde toen ik het las eigenlijk ook een beetje de pijn die hij ook moest voelen.

Ik denk dat de titel ‘held’ een beetje een raar woord is voor Adem, maar het is wel erg dapper dat hij vlucht om zijn familie verder niet in gevaar te brengen. Hij is dus eigenlijk wel een beetje een held. (Blz. 90): “Ik liep de andere kant op, in de richting van Prizren en de zigeuners. Hoe eerder ik mijn vertrek kon regelen, hoe beter.” In de tekst leer je de hoofdpersoon erg goed kennen. Doordat het in de ikvorm geschreven is weet je ook wat Adem denkt en voelt. Dan kun je je een beeld van hem vormen en je in hem verplaatsen.

Het boek begon me al vrij snel te boeien. Dat was toen in het tweede hoofdstuk (Blz. 19) de Servische veiligheidspolitie op bezoek kwam bij Adem’s school. Toen dat had plaatsgevonden gebeurden er vrij snel achter elkaar weer andere dingen, zodat ik steeds wilde weten hoe het verder ging. Er blijft bij het einde eigenlijk maar één vraag over. En dat is hoe het verder gaat met Adem, de beer en met Adem’s familie. Echt vervelend vond ik het niet, want ik kon er zelf ook wel iets op bedenken.

Het taalgebruik vond ik niet moeilijk. Het was gewoon normaal, zoals wij normaal praten. Het taalgebruik past daarom ook gewoon bij de personages en het onderwerp. Het enige wat mij opviel is dat de schrijfster na ieder hoofdstuk en soms na een alinea een soort korte samenvatting in één zin geeft, zoals op blz. 45 “Ik zou Fatmira altijd blijven missen.” en op blz. 125 “Fikel was dood.” Meestal is dit wel prettig, want als iets dan even weggezakt is weet je het gelijk weer.



Het boek “Gebrandmerkt” vond ik erg mooi en erg interessant. De gebeurtenissen werden door de schrijfster erg goed weergegeven en de gevoelens kwamen mooi over. Ze heeft de personages elk een eigen karakter gegeven. De opbouw van het verhaal was zo goed dat het me steeds bleef boeien. Het werd nooit saai. Het taalgebruik was niet erg bijzonder, maar wel goed en compact.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen