Boekverslag : Andreas Burnier - Het Jongensuur
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2550 woorden.

Het Jongensuur

Andreas Burnier

1e druk : 1969




Motto :

Es ist ein weisses Pergament

Die Zeit, und jeder schreibt

Mit seinem roten Blut darauf

Bis ihn der Strom vertreibt

Godfried Keller



Samenvatting

Hoofdstuk 1: Lichtstad 1945

Gedicht:

Jij gelukkige, gelukkige

Nog een keer en nog 1000 keer

Wees het rijk waarin de eerste triomf

Wapens en geschriften zijn.

Pedro Calderon de la Barca.

Uitleg: De kracht van een rijk met wapens en kennis.

De oorlog was voorbij. Het gezin is weer herenigd. Simone reageert haar agressie af op de Duitse krijgsgevangenen. Door een trucje komt ze op het jongensuur in het zwembad maar wordt verraden en er uitgestuurd.

Ze vindt het vreselijk, want ze wil een jongen zijn, omdat ze dan niet achter wordt gesteld en meer rechten krijgt en een beroep kan kiezen. Ze wil meer vrijheid, geen stom huishoudelijk werk en geen ding zijn.

De Canadezen zien haar ondanks alles toch als een meisje, ze willen haar kussen, maar dat wil ze niet, maar ze vindt het wel prettig. Werner, een goede vriend die net als Simone joods is, was met zijn moeder op transport gezet naar een kamp in Polen.

Hoofdstuk 2: Zanddorp 1944

Simone is ondergedoken bij boer Victor. In een hooimijt buiten op het erf zaten ingekwartierde Duitse soldaten die iets ouder waren dan Simone en waarmee ze eten uitwisselde.

Er waren Mongolen aan de rand van het bos en daarom mocht ze niet naar buiten. Ze komt een man tegen in het bos, deze vraagt haar naam en dingen over de omgeving. Wanneer de man, Mick genaamd, wil dat ze blijft slapen, wordt er geschoten en Simone vlucht en Mick blijft achter.

De dag erna gaat ze hem zoeken en vindt z'n parachute met bloed erop. Ze vertelt het aan boer Victor. Met de drie zoons van Victor gaat ze Mick zoeken. De pubertijd gaat in; ze weet dat ze geen jongen is en laat zich kaal scheren. Een paar dagen later waren ze bevrijd. Er worden drie vrouwen geschoren die met de Duitsers hadden gevrijd, maar de mannen worden niet gestraft.

Hoofdstuk 3: Veendorp 1943

Ze woont bij een loodgieter en z'n vrouw. Ze moest eens per week naar een zekere familie Kosse waar ze soep moet brengen. Het stinkt daar vreselijk maar ze vindt het er toch aangenaam.

Ze speelt met Riek in de turfschuur. Riek was Rooms, bij haar moest er zoals het hoorde door vrouwen alleen vrouwenwerk gedaan worden, heel de dag. Terwijl Riek haar werk doet, vertelt Simone haar verhaaltjes. Simone gelooft niet, maar zoekt het meer in de wetenschap. Waar ze nu verblijft, heeft ze een paar taken zoals: melk halen, stoep schrobben en aardappels schillen. Op een dag op school moet ze even met de meester mee, want er zal een Duitse ingenieur komen, die haar zou kunnen verraden. De meester heeft een plan gemaakt. Als de ingenieur komt moet ze de klas uitgaan en via een zijraam naar huis gaan.

Hoofdstuk 4: Muurstad 1942

Simone woont bij haar oom en tante. Hun kinderen zijn er ook met hun vrienden, verloofden en echtgenoten. Simone wordt vrij gelaten in de dingen die ze wil doen. Ze mag alleen niet naar school.

Simone voelt zich eenzaam en daarom verzint ze een jongen, Sancho, waarmee ze bevriend is. Hij is ongeveer dezelfde persoon als Simone en zit ongeveer in hetzelfde schuitje. Hitler heeft de SDAP, een partij waar de familie lid van was, en die voor verbetering van de arme mensen was, verboden. Nu kan je zien wat voor slecht mens Hitler was, denkt Simone. De familie wordt door een NSB-er verraden maar deze waarschuwt ze wel, zodat ze op tijd kunnen vertrekken. Simone gaat mee met oom Wiebe. Hier voelt ze zich nog eenzamer. Ze mag alle boeken lezen die ze in huis hebben. Ze mag naar het oude vissershaventje van de stad.

Simone raakt bevriend met Gerrie Goetheer die haar op een keer in de steek laat voor een jongen.

Hoofdstuk 5: Lichtstad 1941

Simone is ondergedoken bij de Duitse familie Grunberg. Dit zijn zeer intellectuele mensen. Ze leest vele boeken. Tijdens het slapen wordt ze bespied door moeder Grunberg, ze houdt daar niet van en plakt het spiekgaatje dicht, want ze wordt er driftig en angstig van. Simone laat niet alles over zich heen gaan. Simone wil graag Rooms zijn, erbij horen. Haar wordt verweten dat ze zich beter met kunst bezig kan houden dan met wiskunde en techniek.

Hoofdstuk 6: Waterland 1940

Simone luistert aan de verwarmingsbuizen naar de gesprekken van haar ouders. Simone is ziek. Ze wil weten wat het avondgeheim is van haar ouders. Ze fantaseert waar haar ziel `s avonds naar toe gaat. Ze denkt aan vroeger en ze wil met een vriend, Jurgen genaamd, trouwen. Ze speelt met Tom onder de tafel die bedekt is met matrassen waar ze onder moeten zitten tijdens luchtaanvallen.

Ze wordt van school afgestuurd omdat ze joods is en krijgt thuis onderwijs van een gewone huisvrouw. Ze voelt zich steeds meer afgesloten door de Duitsers en wil om naar school te kunnen protestants zijn, erbij horen.

Ze gaat naar een nieuwe school waar zij alles probeert te doen wat jongens ook doen. Bij de gymlessen worden de jongens van de meisje gescheiden. Het enige prettige van de oorlog is dat zij Werner heeft leren kennen.



Voorbericht:

Gedicht:

`Toen dan de slag op

ongelukkige wijze was

afgelopen en allen dood

waren, de ene en de andere

(partij) [] bleef de aarde

achter, leeg van bevolking,

vol bloed, gebaad in tranen.'

Er is een slagveld waarop uitsluitend doden liggen. Het is stil en je hoort alleen het roepen van de uil en het geluid van de wind. De uil is waarschijlijk Simone en de uil is het symbool van filosofische berusting.



Belangrijke passages

Blz.12, titelverklaring: ‘Op het bord bij de ingang zag ik, dat het uur was voor de jongens. Een lange rij stond binnen voor de kassa. Ik ging erbij staan. "Met mijn korte haar en die lange regenjas zien ze het toch niet," dacht ik. Zo was het. Ik kreeg een kaartje, liep mee door de vochtige gang waar vreemd geluid doorheen daverde. In het hokje, een zitplank neergeklapt voor de deur, niemand kon er in, was ik zeer tevreden. In mijn zwarte katoenen zwempak liep ik naar het halfdiepe bad. Even keek ik naar mijn borst. "Een dikke jongen," dacht ik geruststellend. Nadat ik een rondje had gezwommen, kwam ik het water uit om naar het diepe bad te gaan. "Hé, wat doe jij hier?" Ik werd staande gehouden. "Zwemmen." "Het is nu niet voor meisjes. Je moet straks terug komen." "Ik heb een kaartje," zei ik, duwde de jongen opzij en ging weer te water. Even later floot de badmeester mij eruit. De jongen stond naast hem, en er kwamen andere belangstellenden. Allemaal in zwembroek, zag ik. "Ze moet eruit, ze is een meisje," zei de dikste jongen. "Je hoort het," zei de badmeester. "Je moet eruit. We hebben nu jongensuur. Dat zag je toch?" Vernederd kleedde ik mij weer aan. De rotzakken.’

Blz.18: ‘In de eerste plaats moest mijn vrouwelijke anatomie en fysiologie niet al te lang meer duren, want dan zou mijn lichaam voorgoed zijn verpest en zou de verandering niet meer lukken.

In de tweede plaats was het vernederend voor mij, als jongen, nog veel langer door anderen als meisje te worden behandeld. De belachelijke meisjeskleren en de daarbij behorende speelgewoonten en overige gedragingen werden steeds kwellender. Ten derde wilde ik zeeman of piloot worden, en uit beide beroepen werden vrouwen geweerd. Ten vierde had ik gemerkt dat naarmate je ouder werd het hatelijk verschil in vrijheid tussen jongens en meisjes toenam.’



Blz.19-20: ‘Ik probeerde mij voor te stellen hoe het was om meteen als jongen te worden geboren. Je zou je er niet over verbazen. Het zou vanzelfsprekend zijn dat het met je lichaam in orde was. Dat je kon voetballen, 's avonds door de stad lopen en meisjes aanspreken, zwemmen op het jongensuur. Een beroep kiezen en in dat beroep doorwerken als je trouwde en kinderen kreeg. Dat je geen truttige dingen hoefde te doen zoals handwerken of tafeldekken. Dat je hoorde bij de mensen die wat presteerden in de wereld: soldaten, geleerden, ministers, ontdekkingsreizigers, ingenieurs, directeuren, en niet bij de onnozele helft die van hoog tot laag allemaal hetzelfde huishoudelijke werk moesten doen. Die zelf geen geld verdienden, die zich als pauwen moesten opdirken om de andere helft te behagen. Ik begreep dat je, als jongen geboren, het gewoon zou vinden dat je een jongen was. Je zou je niet kunnen voorstellen hoe het was om als mens in een vrouwenlichaam en in een vrouwenrol te moeten leven. Ik zag de Canadezen voor mij, die stralend in hun jeeps de dorpen binnenreden bij de bevrijding. Zij zagen er krachtig en zelfbewust uit. Ik zag de meiden die zich om hun hals wierpen, die zich aanboden als een ding. Een voorwerp om te gebruiken.’



Blz.33: ‘Onderweg moest ik plassen: Ik hurkte achter de struiken langs de weg en zag rode druppels op de grond vallen. Het duurde even, de schrik, maar toen begreep ik wat het was. De puberteit was begonnen en ik was géén jongen geworden. Ik holde naar het dorp, zocht een dorpskapper en zei: "Alles eraf. Een jongenskop."

"Waarom moet dat?" vroeg de kapper. "Je hebt toch geen luizen?" Ik had nooit luizen gekregen in de oorlog en ik had nooit met de jongens geneukt. Het waren de enige twee dingen die ik zelf had kunnen voorkomen.’



Blz.38: ‘Vrouwen en joden, dat is bijna hetzelfde dacht ik. Ze kunnen niets terug doen, ze zijn altijd schuldig.’



Blz.41: ‘Mannen en vrouwen zaten apart. Het balkon bij het orgel was alleen toegankelijk voor mannen. Bij het bidden stonden alleen de mannen op.’



Blz.42-43: ‘Je kon zelf aan je predestinatie (Voorbestemming) niets toe- of afdoen. Het was mogelijk dat je je psalmen ongelooflijk langzaam zong, dat je je een ongeluk bad, dat je de bijbel van links naar rechts uit je hoofd kende, en toch voor de eeuwige Hel was bestemd in Zijn Voorzienigheid en Glorie. Maar je deed wat je kon, hoewel Hij (een man!) juist voor hoeren en tollenaars een zwak leek te hebben.’



Blz.45: ‘Bovendien was de Here Here erg voor slaan, althans van de mensen die niets terug konden doen. (Wie zijn kinderen liefheeft spare hen de roede niet.)’



Blz.46: "Maar de wetenschap...," zei ik. En dan was het antwoord steevast: "Wat is wetenschap?" op een toon vol verachting. Het stikkende machteloze gevoel dat ik niet kon definiëren wat wetenschap was, noch het verschil aantonen tussen een weten schappelijke veronderstelling en de dogma's (niet te bewijzen

veronderstelde waarheden) die hier werden beleden. Ten slotte bad ik 's avonds zelf maar tot hun God, dat hij hun in het hiernamaals zou openbaren wat wetenschap was.’



Blz.49: ‘Veel later legde een priester mij uit waarom ik het in Veendorp zo zwaar had. Het joodse ras moest in die oorlog lijden, en al zat ik dan niet in een concentratiekamp, ik moest toch deelhebben aan mijn groepslot.’



Blz.53: ‘Moe lag ik onderaan de heuvel. Plotseling zag ik mijzelf: een groot kind van twaalf, met blote voeten, de benen wijd, de rok een beetje opgeschort door het rollen. Ik was geen neger meer, zoals de tweeling, en ik was geen jongen. Ik was een groot meisje, en ik voelde me belachelijk.’



Blz.62: ‘Soms zou ik wel eens naar Hitler willen toegaan en gewoon heel vriendelijk tegen hem praten en hem alles uitleggen. Dan zou hij het toch moeten begrijpen en misschien hield hij dan wel op met de joden te vermoorden, als hij zag dat het gewone mensen zijn. Dan zou de oorlog afgelopen zijn en werd ik beroemd.’



Blz.68: ‘Ik begrijp wat hij doet. In Theo's kast vond ik een keer een boekje en daar stond het in, dat grote jongens bij zichzelf vaak masturbatie doen, en dat je daar niet ziek van wordt en dat het niet zo erg is. Het is voor mij een vredige gedachte dat oom Wiebe zijn masturbatie doet waar ik bij ben, alsof hij mij al heel goed kent en mij vertrouwt als een vriendje.’



Blz.75: ‘Als we lang genoeg hadden gezocht, ging Gerrie tussen het vuil op de grond zitten en mocht ik haar betasten. Ik vond dit buitengewoon prettig.’



Blz.81: ‘Toen ze mij lief uitlegde wat er later met grote meisjes gebeurde, berichtte ik dat het mijn voornemen was vóor die tijd tot jongen te metamorfoseren.’



Blz.84: ‘Ik ben zelf een jongen. Wat kunnen andere jongens mij dan voor kwaad doen?’



Blz.88: ‘De moffen kunnen het niet winnen. Ze zijn zo stom. Even hebben stomme mensen altijd een voordeel, omdat intelligente mensen niet kunnen voorspellen wat zij doen, juist omdat het zo stom is. Met schaken wint een beginner het soms ook ineens van iemand die het al goed kan. Maar dat is maar één keer. En op den duur zullen de geallieerden het zeker winnen van die hysterische varkens.’



Blz.104: ‘Ik werk graag met Werner samen. Hij is de enige leerling die veel intelligenter is dan ik, van wie ik iets opsteek. Hij werkt zo ernstig en zo zorgvuldig, en hij weet al heel veel. Het enige prettige van de Oorlog is, dat ik Werner heb leren kennen.’



Karakter hoofdperso(o)n(en), karakterontwikkeling?

Simone:

Ze wil graag een jongen zijn. Ze laat niet met zich sollen; ze is principieel en is eigenzinnig, leergierig, zelfstandig en gaat haar eigen gang. Ze is nieuwsgierig en fantasierijk.

Er is wèl sprake van een karakterontwikkeling. In het begin van het boek laat ze nog een beetje over zich lopen maar aan het eind is ze heel zelfstandig en komt voor zichzelf op.

Literaire stroming, karakteristiek voor die tijd?

Ze behoort tot de na-oorlogs-realisten die beïnvloed zijn door het existentialisme, redelijk karakteristiek.



Opvattingen / Wereldbeeld

Vrouwen worden achtergesteld.

Oorlog is nutteloos; ambivalente gevoelens tegenover Duitsers : aan de ene kant hebben ze een belangrijke cultuur aan de andere kant leidde die cultuur in de geschiedenis tot niets dan oorlog.

Ze heeft behoefte om de waarheid op het spoor te komen.

Wat blijkt daarvan in het boek?

Simone heeft ook behoefte om ergens bij te horen en behoefte aan de waarheid. Simone wil als meisje niet worden achtergesteld; ook zij vindt de oorlog nutteloos.



Opbouw van het boek

Perspectief = ik-vorm

Het boek is opgebouwd uit 6 hoofdstukken en een voorbericht, het verhaal loopt van 1945 naar 1940 en het voorbericht is het laatste hoofdstuk. Elk hoofdstuk begint bij een nieuw onderduikadres.

Het perspectief is goed gekozen, want je leert zo de gevoelens van Simone kennen en zo ook haar kijk op de wereld.

Het verhaal loopt van 1945 naar 1940 en dat leest wel wat onhandig , maar omdat de schrijfster wil laten zien hoe ze vóór de bevrijding was en hoe ze door de oorlog veranderd is, vind ik het een goede keuze.



Thema:

"Het proberen te overleven als joods meisje in de oorlog in een mannenwereld".



Motieven:

Werner- Werner behandelt haar als een jongen. Om zelf te overleven en om later meer te kunnen, wil Simone ook een man zijn.

Fantasie-gedachten (jongens), zie Werner.

Eenzaamheid - komt door de oorlog.

Onderduiken - komt door de oorlog.

Puberteit - versterkt haar man willen zijn.

Erbij willen horen - wil niet eenzaam zijn.

Ze zegt heel treffend over de oorlog: "Het enige fijne van de oorlog is,. dat ik Werner heb leren kennen". Later blijkt dat Werner het concentratiekamp niet heeft overleefd, hier is ze dan ook kapot van.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen