Boekverslag : Boudewijn Buch - De Hel
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1915 woorden.

Titel

De Hel



Auteur

Boudewijn Büch



Vertelsituatie

De hel is een personaal verhaal, een heel dunne Roman. Het voornaamste deel van de verteltijd wordt besteed aan Gymnasium-ervaringen van Winkler Brockhaus. Af en toe wordt er een sprongetje gemaakt; de chronologie is vooral gekoppeld aan de diverse docenten, die in het eerste deel telkens één of meer hoofdstukken centraal staan. De sprong in de tijd vindt plaats tussen het eerste en tweede deel. Het derde deel is een uiterst beknopte kroniek.



Tijd

In De Hel probeert Büch een tijdsbeeld te geven van het begin van de jaren zestig, waarin ‘discriminatie niet leek te bestaan’. De werklelijkheid is dat er gewoon niet over werd gepraat, maar dat het onderhuids overal voelbaar was. De Gymleraar Staal karakteriseert de situatie van 15 jaar na de oorlog, toen veel mensen hun verleden nog niet verwerkt hadden en de na de oorlog geboren kinderen werden geconfronteerd met het onverwerkte verleden van hun ouders, als volgt: “ De jaren vijftig en zestig zaten stampvol met hellen, maar niemand had er de sleutels van. De mensen die toen in de hel zaten, konden er niet uit; diegenen die er niet in zaten, hadden er geen toegang toe, want ook zij hadden geen sleutels.



Personages

Winkler Brockhaus is de hoofdpersoon, maar hij krijgt geen diepgang mee. Behoorlijk verbaast over wat hem overkomt, lijkt hij de gebeurtenissen in zijn schooltijd over zich heen te laten komen. Hij gaat naar de ‘hel’ in de wetenschap wat hem te wachten staat. Eénmaal probeert hij zich te onttrekken aan dit bestaan: als hij naar Frankrijk wil vluchten. Eénmaal probeert hij zijn bestaan te corrigeren: als hij zijn vaders hulp inroept. De gevolgen daarvan heeft hij - zoals hij later ook aan de heer Latjes vertelt - niet kunnen overzien, evenmin als dat hij de gevolgen van de traangasgranaat heeft kunnen voorzien. Winkler wordt na de verwijdering van twee van de docenten de held van zijn vrienden, maar hij weet nauwelijks waarom. De familie heeft de joodse afkomst willen verbergen en van antisemitisme heeft de jongen nauwelijks gehoord; hij spreekt het woord ook verkeerd uit als hij zijn moeder verslag doet van vaders eerste bezoek van de rector. De overige personages zijn vooral de leraren op het Gymnasium die als karikaturen worden neergezet. De geschiedenisleraar komt al helemaal ongeloofwaardig over als hij zegt dat hij, nota bene ‘vanwege zijn vak’ wel het één en ander van de jodenvervolging wist. En dat op het Gymnasium, vijftien jaar na de oorlog!!



Samenvatting van de inhoud

Laroux Brockhaus deelde zijn broer Winkler mee dat diens aanstaande gymnasiastenbestaan gelijk stond aan ‘de hel’. Hun moeder probeerde dit te relativeren, maar daar gaf Laroux haar nauwelijks de kans voor. Laroux was al twee jaar eerder naar het gymnasium gegaan. Hij wist te vertellen dat de gymnastiekleraar een beul was en de rector een soort beest. Winkler maakte zich grote zorgen. Het schoolgebouw had hij al een keer bezocht; de gymzaal had er licht en vrolijk uitgezien, maar de geur van het gebouw een mengeling van zweet, pijptabak en boenwas, stond hem niet aan. Moeder vond dat Winkler daar niet zo zwaar aan moest tillen. Zijn gymnasiale opleiding zou hem een rijke toekomst bieden, misschien zou hij wel dokter of advokaat worden. Zijzélf had ook graag Grieks en Latijn willen leren. ‘Het gymnasium was in mijn tijd iets voor kinderen van rijke ouders. Het gymnasium…. dat was voor ons, eenvoudige meisjes, een soort hemel op aarde.’



De eerste septembermorgen ging het al mis met winkler, die over het schoolplein naar de fietsenstalling reed. Een conrector riep hem tot de orde en vroeg of hij het schoolreglement niet gelezen had. Daar zijn broer hem had verteld dat het reglement de eerste ochtend zou worden uitgereikt, kon Winkler eerlijk melden dit nog niet te hebben gelezen. Hij moest zich in de eerste pauze melden bij ‘meneer de conrector’; diezélfde conrector las even later het reglement voor aan de verzamelde leerlingen in de kantine. De komst van de Rector werd aangekondigd met een verzoek om doodse stilte. Winkler vroeg zich fluisterend af hoe het nog stiller kon worden en werd onmiddellijk door de conrector aan zijn oor omhoog getrokken. De toespraak van de rector bestond voornamelijk uit dreigementen; als de leerlingen naar het gymnasium waren gekomen om pret te hebben, dan konden ze dat beter vergeten. ‘Hij was geen vriend van de Russen, maar de manier waarop ze de Hongaarse opstand hadden neergeslagen, sprak hem zeer aan.’ Bij het verlaten van de kantine werden Winkler én een jonge die het voor hem had opgenomen door de rector aangesproken; zij moesten mee naar zijn kamer. Daar kregen zij hun strafwerk: het overschrijven van het geschiedenisboek. Toen de conrector daar even later van hoorde, constateerde deze dat de rector wel érg mild was geweest en voegde er nog de eerste honderd bladzijden van het aardrijkskundeboek bij. Winkler nam zich voor van school weg te lopen. Hij bracht zijn fiets naar fietsenmaker Wielenga, maar die vertrouwde het niet en nam contact op met zijn moeder; Winkler moest wel bekennen dat hij van plan was om naar Frankrijk te gaan en daar te gaan werken. Zijn moeder was furieus en stelde ook de rector op de hoogte.



Tijdens de Duitse les vroeg Winkler zijn leraar waarom de Duitsers hun taalniet eenvoudiger hadden georganiseerd; uiteindelijk konden de Nederlanders ook uitstekend zonder naamvallen. Deze legde uit dat de Duitse taal heel dicht bij de oude klassieke talen stond, het was de taal van Goethe geweest. Winkler herkende de naam want zijn vader had een beeldje van Goethe. De leraar constateerde dat de naam Brockhaus erg Duits klonk, zodat respect voor de taal van zijn voorouders op z’n plaats was, waarop Winkler vertelde dat zijn vader afkomstig was uit het Duitssprekende deel van Polen en dat hij gevlucht was in verband met ‘u begrijpt me wel’. De leraar stelde vast dat het dus een jodenman betrof. ‘Dan begreep hij de scheiding ook wel’. De joden waren bovendien verschrikkelijke lastpakken. ‘Wat er in de oorlog gebeurd is, valt natuurlijk niet goed te praten, maar sommige joden hadden het er ook wel naar gemaakt.’ Winkler was verbijsterd. De les ging verder.



Thuis besloot Winkler zijn vader te schrijven. Het kostte enige moeite om het adres van zijn vader - die door de rechter uit de ouderlijke macht was ontzet - te achterhalen, maar het lukte via de telefonische inlichtingendienst. Hij vertelde in de brief aan zijn vader dat hij het slachtoffer was van een aversie tegen joden; zijn vader zou de rector wel discreet moeten benaderen, anders waren de gevolgen voor Winkler niet te overzien. Tijdens de wiskundeles van de heer Latjes zag hij zijn vader over het schoolplein lopen. De leraar zag zijn blik afdwalen van het schoolbord en sprak met snijdende stem: ‘ Het is zeker te moeilijk voor jou, nietwaar Brockhaus? Je hebt dus blijkbaar ook dommere joodjes. Die Einstein was waarschijnlijk een uitzondering. Maar war doet het er toe, de Ambachtsschool kan altijd nog wel.’ Nu Winkler zijn vader had gezien, overtrof hij zichzelf in durf en deelde zijn leraar mee dat hij alles liever deed dan nog langer tegen zijn ‘plakkop’ aankijken. Hij werd naar de rector gestuurd. Die was nog met z’n vader in gesprek. De opmerking van meneer Latjes gooide olie op het vuur van vaders woede. Er zou een gesprek komen met de leraren, de rector, Winkler en zijn beide ouders. Hundertwasser en Latjes boden hun verontschuldigingen aan. Hun gedrag gaf geen pas, maar ‘de één was pas nog opgelicht door een joodse tapijt- handelaar en de ander door een joodse juwelier’. Die ontboezemingen kwam het tweetal op een onmiddellijke schorsing te staan die zeker gevolgd zou worden door ontslag. Winkler werd een held op school. Bovendien vonden schoolleiding en inspectie het nodig de leerlingen een film over de gruwelen van de jodenvervolging te laten zien.



Deze ontwikkelingen brachten bij leraar Staal - gymnastiekles - een trauma van het ‘Jappenkamp’ boven, hij liet Winkler boven in de touwen klimmen en begon als een wilde naar Winkler te slaan met een stok. ‘Wat voor trauma heeft meneer Wreedstaart dan wel?’ vroeg Winkler zich af. Deze man liet in de tekenles zijn leerlingen eindeloos hulstblaadjes tekenen die ze nog nooit hadden gezien. Soms ook rolde hij een knikker door de klas en vroeg vervolgens wie dat had gedaan. Als een leerling zei dat hij die knikker zélf de klas in had gerold, werd deze genoteerd voor ‘valse beschuldiging van een leraar’. Op een dag draaide de man door; hij liet iemand een blaadje op zijn borst tekenen en begon als een gek door de klas te springen. Hij werd door de rector weggeleid en kwam nooit meer terug.



Tijdens de les van meneer Pompie, aan wie de leerlingen eigenlijk geen hekel hadden, rolde Winkler een traangasgranaatje door de klas. Pompie, die dat zag, rolde hem terug de klas in en geen van de leerlingen mochten het lokaal verlaten. De klasgenoten van Winkler keerden zich tegen hem. Dit incident - een idee van de dames Lepelaar, die al Winklers verhalen over school kende - was voor de rector aanleiding om Winkler van school te verwijderen. Later maakte Winkler alsnog zijn gymnasiumstudie af, via de avondschool. Zijn studie Nederlands voltooide hij binnen de kortste keren, zodat hij eerder was afgestudeerd dan de meeste van zijn vroegere klasgenoten. Hij werd een autoriteit op een aantal gebieden en was nogal vaak op de televisie te zien. Op een dag werd hij aangesproken door zijn leraar Nederlands, die hem vriendelijk herinnerde aan zijn opstellen. Winkler reageerde bot; hij was vergeten dat hij die leraar bijzonder graag had gemogen.



Tijdens een reünie van zijn oude school ontmoette Winkler zijn beul, de heer Staal, die nu pas kon bekennen dat hij emotioneel volledig instabiel was geweest en zich had misdragen ten opzichte van zijn leerlingen. Inmiddels was hij invalide geworden; alleen zijn bovenlichaam kun hij nog bewegen. Wiskundeleraar Latjes was aan de drank gegaan; noch hij noch Hundertwasser was ooit nog aan werk gekomen. Hundertwasser had zich voor een auto gegooid omdat hij zijn spijt niet had kunnen verkroppen; hij was door iedereen als ‘antisemiet’ gemeden, maar was nota bene met een joodse vrouw getrouwd. ( Na zijn ontslag is ze van hem gescheiden) .



Tijdens het televisie-journaal herkende Winkler zijn (éénarmige) leraar Frans, die een onderscheiding kreeg van de Koningin; hij was een oorlogsvlieger in Engelse dienst geweest die zich, nadat hij neergeschoten was boven Nederland, twee jaar lang had beziggehouden net het laten onderduiken van joodse kinderen. In hetzelfde journaal herkende hij z’n oude geschiedenisleraar, Jaltaar, die juist een rechts-nationale partij had opgericht en pleitte voor een buitenlandersvrij Nederland.



Wreedstaart, zo kwam hij te weten, was na zijn instorting een succesvol makelaar geworden; hij had in de oorlog in één klap z’n hele gezin verlorenen was die klap nooit helemaal te boven gekomen. Financieel ging het hem nu voor de wind.



De congierge ging een gokhal exploiteren, de rector werd hoogleraar in Kaapstad. De leraar Nederlands opende een bar in België, de aardrijkskundeleraar werd bekend als spinetbouwer.



Na de dood van de dames Lepelaar vertelde Winklers moeder hem, dat de dames al voor de oorlog lid waren geweest van de NSB, maar in de oorlog zouden ze geen vlieg kwaad hebben gedaan. ‘ Je moet de dingen allemaal niet zo zwart-wit zien. Als het regent en de zon schijnt, is het kermis in de hel.’ ( blz.121 )
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen