Boekverslag : Sigarettenpeukjes Bv. - Roken Ingezonden Door: Yves Categorie: Werks
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 14640 woorden.

Inleiding





Roken. De gewoonste zaak ter wereld. Een ingeburgerd fenomeen. Tabaksreclame blijft ons tegemoet lachen, de verkoop haalt nog steeds spectaculaire cijfers. Een sigaretje opsteken hoort bij het sociaal gebeuren aangezien dat het niemand, tenzij een fervent anti-roker misschien, stoort dat een persoon een sigaret opsteekt. Roken is dus, net als alcoholgebruik trouwens, een ingeburgerde gewoonte.


Cannabisgebruik, toch ook een vorm van ‘gewoon’ roken, is daarentegen tegenwoordig dan weer wel een reden tot discussie.





Er zijn vele mensen, rokers zowel als niet-rokers, die niet weten wat nu juist de gevolgen kunnen zijn van dat roken. De meeste mensen weten wel dat het een ongezonde verslaving is, maar stellen zich verder geen vragen. Toch menen we dat het nuttig kan zijn even stil te staan bij een aantal vragen:





- Wat zijn nu de specifieke aandoeningen die door roken worden veroorzaakt?


- Welke gezondheidsschadelijke stoffen bevat de rook van een sigaret?


- Roken veroorzaakt heel wat last door omgevingsrook: wat is het risico van dat zogenaamd passief roken?


- Bestaat er een wetgeving i.v.m. roken?


- Hoevéél mensen roken er en waarom roken zij?


- Wanneer iemand rookt, heeft het dan nut om te stoppen?


- Roken veroorzaakt heel wat vervuiling (sigarettenpeukjes bv.), wat kan men daaraan doen?


- …





Op al deze vragen proberen wij een antwoord te geven in ons werkje.








Benjamin / Yves


1. Tabak





1.1. Geschiedenis


De bladeren en de stengels van de tabaksplant waren voor de Indianen in Amerika een uitstekend middel om vuur te maken. De rook die daarbij vrijkwam deed hen voor het eerst kennismaken met de verdovende werking van tabak. De naam tabak is trouwens afkomstig van het Spaanse woord tabaco, een Indiaanse benaming voor rieten buisjes waardoor, via de neus, werd gerookt.


Colombus bracht de tabaksplant na de ontdekking van Amerika in 1492 mee naar Europa. Eerst was tabak alleen in Spanje bekend, maar in de 16de eeuw werd tabak ook in de rest van Europa verspreid.


Oorspronkelijk werden de tabaksbladeren gebruikt als medicijn. Pas later werd tabak een genotsmiddel, dat in verschillende vormen werd gebruikt: als snuiftabak, als sigaar of in een pijp. De sigaret ontstond pas later en dook voor het eerst op in Spanje.


Tijdens de twee wereldoorlogen kende de sigaret een overrompelend succes. Soldaten kregen sigaretten bij hun dagelijks rantsoen. Na de tweede wereldoorlog bleef het aantal rokers stijgen, tot in de jaren zeventig. Toen ontdekten onderzoekers de schadelijke gevolgen van roken op de gezondheid.





























1.2. Van tabaksplant tot tabak


Er zijn ongeveer honderd verschillende soorten tabaksplanten. De meeste daarvan worden verbouwd in Azië (o.m. in China en Indië), in Amerika (o.m. in de Verenigde Staten en Brazilië) en in Afrika (o.m. in Zimbabwe en Malawi).


Ook in Europa wordt tabak geteeld in landen als Italië en Griekenland. In België is de tabaksteelt het grootste in West-Vlaanderen, meer bepaald in de omgeving van Wervik, Roeselare en Ieper.


De tabaksplant wordt ongeveer twee meter hoog. Na de oogst worden de bladeren van de tabaksplant te drogen gelegd. De manier waarop de bladeren gedroogd worden, bepaalt voor een groot deel de kleur en de smaak van de tabak. In de zon of in de oven krijgt de tabak een lichte kleur. Tabak die in de buitenlucht wordt gedroogd, is veel donkerder. Tabak voor sigaretten is meestal een mengsel van verschillende soorten tabak.


Na het drogen wordt tabak versneden en worden er allerlei stoffen aan toegevoegd: brandverbeteraars, geur- en smaakstoffen (anijs, honing, chocolade, suikerstroop, rum en pepermuntolie).





1.3. Van tabak tot tabaksrook


Waar rook is, is vuur. Tijdens het roken wordt de tabak met alle toegevoegde stoffen verbrand. Ook het sigarettenpapier en de lijm, die gebruikt wordt om het sigarettenpapier dicht te kleven, gaat in rook op. Tabaksrook bestaat dan ook uit een fijn mengsel van gassen, vloeibare en vaste stoffen.  (Zie ook bij “de samenstelling van tabaksrook”).


2. Toxicologie van tabaksrook





2.1. Stoffen in tabak (en tabaksplant) en de samenstelling van tabakstrook





De karakteristieke eigenschappen van tabak zijn toe te schrijven aan de chemische en fysische samenstelling van de tabaksblaren, die o.a. afhankelijk is van soort en type plant, de eigenschappen van de grond, de weersomstandigheden en de manier waarop de bladeren gedroogd en verwerkt zijn. Per plant variëren ook de eigenschappen: de hoge bladeren van de plant bevatten meer nicotine en aromatische stoffen dan de onderste bladeren.


Verschillende tabakssoorten variëren behalve in smaak ook in het gehalte aan schadelijke stoffen. Er is echter geen soort tabak, of vorm van tabaksgebruik, of methode van roken bekend waarvan men geen schadelijke stoffen binnenkrijgt.


Tabaksrook bestaat uit een mengsel van gassen en heel kleine teerdruppeltjes. Men kan de stoffen in de tabaksrook als volgt onderverdelen:





 Nicotine en aanverwante stoffen


 Koolmonoxide


 Teer


 Irriterende stoffen


 Andere





Bij de verbranding van tabak komen enorm veel chemische stoffen vrij. “Groenen” (1978) inventariseerde ongeveer 2300 tabaksrookbestanddelen en rangschikte deze naar concentratie en de mate van toxiciteit. Volgens Wynder en Hoffman (1982) zijn er meer dan 3600 verschillende stoffen in rook aanwezig. Heden ten dage kan men meer dan 4000 stoffen identificeren in tabaksrook (minstens 40 daarvan zijn kankerverwekkend!).








ENKELE BIOLOGISCH BELANGRIJKE BESTANDDELEN VAN TABAKSROOK:


Gasfase: Deeltjesfase:


-Koolmonoxide (CO) -“inadembaar stof” (=respirable suspended


-Aldehyden (acroleïne, formaldehyde) Particles, RSP)


-Stikstofoxiden (NOx) -polycyclische aromatische koolwaterstoffen


-Ammoniak (benzopyreen)


-Fenol -weinig vluchtige nitrosamines


-Blauwzuur (HCN) -metalen (cadmium, nikkel)


-Zwaveldioxide (SO2)


-Vluchtige nitrosamines








Al in de jaren 50 constateerden onderzoekers dat verschillende tabaksrookbestanddelen een carcinogene (kankerverwekkende) werking hadden. Er ontwikkelden zich tumoren bij proefdieren indien men fracties van rookcondensaat op huid en slijmvliezen aanbracht.


Er wordt niet alleen onderzoek gedaan naar de kankerverwekkende stoffen, maar ook naar de irriterende eigenschappen van tabaksrook, omdat dat zoveel last bezorgt aan passief-rokers. Ook wordt veel onderzoek verricht naar de individuele giftige eigenschappen van stoffen als koolmonoxide en nicotine.


Achtereenvolgens wordt nu nader ingegaan of de carcinogenen, de irritantia, CO en nicotine.


2.1.1. Kankerverwekkende stoffen (carcinogenen)


Uit talrijke dierproeven bleek, dat tabaksrook kankerverwekkende en kankerbevorderende stoffen bevat. De dierproeven concentreerden zich in het verleden vooral op het aanbrengen van rookcondensaat op muizenhuid. Maar het bezwaar hiervan is dat muizenhuid moeilijk te vergelijken is met de situatie in de menselijke bronchiën. Aan dit bezwaar kwam men in de jaren zeventig tegemoet door proeven met intratracheale intubatie (inhalatie) bij goudhamsters. Deze overigens zeer ingewikkelde, dure en tijdrovende inhalatieproeven (met verse rook of rookcondensaat) toonden aan dat er een duidelijke relatie bestaat tussen sigarettenrook en kanker van het strottenhoofd.





Welke stoffen zijn nu verantwoordelijk voor deze kankerverwekkende activiteiten? De gevestigde mening luidt dat de carcinogene eigenschappen van tabaksrook voornamelijk in de deeltjesfase (teer*) zijn gelokaliseerd. In de jaren 60 en 70 werd echter aangetoond dat concentraties van bepaalde polycyclische aromatische koolwaterstoffen soms zelfs groter is in de buitenlucht dan in de tabaksrook. Als men daarnaast bedenkt dat de, weliswaar sterk carcinogene, polycyclische koolwaterstoffen, slechts in geringe hoeveelheden in de tabaksrook aanwezig zijn, zodat het hoge risico op longkanker bij zware rokers hierdoor nauwelijks verklaard kan worden, lijkt de deeltjesfase niet zo gevaarlijk te zijn. Volgens sommigen zit het gevaar vooral in de gasfase. In dit verband staan de (vluchtige) nitrosamines (nitraten worden door bacteriën omgezet in nitrieten en die kunnen zich verbinden met andere stoffen, amines genaamd, om zo nitrosamines te vormen) de laatste jaren in het centrum van de belangstelling. Een hoog nitraatgehalte van de tabak en het gebruik van landbouwchemicaliën bij de tabaksteelt zou de vorming van nitrosamines bevorderen. Ze kunnen ook ontstaan uit de in de tabak aanwezige nicotine, nornicotine, en anatibe. Nitrosamines onderscheiden zich van de aromatische koolwaterstoffen, doordat ze hun kankerverwekkende eigenschappen meestal ontplooien in specifieke organen die ver verwijderd kunnen zijn van de plaats waar ze in eerste instantie inwerken. De genoemde koolwaterstoffen werken voornamelijk lokaal: bij passief rokers bijvoorbeeld in de luchtwegen. Van het vluchtige oplosmiddel N-nitrosodimethylamine (NMDA), dat bij werknemers in de kunststofindustrie tot leverkanker leidde, wordt in de hoofdstroomstrook (zie ook bij: eig. van de hoofd- en nevenstroomrook) van een filtersigaret tot 10 à 30 ng aangetroffen; en in nevenstroomrook tussen 200 en meer dan 500 ng. In berookte ruimten kunnen passief-rokers in 4 uur circa 1100 ng van het vluchtige NMDA opnemen. Dit betekent dat een roker de rook van meer dan 100 filtersigaretten moet inhaleren, om dezelfde hoeveelheid NMDA binnen te krijgen. Het kankerrisico voor passief-rokers lijkt daarmee onder bepaalde omstandigheden aanzienlijk te stijgen. Daarbij komt nog de opname van nitrosamines in voedsel aanwezig en in-vivo synthese van nitriet en amines (slechts zeer kleine hoeveelheden, maar het komt er wel bovenop).


Naast nitrosamines zijn er nog een aantal deeltjes in de gasfase die kankerverwekkend zijn. In de jaren 80 is aangetoond dat het in hoge concentraties voorkomende gas methylchloride (chloormethaan) na langdurige inhalatie bij muizen tot niertumoren kan leiden. Dit effect zou samenhangen met de alkylerende eigenschappen van methylchloride. Voorts wordt gesteld dat bepaalde agressieve stoffen uit de gasfase, met name stikstofoxiden (NO en NO2) en aldehyden, eens sterk (indirecte) carcinogene werking hebben. Genoemde stoffen zouden met de SH-groepen in het bronchus-epitheel reageren, waardoor de natuurlijke weerstand tegen de inwerking van kankerverwekkende stoffen wordt weggenomen.


Ook de cytotoxiciteit van bepaalde stoffen uit de gasfase lijkt van betekenis te zijn voor de carinogeniteit van tabaksrook: inhalatieonderzoek met formaldehyde en acetaldehyde heeft aannemelijk gemaakt dat celbeschadigende stoffen in de rook wel eens heel belangrijk kunnen zijn voor het ontstaan van kanker van de ademhalingswegen. Beschadiging en afsterven van het luchtwegepitheel, zorgt ervoor dat dit epitheel extra gevoelig wordt voor mutagene en kankerverwekkende stoffen.


Ook de irriterende gassen in rook (zie lager) vergroten de kans op longkanker doordat zij het contact van carcinogenen me het luchtwegepitheel bevorderen.


De kankerverwekkende eigenschappen van rookdeeltjes zijn ook niet te onderschatten: rookcondensaat is sterk mutageen en dus ook potentieel kankerverwekkend. Men neemt aan dat stikstofhoudende verbindingen, met name pyrolyseproducten van aminozuren en van eiwitten, verantwoordelijk zijn voor de mutagene activiteit van rookcondensaat. Er is ook aangetoond dat de mutagene activiteit van urine van niet-rokers toeneemt als zij 6 uur lang in een rokerige ruimte vertoeven.


Het is moeilijk om concreet aan te geven hoe groot het risico op kanker ten gevolge van tabaksrook is. Bij het in kaart brengen van de belasting van de passief-roker moet men ook rekening houden met carcinogenen afkomstig uit andere bronnen, die in het algemeen moeilijk uit te schakelen zijn. Proeven op dieren hebben aangetoond dat ook heel kleine doses reeds kankerverwekkend kunnen zijn en dat een eenmaal aangetaste cel in veel gevallen niet herstelt. Bovendien kan een kankerverwekkende stof door bepaalde niet-carcinogene stoffen in zijn werking versterkt worden (co-carinogenen).


Grenswaarden en normen voor kankerverwekkende stoffen zijn om deze redenen moeilijk te berekenen en men kan op grond van carcinogeniteitsonderzoek niet meer dan het vermoeden uitspreken dat passief roken een verhoogd kankerrisico met zich meebrengt.





*Teer bestaat uit een mengsel van vaste en vloeibare stoffen. De teer blijft in de longen plakken. Het zorgt ervoor dat je luchtwegen niet meer goed worden schoongemaakt. Teer veroorzaakt ook de bruine aanslag op de vingers en tanden van rokers.





2.1.2. Irriterende stoffen (irritantia)


Bij de problematiek van passief roken is de aanwezigheid van irriterende stoffen belangrijk. Tabaksrook verlamt of beschadigt de trilharen in de slijmvliezen van neus, trachea en bronchiën, waardoor hun reinigende werking verloren gaat.. Daarnaast bevordert rook de productie van slijm in de luchtwegen. Deze ‘irriterende’ eigenschappen worden traditioneel toegeschreven aan aldehyden (acroleïne, aceetaldehyde, formaldehyde), fenolen, blauwzuur, ammoniak en aan stikstof- en zwaveloxiden. Die gassen (vooral acroleïne) worden verantwoordelijk gesteld voor verschillende rokersaandoeningen zoals hoestbuien door inhaleren, luchtweginfecties, chronische bronchitis en longemfyseem. Acroleïne is een bijtend gas, dat gevormd wordt door afbraak van glycerine, en het heeft een toxische werking op de trilharen in de trachea. Net als de meeste andere toxische verbindingen, stijgt de concentratie van acroleïne in geïnhaleerde rook naarmate de sigaret korter wordt; de hoeveelheid acroleïne per sigaret loopt uiteen van 45 tot 140 g. Toch is acroleïne zeker niet de grootste verantwoordelijke van irritatie uit de nevenstroomrook.


Ook fenolen zijn toxisch voor de trilharen. Ze ontstaan door pyrolyse van complexe verbindingen als glucose, sucrose, zetmeel, cellulose,…


Al in 1858 heeft men blauwzuur (HCN) in tabaksrook aangetoond; het wordt gevormd uit aminozuren. De uitscheiding van thiocyanaat (dat tijdens de detoxificatie van HCN ontstaat) in het speeksel, levert een eenvoudige methode ter bepaling van de mate van blootstelling aan tabaksrook, vooral via de halveringstijd (“half-life”) van de stof.


Wat de stikstofoxiden betreft: NO is relatief onschuldig, maar NO2 kan echter de chemische structuren in longweefsel denatureren. Ook vermindert NO2 de weerstand tegen infectieziekten, leidt tot afname van de doorgankelijkheid van de luchtwegen en het zorgt voor een toename van de gevoeligheid voor prikkels die bronchoconstricitie tot gevolg hebben. De belangrijkste bron van stikstof is nitraat. Men voegt nitraat toe aan sigaretten van mindere kwaliteit om ze beter te laten branden.


2.1.3. Koolmonoxide (CO)


CO is het belangrijkste gas in tabaksrook, het is een kleur- en reukloos gas dat ontstaat bij onvolledige verbranding van organisch materiaal en dus ook bij het smeulen van tabak. Tabaksrook bevat 1 tot 5% CO. Een belangrijke eigenschap van CO is, dat het een zeer hechte binding aangaat met de rode kleurstof hemoglobine (Hb), waardoor de zuurstof-transportfunctie van dit Hb wordt bemoeilijkt. De bindingsneiging van O2 aan Hb is 200-300 maal kleiner dan die van CO aan Hb! (Zie grafiek A) Het afnemend O2-transporterend vermogen van het bloed leidt tot hypoxie (te weinig O2) in bloed en weefsels en mogelijke schade aan hart, zenuwstelsel, hersenen (die 20% van de totale hoeveelheid O2 vragen) en ongeboren vrucht, die allemaal relatief veel O2 nodig hebben. Vooral kinderen zijn kwetsbaar door hun hoger stofwisselingsniveau en ook personen met anemie. Bovendien heeft CO ook een effect op de vaatwand waardoor vet zich makkelijk kan afzetten (=aderverkalking). Zie bij “ziektes: hart- en vaatziekten”.





2.1.4. Nicotine


Nicotine is een alkaloïde uit de tabaksplant. Deze plant bevat 0,2-5% nicotine. Voor de sigaretten- en sigarenindustrie gebruikt men tabak die tot 2% nicotine bevat.


Nicotine is geen verbrandingsproduct zoals CO. Het is reeds in het tabaksblad aanwezig en gaat tijdens het smeulen van de tabak onveranderd in rook over. Het is het belangrijkste alkaloïd in de tabaksplant; het wordt gevormd in de wortels en voornamelijk opgeslagen in de bladeren.


Nicotine is een heel sterk vergif, een uitstekend verdelgingsmiddel en het vindt beperkt toepassing bij de bestrijding van plantenziekten. Kleine kinderen kunnen een nicotinevergiftiging oplopen nadat ze bijvoorbeeld stiekem van een sigaret trokken.


Ongeveer 7 seconden na de eerste trek van een sigaret, is het effect van nicotine op de hersenen te merken. Het nicotinegehalte in één sigaret verschilt van de soort tabak en kan worden gereduceerd door bepaalde bewerkingen van de tabaksbladeren. In België ligt het maximale teer- en nicotinegehalte van sigaretten momenteel vast op 12 mg teer en 1.2 mg nicotine per sigaret (sinds 31 december ’97).





De werking van nicotine nu.


- Nicotine werkt vooral in op het zenuwstelsel. Het maakt adrenaline vrij uit de bijnieren en noradrenaline uit de hypothalamus en de zenuwuiteinden van het sympathische zenuwstelsel. Het organisme reageert hierop met een verhoogde polsslag en bloeddruk. (Zie Fig. 1)


Hoe komt het dan dat sigaretten een gevoel van ontspanning en rust geven? Voor rokers is het antwoord eenvoudig. De vorming van adrenaline en noradrenaline is slechts een van de vele biochemische reacties op tabak. Een andere reactie is een verhoogde activiteit van de remmende cellen in het ruggenmerg, die een daling van de spierspanning veroorzaakt, waardoor een gevoel van ontspanning ontstaat (in werkelijkheid is de polsslag na het roken van een sigaret dus veel hoger).


- Door nicotine zullen de bloedvaten vernauwen door samentrekking van de vaatwand. Hierdoor wordt de huidtemperatuur verlaagd. Rokers kunnen last hebben van koude handen en voeten.


- De werking van CO en nicotine versterken elkaar in die zin dat CO de zuurstoftransport naar het hart bemoeilijkt, terwijl nicotine de zuurstofbehoefte van het hart verhoogt. Dit kan leiden tot het afsterven van de hartspierweefsel als gevolg van dat zuurstoftekort.


Nicotine verhoogt ook nog eens het cholesterolgehalte. Daardoor worden vaatvernauwingen veroorzaakt die niet zo eenvoudig verdwijnen (vaatverkalking). Voorts leidt de stof tot spasmen van hartvaten en het speelt een rol bij trombose (= vorming van bloedklonters doordat de bloedplaatjes gaan samenklonteren).


- In het maag-darmstelsel zorgt nicotine voor een verhoogde maagzuurafscheiding, een grotere maag-darmmotoriek, een verslapping van de pylorus (sluitspier tussen maag en darm) en het werkt in op het beschermend wandvlies in de maag waardoor het optreden van o.a. maagzweren wordt bevorderd.


- Ook brengt de stof veranderingen teweeg in de hormoonhuishouding: rokende vrouwen komen eerder in de menopauze en hebben sneller last van botontkalking of osteoporose.


- Nicotine is natuurlijk ook de stof die zorgt voor de verslaving (of lichamelijke afhankelijkheid) van rokers: na verloop van tijd vraagt het lichaam om een bepaalde dosis nicotine. Er ontstaat gewenning aan de effecten van nicotine, waardoor een roker bij herhaald gebruik minder merkt van de werking. Hierdoor gaan rokers aanvankelijk meer roken voordat het aantal sigaretten zich op een bepaald niveau stabiliseert.





In tegenstelling met de rookdeeltjes en de teerproducten die zich in de longen en de luchtwegen opstapelen, wordt nicotine tamelijk snel weer uit het lichaam verwijderd. Nicotine wordt in de lever geoxideerd tot het belangrijkste metabolisme cotinine, wat inactief is. Veel water drinken versnelt dit proces. 10% van de nicotine wordt onveranderd uitgescheiden in de urine. De halfwaardetijd van nicotine is ongeveer 2 uur. De halfwaardetijd van cotinine is echter zo'n 17 uur. (zie ook fig. 2)





Een vraag die we niet konden beantwoorden omdat er in de literatuur blijkbaar geen aandacht aan geschonken wordt is of passief-rokers ook verslaafd kunnen raken aan de nicotine die ze inademen. Nicotine ís in ieder geval in de omgevingsrook aanwezig, want nicotine gaat onveranderd over in rook bij het oproken van een sigaret. De hoeveelheid nicotine in die rook staat nergens vermeld.





2.2. Tabaksrookbestanddelen en hun gezondheidsschadelijke eigenschappen





Stof Eigenschap


Polycyclische koolwaterstoffen (o.a. benzo(a)pyreen) Kankerinitiërend*


Kankerbevorderend


Carcinogeen


Co-carcinogeen


Dibenzacridinen, dibenzocarbazolen, en andere aza-arenen Kankerinitiërend


Methylindolen, methylcarbazolen, catecholen Co-carcinogeen


Nitrosamines, polonium 210, arseen, nikkel- en cadmiumverbindingen Carcinogeen


Aromatische aminen Carcinogeen (blaaskanker)


Nicotine en andere alkaloïden Toxisch


Fenolen Irriterend en kankerbevorderend


Hydrazine, chloride, urethaan Carcinogeen


Pyridine, aldehyden (formaldehyde, aceetaldehyde, acroleïne), blauwzuur, stikstofoxiden, ammoniak, koolmonoxide Toxisch of irriterend


*Een kankerinitiërende stof of kankerinitiator verandert een normale cel in een slapende cel; een kankerbevorderende stof stimuleert de slapende kankercel, die zich dan tot een groeiend kankergezwel kan ontwikkelen. Een kankerverwekker heeft zowel kankerinitiërende als –bevorderende eigenschappen en kan uit normale cellen een groeiend kankergezwel doen ontstaan. Een co-carcinogeen versterkt de werking van een carcinogene stof.


3. Invloed op de gezondheid.





Dat roken ongezond is hoeft geen betoog. In Engeland komt men tot een lugubere vergelijking door analyse van de doodsoorzaken: op 1000 mannelijke volwassenen wordt één persoon vermoord, zes personen gedood door verkeersongevallen en sterven 250 personen vroegtijdig door de gevolgen van roken!








3.1. onmiddellijk effect


De eerste sigaret wordt door de meeste rokers als slecht ervaren. De eerste trekjes veroorzaken bijwerkingen, zoals misselijkheid, duizeligheid, hoofdpijn en braakneigingen. Bij verder gebruik raakt het lichaam gewend aan een zekere dosis nicotine en worden de bijwerkingen niet meer ervaren (zie “verslaving”).


Ook onmiddellijke effecten van roken hangen vooral samen met de werking van nicotine, die al na 7 seconden in de hersenen aanwezig is (het zet zich vast op bepaalde receptoren in de hersenen). De roker voelt een kalmerend effect doordat nicotine een verhoogde activiteit van de remmende cellen in het ruggenmerg veroorzaakt, die verantwoordelijk is voor een daling van de spierspanning, terwijl in werkelijkheid de hartslag omhoog gaat en de bloeddruk verhoogt. Zie ook bij “nicotine”.








3.2. effecten op langere termijn





3.2.1. ziektes (acuut – chronisch)





CARA (is een afkorting van Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen)


Het begrip CARA werd in 1955 voor het eerst gelanceerd. Met deze term duidt men astma, chronische bronchitis en emfyseem aan. CARA komt bij een op de tien mensen voor. De helft hiervan heeft astma en de andere helft lijdt aan chronische bronchitis of emfyseem. Deze drie aandoeningen kenmerken zich door kortademigheid en een piepende ademhaling, hetzij chronisch, hetzij in aanvallen optredend, met al of niet hoesten en opgeven van slijm.





Wat is er in de luchtwegen aan de hand wanneer iemand last heeft van deze verschijnselen? Bij bepaalde prikkels treden er drie verschillende reacties in de luchtwegen op. In de eerste plaats trekken spiertjes rond de luchtwegen zich samen (bronchospasme). Daarnaast kunnen de slijmcellen in de luchtwegwand extra slijm vormen. De toegenomen slijmproductie staat het meest op de voorgrond bij chronische bronchitis. Verder kan de wand van de luchtwegen zich verdikken door zwelling (oedeem) van het slijmvlies als gevolg van uitzetting van bloedvaatjes en uittreden van het plasma uit de bloedbaan. Deze drie factoren tezamen leiden tot een vernauwing van de luchtwegen. Vooral de uitademing is daardoor belemmerd, en in mindere mate ook de inademing.


We gaan nu apart in op deze ziektebeelden. Het klinisch beeld van astma kan, met name op oudere leeftijd, een sterke overlap vertonen met dat van chronische bronchitis en emfyseem. Deze laatste twee overlappen elkaar ook weer. Het is dus vaak moeilijk om precies aan te geven over welke kwaal het gaat. De symptomen van de ziekten zijn van groot belang bij het krijgen van een goed beeld van de ziekte.








3.2.1.1. Chronische bronchitis en longemfyseem





Bronchitis kan chronisch of acuut zijn.


Acute bronchitis duurt meestal maar een paar dagen en herstelt volledig. Een chronische bronchitis is veel ingrijpender en kan dodelijk zijn door de voortdurende irritatie van de bronchiën.


De longen bestaan uit een groot aantal kanaaltjes (bronchiën) die zich steeds weer vertakken en uiteindelijk uitmonden in longblaasjes (alveoli). In deze blaasjes vindt de uitwisseling van zuurstof en koolzuur tussen het bloed en de ingeademde lucht plaatst. De wanden van deze kanaaltjes zijn bekleed met cellen met kleine trilhaartjes (cilia) en cellen die slijm of sputum (slijm uit de ademhalingswegen, dat bij infecties een groene kleur heeft, van Spuo = spuwen) produceren. (Zie fig. 3, 4 en 5)


Daardoor is de binnenkant van de longen bedekt met een laag slijm die door trilhaartjes langzaam in de richting van de mondholte wordt bewogen. De functie hiervan is dat ingeademd stof wordt opgevangen en naar buiten wordt vervoerd. Zo worden de longen schoongehouden. Maar door roken worden de trilhaarcellen verlamd. Zij kunnen hun werk niet meer doen. Daarbij komt dat de slijmcellen worden gestimuleerd door tabaksrook tot een grotere slijmproductie. Het overtollige slijm wordt niet vanzelf afgevoerd, met als gevolg een hardnekkige hoest (de rokershoest). De combinatie van abnormaal grote slijmvorming en beschadigde trilharen maakt de drainage slechter en bevordert de groei van bacteriën. Het ademhalen wordt steeds moeilijker doordat de bronchiën nauwer worden en er longweefsel verwoest wordt. Het slachtoffer heeft het benauwd en moet vechten voor voldoende lucht om het bloed van zuurstof te voorzien.


Inademing van chemische dampen zoals chloor, ammonia en zwaveldioxide maken de ziekte nog erger. Sigaretten bevatten veel van die chemische stoffen.





Longemfyseem (Gr.: emphysaein = inblazen, opblazen)


In een volgend stadium kunnen de kleine kanaaltjes in de buurt van de longblaasjes verstopt raken door het overtollige slijm. Met een poging om het overtollige slijm weg te hoesten wordt de spanning binnen de longblaasjes zo groot dat ze kapotgaan. Waar eerst een trosje longblaasjes was, is dan een grotere ruimte ontstaan. De ziekte waarbij dit in zeer ernstige mate heeft plaatsgevonden is longemfyseem. De oppervlakte van de long wordt daardoor kleiner. Tevens is een groot deel van de elasticiteit van de longen verdwenen. Een longemfyseem-patiënt moet heel veel moeite doen om de benodigde zuurstof binnen te krijgen. De geringste inspanning leidt tot ernstig ademtekort.















































3.2.1.2. Astma


Rokende ouders bezorgen hun astmatische kinderen veel last. Kinderen waarvan de ouders rookten voor, tijdens of na hun geboorte hebben een veel grotere kans om astma te ontwikkelen dan kinderen waarvan de ouders niet roken.


Astma is omschreven als een aanvalsgewijs optredende kortademigheid met piepende uitademing en eventueel ophoesten van slijm. Deze klachten kunnen sterk in intensiteit wisselen. Astma komt in zijn meest zuivere vorm vooral voor bij kinderen en jonge volwassenen. De belangrijkste uitlokkende prikkels zijn allergenen. Met name de producten van de huisstofmijt zijn beruchte veroorzakers van astma-aanvallen. De precieze ontstaanswijze van astma is nog onbekend. Daarnaast bestaan er niet-allergische prikkels die een benauwdheidaanval kunnen uitlokken, zoals bijvoorbeeld inspanning, koude lucht, mist enzovoort.


Wanneer een astmapatiënt in contact is geweest met specifieke prikkels, zoals bijvoorbeeld de huisstofmijt of rook, kan dit na tien tot twintig minuten tot luchtwegvernauwing leiden. Dit is de vroege allergische reactie. Na enkele uren is die aanval weer voorbij. Maar vier tot zes uur na de eerste blootstelling kan er opnieuw een luchtwegvernauwing optreden die veel langer aanhoudt, soms wel een half etmaal. Die vernauwing is het gevolg van de late allergische reactie, die tevens zorgt voor een forse toename van de luchtweghyperreactiviteit*. Deze overgevoeligheid zorgt ervoor dat een astmapatiënt veel sneller op specifieke en niet-specifieke prikkels reageert. De verhoogde gevoeligheid duurt een tot twee weken, hoewel het ook voorkomt dat de patiënt er na een tot twee maanden nog last van heeft. Er ontstaat een vicieuze cirkel en de patiënt krijgt steeds meer klachten.





*Luchtweghyperreactiviteit


Onder luchtweghyperreactiviteit verstaat men het optreden van luchtwegvernauwing ten gevolge van een niet-allergische prikkel, die echter bij gezonde mensen géén reactie veroorzaakt. Het is niet duidelijk of het ontstaan van luchtweghyperreactiviteit erfelijk is of dat er omgevingsfactoren zijn die het doen ontstaan. In het algemeen wordt aangenomen dat een ontstekingsproces in de luchtwegen zorgt voor het optreden van luchtweg-hyperreactiviteit. Dit ontstekingsproces leidt tot beschadiging van het epitheel en het ontstaan van oedeem van de luchtwegwand. Er komen zenuwuiteinden bloot te liggen, die zo gemakkelijker te prikkelen zijn. De hyperreactiviteit neemt toe wanneer een CARA-patiënt staat blootgesteld aan allergische en niet-allergische prikkels, omdat in die gevallen het ontstekingsproces verergert. De mate van luchtweghyperreactiviteit verschilt per patiënt, maar er treden ook bij één patiënt met verloop van tijd schommelingen in de overgevoeligheid op.


Om de luchtweghyperreactiveit te meten, laat men een patiënt histamine of metacholine inhaleren in steeds verdubbelde concentraties. Deze stoffen veroorzaken luchtwegvernauwing, zodat de FEV1 afneemt. De test wordt beëindigd als de FEV1 20% is gedaald ten opzichte van de uitgangswaarde. Hoe eerder deze daling is bereikt, hoe ernstiger de hyperreactiviteit en hoe ernstiger de CARA.





(Zie ook fig. 6: onderscheid tussen gezonde luchtwegen, astma, (chronische) bronchitis en emfyseem)









































3.2.1.3. Longkanker


Op de beschadigde plekken (fig. 7) is de longwand gevoeliger voor de tabaksrook en is de weerstand kleiner. Op deze onbeschermde plekken kunnen door invloed van tabaksrook – met name stoffen in teer – cellen veranderen in zogenaamde abnormale cellen. Deze cellen kunnen zich gaan vermenigvuldigen zonder rekening te houden met hun omgeving. Dit noemt men een kankergezwel, dat zich kan uitzaaien in andere delen van het lichaam. De meeste longkankers (95% bij de mannen en 86% bij de vrouwen) worden veroorzaakt door roken en zijn dus eigenlijk te voorkomen.


Luchtvervuiling is ook van invloed op het ontstaan van longkanker. Uit onderzoek is echter gebleken dat niet meer dan 1 à 2 % van de longkankergevallen veroorzaakt wordt door luchtvervuiling.


In 1990 stierven in België 5.400 personen aan longkanker veroorzaakt door roken!





3.2.1.4. Hart- en vaatziekten


Ons hart klopt per dag ruim 100.000 maal en pompt zo met een gemiddelde van 70 hartslagen per minuut bloed door onze aderen. Het samentrekken is een gevolg van een hartimpuls door de hartspier zelf gegeven. Ons hart levert dus ononderbroken een formidabele arbeid. Logisch dat zo’n goed functionerende motor prima moet voorzien worden van zuurstofgas en brandstof. Hiervoor zorgen de kransslagaders, die zuurstof- en voedselrijk bloed rechtstreeks uit de aorta ontvangen en die zich weer in de hartspier vertakken tot capillairen. (fig. 8)





CO heeft een effect op de vaatwand: de aanwezigheid van koolmonoxide en het tekort aan zuurstof in het bloed kan de bloedvatwand beschadigen en zo worden er vetafzettingen gevormd op de binnenwand. Ook kalk kan worden afgezet en zo wordt het bloedvat stugger en nauwer. Roken bevordert deze aderverkalking of atherosclerose.


Wanneer het debiet in de kransslagader door atherosclerose tot minder dan de helft is teruggebracht, ontstaan ernstige defecten als angina pectoris (= een in aanvallen optredende pijnlijke beklemming op de borst, die ontstaat bij inspanning en bij het overgaan van een warme in een koude omgeving. Ook wel “hartvang” genoemd). Vaak is een bypass nodig (een overbrugging van het vernauwde gedeelte van de ader met een ader uit het been).


Daarnaast veroorzaakt nicotine samentrekking van de vaatwandspieren waardoor een extra vernauwing ontstaat. Zo kan er minder bloed en dus minder zuurstof bij de hartspier komen. Verder wordt het zuurstoftransport nog meer beperkt door de opname van CO.


Het hart krijgt dus minder zuurstof aangevoerd, terwijl het tegelijk door de nicotine wordt opgejaagd tot meer hartslagen per minuut en dus meer zuurstof nodig heeft.


De kans op een afsluiting van de kransslagader (infarct) wordt ook vergroot doordat roken de kans op trombose vergroot. Ook na een infarct is roken een groot risico omdat het de kans op een tweede infarct aanzienlijk vergroot. Ook de bloedvaten in de hersenen kunnen door roken vernauwen. Het herseninfarct (beroerte) komt bij rokers vaker voor.


De bloedvaten in de benen kunnen door roken eveneens vernauwd geraken. Daardoor ontstaat zuurstofgebrek in de beenspieren waardoor bij inspanning pijn optreedt. Men moet even uitrusten om de pijn te laten zakken voor men verder kan. Vandaar de naam ‘etalageziekte’ voor deze kwaal. In een gevorderd stadium van deze ziekte kan amputatie noodzakelijk zijn!


Voor pilgebruikers is roken een extra risico: deze combinatie betekent een extra grote kans op hart- en vaatziekten.











3.2.1.5. Andere gevolgen van roken


Roken kan ook de oorzaak zijn van andere kankersoorten, zoals keel-, mond-, stemband, slokdarm- en strottenhoofdkanker. Daarnaast is roken van invloed op het ontstaan van blaas-, nier-, en pancreaskanker. Verder wordt er een verband gelegd tussen roken en baarmoederhalskanker en maagkanker. Het ontstaan van een maagzweer wordt bevorderd door roken. Verder is bekend dat een maagzweer bij rokers moeilijk geneest.


Uit onderzoek is gebleken dat men rokers vaak herkent aan de kleur van hun huid en aan diepe rimpels om de mond en de ogen.











3.2.2. Verslaving





zie ook. “nicotine”





Voor de meeste rokers is roken een vorm van verslaving. Roken heeft alle kenmerken van een verslaving:


 De roker is gewend geraakt aan de verslavende stof nicotine


 Door de gewenning heeft de roker aanvankelijk een steeds groter dosis nicotine nodig om hetzelfde effect te bereiken. Later stabiliseert zich dat op een bepaald niveau: de gemiddelde roker rookt een pakje per dag.


 De roker heeft een sterke drang te roken.


 Deze drang wordt deels veroorzaakt door de behoefte aan nicotine; door het nicotineniveau op peil te houden voorkomt de roker dat hij zich onplezierig gaat voelen (zie verslavingscirkel).


 Een ander deel van de behoefte om te roken ontstaat doordat de roker zichzelf heeft aangeleerd in allerlei situaties te roken; roken heeft daardoor verscheidene functies gekregen (spanning verminderen, met emoties omgaan, een houding geven, het gezellig maken, etc.).


 Stoppen met een verslaving is vaak niet eenvoudig: er kunnen ontwenningsverschijnselen optreden en de kans op terugval is groot. De terugval bij roken kent eenzelfde patroon als bij alcohol- en heroïneverslaving: 60% valt binnen 3 maanden terug, 20% valt nog binnen een jaar terug en 20% rookt na een jaar nog steeds niet.





Zie ook. “stoppen met roken”





3.3. Andere gezondheidsinvloeden





3.3.1. Roken en Diabetes


Diabetici roken zowat evenveel als niet-diabetici en in Europa vaak meer. Jongeren met type1 diabetes beginnen meestal pas te roken na hun diagnose. De aanwezigheid van complicaties lijkt het roken niet te ontmoedigen.


Rokende diabetici blijken een minder goede diabetesregeling te vertonen (hoger HbA1c), en minder inzicht te hebben in hun ziekte. Eén en ander leidt tot meer gezondheidsproblemen, in het bijzonder meer diabetische complicaties. Diabeten staan vooral bloot aan verwikkelingen van hart en bloedvaten. Roken maakt dit nog erger.


Voor vaatlijden aan de onderste ledematen is er een verhoogd risico op meer etterige wonden aan de voeten en een hoger risico op amputatie.


Microvasculaire afwijkingen, d.w.z. letsels aan oognetvlies en/of nieren, komen meer voor bij rokende dan bij niet-rokende diabetici en blijken ook duidelijk vaker te verergeren na één jaar opvolging.


Andere gevolgen van roken (luchtwegaandoeningen, kans op kanker,…) gelden evenzeer voor de groep diabetici.





3.3.2. Tabak en het seksuele gedrag


Roken heeft invloed op de vruchtbaarheid. Geschat wordt dat de vruchtbaarheid van rokende vrouwen 30% lager is dan van niet-rokende vrouwen. Bij rokende mannen is er invloed op de kwaliteit van het sperma. De hoeveelheid en de beweeglijkheid van de zaadcellen per hoeveelheid sperma is geringer. Ook afwijkingen aan zaadcellen komen vaker voor.


Nicotine brengt een aantal effecten teweeg in het organisme, waaronder een verkleining van de diameter van de slagaders (vasoconstrictie). Tijdens een erectie kan de penis stijf worden en zich oprichten dankzij een verwijding van bepaalde slagaders. Dat verklaart waarom een roker impotent kan worden ten gevolge van zijn verslaving.





3.3.3. Invloed op de werking van vitamines


Professor G.Brucker zegt daarover het volgende in “100 vragen over roken” (vzw kankerbestrijding):


Men heeft aangetoond dat het vitamine C gehalte (ascorbinezuur) bij rokers tot ongeveer 30 à 50% gedaald is. Ook de concentratie van bètacaroteen (pro-vitamine A) en van andere oxidatieremmende stoffen zoals selenium is verminderd.


De reden daarvoor is de volgende. Enerzijds bevat tabaksrook oxiderende stoffen, vooral phenonen en ketonen, die het metabolisme van vitamine C, bètacaroteen en selenium wijzigen. Anderzijds heeft men kunnen vaststellen dat de eetgewoonten van rokers anders zijn dan die van niet-rokers. Rokers eten weinig fruit en verse groenten, wat waarschijnlijk te wijten is aan de veranderingen die nicotineverslaving veroorzaakt in de smaakzin. Daaruit volgt een tekort aan vitamines en andere oxidatieremmende stoffen. De gevolgen van dat tekort zijn aanzienlijk, vermits deze stoffen een belangrijke beschermend rol spelen bij bijvoorbeeld slagaderverkalking en de ontwikkeling van bepaalde soorten kanker


Professor Gilles Brucker (Direction de la Prospective et de l’Information Médicale Assistance Publique, Hôpitaux de Paris)





3.3.4. Positieve effecten


Onlangs verschenen er berichten over het gunstig effect van roken op enkele specifieke ouderdomsziekten zoals de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson; maar enig wetenschappelijk bewijs daarvoor is er nog niet.


4. Passief Roken





Passief roken, het inademen van tabaksrook door niet-rokende personen, staat steeds meer in de publieke belangstelling. Het ligt voor de hand dat veel niet-rokers zich afvragen of zij ook gezondheidsrisico's lopen, als ze de rook van anderen inademen.


Passief roken is hinderlijk en een bron van ongemak. Deze ongemakken variëren van de hardnekkig aanhoudende stank tot irritatie van ogen (vooral onaangenaam voor dragers van contactlenzen), neus en keel.


De lucht van de tabaksrook dringt ook in kleding en haren. Tabaksrook vermindert het smaakvermogen en kan hoofdpijn, misselijkheid en duizeligheid veroorzaken.


Ook heeft onderzoek aangetoond dat kinderen die vaak in rokerige omgevingen vertoeven meer hoesten en vaker verkouden zijn. Deze kinderen hebben vaker last van middenoorontsteking en ziekten zoals astma kunnen bij hen verergeren. Kinderen van rokende ouders worden gemiddeld vaker in een ziekenhuis opgenomen dan kinderen waarvan de ouders niet roken.


Aangetoond is dat ook een lage hoeveelheid tabaksrook, die een niet-roker in een rokerige omgeving inademt, kanker kan veroorzaken








4.1. De eigenschappen van hoofdstroom- en nevenstroomrook





Bij tabaksrook kunnen we een onderscheid maken tussen de zogenaamde ‘hoofdstroom’ en de ‘zijstroom’. De hoofdstroom is de rook die de roker opzuigt. Het is duidelijk dat de rook die de roker daarna uitademt in de omringende lucht terugkomt. Een aantal bestanddelen blijft in de longen en de mond- en neusholte van de roker achter. De zijstroom is alle overige rook die van een sigaret komt, voornamelijk van het brandende uiteinde ervan. 85% van de rook van een sigaret behoort tot de zijstroom. De zijstroomrook bevat hogere concentraties aan giftige bestanddelen dan de hoofdstroom omdat die gefilterd wordt. Hierbij komt dat de zijstroom-rook langdurig en in grote hoeveelheden in de omringende lucht wordt opgenomen. De mate van verdunning wordt uiteraard bepaald door de omvang van en de ventilatie in het vertrek waar gerookt wordt.


In een tijd waarin vele instanties aandringen op energiebesparing door het isoleren van woningen en andere gebouwen begint de verontreiniging van de binnenlucht een steeds groter rol te spelen. In veel nieuwe gebouwen kan zelfs geen raam meer worden opengezet.


Tabaksrook brengt aanzienlijke hoeveelheden stof in de omgeving en is daardoor een belangrijke bron van luchtverontreiniging.


Volgens normstellingen mag binnenlucht slechts tot een maximum van 8mg stof per kubieke meter bevatten. Onderzoek heeft uitgewezen dat de rook van een sigaret voldoende stof produceert (ongeveer 30mg) om 3 à 4 m³ lucht tot het maximum te belasten. Dit betekent dat een kamer van 4 bij 4 meter bij gemiddelde hoogte, door de rook van ongeveer 10 sigaretten tot de alarmfase wordt vervuild.


In Amerikaans onderzoek is berekend dat een niet-roker die 40 uur per week in een doorsnee-kamer doorbrengt in gezelschap van een gemiddelde roker een hoeveelheid schadelijke stoffen kan binnenkrijgen, gelijkwaardig aan zo’n 5 sigaretten per dag.


Is een niet-roker een tijd in een rokerige omgeving geweest dan zijn de afbraakproducten van de tabaksrook, bijvoorbeeld in de urine van die persoon aanwezig. In de Verenigde Staten bleek uit onderzoek bij 663 niet-rokers dat meer dan 90% in een rokerige omgeving was geweest. Verrassend was dat van de 161 personen die zeiden dat ze geen omgevingsrook ingeademd hadden, toch bij bijna 80% aangetoond kon worden dat zij in een rokerige omgeving waren geweest. Blijkbaar zijn veel mensen zich er niet van bewust dat ze regelmatig omgevingsrook binnenkrijgen.


4.2. Ventilatie


De meeste ventilatiesystemen slagen er niet in de vervuilde lucht volledig weg te voeren. Deze wordt wel gefilterd maar 80 tot 90 % wordt weer in circulatie gebracht, aangevuld met 10 tot 20 % buitenlucht. De filters kunnen daarenboven slechts een gedeelte van de vaste deeltjes weerhouden en laten een groot deel van de gassen ongemoeid. Het is dan ook zo dat zelfs in een geventileerde ruimte mensen nog passief meeroken.





4.3. Groepen met extra risico bij passief roken





Enkele groepen in onze samenleving lopen door passief roken een extra groot risico voor hun gezondheid.





 Eén tot anderhalf miljoen mensen lijden aan min of meer ernstige vormen van ademhalingsziekten als astma, bronchitis en longemfyseem (CARA). Voor hen betekent het roken van anderen een beperking van hun bewegingsvrijheid. Want ze kunnen thuis, op het werk, in schouwburgen, restaurants, cafés en dergelijke geconfronteerd worden met rookoverlast, die voor hen onverdraaglijk is. Dit leidt bij grote groepen van deze mensen tot een isolement.





 Een andere groep met een verhoogd risico vormen de mensen met aandoeningen van het hart- en vaatstelsel. Koolmonoxide en nicotine zijn de stoffen uit tabaksrook die hierop van invloed zijn. Vandaar dat de omgevingsrook voor hartpatiënten extra gevaarlijk is.





 Het inademen van tabaksrook is schadelijk en hinderlijk. En dat geldt voor kinderen in nog sterkere mate dan voor volwassenen. Gedeeltelijk ligt dat aan de fijnere bouw van de luchtwegen op jonge leeftijd. In hun eerste twee levensjaren komen kinderen van rokende ouders vaker voor luchtwegaandoeningen, middenoorontstekingen en het plaatsen van buisjes in de oren bij een dokter of ziekenhuis dan kinderen van niet-rokende ouders. Roken in de nabijheid van het kind vergroot het risico van wiegendood sterk. Het kind is ook vatbaarder voor ontstekingen en zal meer hoesten. Verder heeft roken in de omgeving van kinderen het nadelige effect dat het de groei van de luchtwegen beïnvloedt. Vaak hebben kinderen waarvan de ouders roken meer kans op het ontwikkelen van astma.


Kinderen, die in een rokerige omgeving zijn geweest, hebben schadelijke stoffen uit tabaksrook aantoonbaar in hun lichaam (in de urine, het bloed en de nageltjes).





 Het ongeboren kind kan ook gerekend worden tot de onvrijwillige rokers. Zowel de nicotine als de koolmonoxide in het bloed van de moeder kunnen de placenta (moederkoek) passeren en zijn schadelijk voor het groeiende kind. De bloeddoorstroming van baarmoeder, placenta en navelbloedvaten is bij een rokende moeder verminderd. Het kind krijgt hierdoor minder zuurstof en voedingsstoffen aangeboden. Ook hierdoor groeit het kind minder snel.


De gevolgen van het roken tijdens de zwangerschap uiten zich volgens de statistieken als volgt:


- een grotere kans op een miskraam


- een grotere kans op een vroeggeboorte


- gemiddeld is het kind lichter in gewicht


- een grotere kans op sterven van het kind tijdens of na de geboorte


- vaker ziek zijn in de eerste levensjaren


Daarbij komt de nicotine ook nog in de moedermelk!


“Als moeder drie trekken van een sigaret neemt, kunnen wij dat aan de foetus zien”, vertelt Dr. Jan Nijhuis, gynaecoloog en gespecialiseerd in de verloskunde aan het Academische Ziekenhuis Nijmegen St. Radboud. Oudere foetussen vullen ongeveer eenderde van hun tijd met het maken van adembewegingen. Ze ademen niet echt, maar oefenen door met hun middenrif vruchtwater in de longen te ‘zuigen’. Bij roken verdwijnen die adembewegingen acuut. Roken stoort de foetus in zijn normale doen en laten. “Of dat effect heeft op zijn ontwikkeling weten we niet. Het is in elk geval nooit aangetoond. Wel weten we dat kinderen van rokende moeders een lager geboortegewicht hebben, dus kampen met een groeivertraging. Gelukkig haalt een gezond kind dat wel in. Moeders die na de bevalling weer beginnen met roken, die vind ik echt onverstandig.”


[…]


De snelle reactie van een foetus op nicotine staat niet op zichzelf. Nicotine is een klein molecuul en komt gemakkelijk door de placenta. Sterker nog, alleen tamelijk kleine moleculen kunnen de placenta passeren. Een ongeboren kind leeft bijna alleen van zuurstof en glucose en reageert daar ook sterk op. “Veel suiker in het voedsel van de moeder geeft het kind een kick”, weet Nijhuis. “Het wordt wakker en begint heel actief te bewegen.” Koffie heeft een soortgelijk effect.


[…]


Natuur & Techniek, 1998, jaargang 66, afl. 9, pag. 80 e.v.








4.4. Opvattingen over passief roken





De overtuiging groeit sterk dat ook passief roken slecht is voor de gezondheid. Uit onderzoek blijkt dat slechts weinig mensen geloven dat passief roken geen risico’s voor de gezondheid met zich meebrengt.


De meerderheid van de Europese bevolking (84%) erkennen het probleem van rookoverlast. Ook de rokers zelf vinden dat. Een steeds groter wordende groep niet-rokers draagt ook uit dat ze overlast van tabaksrook ondervinden.


Echter een grote groep niet-rokers aarzelt nog vaak om rokers te vragen het roken te laten, uit angst dat het geweigerd zal worden.








5. Roken verbieden?





Hoewel de schadelijkheid van roken er alle aanleiding toe geeft, is verbieden geen oplossing. Tabak in de illegaliteit brengen zou voor een zwarte markt zorgen met criminaliteit als gevolg. De verkoop van tabak kan natuurlijk worden beperkt en dat geldt ook voor de tabaksreclame. Zulke maatregelen moeten door de overheid worden bepaald.





5.1. Inkomsten van de overheid


Voor de overheid, meer in het bijzonder voor de schatkist, is de roker de kip met gouden eieren. Roken zorgt voor enorme inkomsten via accijnzen en taksen. In België leverde dit in 1995 53 miljoen frank op, terwijl de totale verkoop aan tabaksproducten 20.000 ton (512.373 miljoen stuks sigaretten, 555 miljoen stuks cigarillo’s, 7.295 ton roltabak) bedroeg.


Op een pakje sigaretten bedraagt het aandeel accijnzen en BTW 75%. Een verhoging van de fiscaliteit is niet alleen gunstig voor de schatkist maar ook voor de volksgezondheid: een stijging van de prijs resulteert in een daling van het gebruik met 5%.





Roken is een jarenlang geaccepteerde gewoonte (net als alcohol bijvoorbeeld) en veel beleidsmakers vinden dat je met het beperken daarvan voorzichtig moet zijn (misschien omdat ze zelf wel roken?). Tegenstanders brengen al snel het argument van de persoonlijke vrijheid (van de roker) in het geding.





5.2. Invloed van de prijs van sigaretten op het verbruik


De prijs van sigaretten heeft een belangrijke invloed op de consumptie. Het inkomen van de verbruiker enerzijds en de prijs van het product anderzijds bepalen of het pakje sigaretten verkocht geraakt. Wanneer de prijs van het pakje met tien procent stijgt, dalen de verkoopcijfers in het algemeen met vier procent.


Het prijsargument speelt een grotere rol voor jongeren dan bij volwassenen, omdat ze over weinig geld beschikken. Bij de jeugd leidt een prijsverhoging van tien procent tot een daling van de verkoopcijfers met veertien procent.


Het effect van een prijsverhoging kan geneutraliseerd worden door een grotere koopkracht enerzijds of door inflatie anderzijds. Het is dus noodzakelijk regelmatig prijsverhogingen in te calculeren die de inflatie overstijgen om een permanent effect op de consumptie te waarborgen.


Luk Joossens (Adviseur inzake preventie van nicotine verslaving voor de Wereldgezondheidsorganisatie en de Internationale Unie ter Bestrijding van Kanker)





5.3. Tabaksverslaving kost aan de sociale zekerheid


Dat rokers veel kosten aan de staat (en dus ook de niet-rokende belastingbetaler) is bewezen. Omdat rokers al snel last hebben van allerlei ziekten die beschreven staan bij “invloed op de gezondheid”, zullen ze vaak een beroep doen op ziekte-uitkeringen (hospitalisatie, diagnose, behandeling, chirurgische ingrepen, herstel, werkonbekwaamheid). Rokers ‘compenseren’ deze enorme kosten een klein beetje door vroegtijdig te sterven (o.a. geen pensioensuitkering meer…), maar die kleine winst weegt niet op tegen de kosten





6. Het aantal rokers in België (cijfers ’97-’98)





6.1. Volwassenen


In België wordt het rookgedrag van volwassenen sinds 1982 jaarlijks bevraagd door het Onderzoeks- en Informatiecentrum der Verbruikersorganisaties (OIVO) via een steekproef bij 2000 personen. Daarnaast is het tabaksgebruik een onderdeel van de Gezondheidsenquête in België van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), dat telkens een steekproef bij 10.000 personen uitvoert.


Uit de resultaten van de bevragingen van het OIVO blijkt dat in België meer dan één op vier volwassenen van 18 jaar en ouder dagelijks rookt. In de periode 1982-1997 daalde het percentage dagelijkse rokers geleidelijk van 40% naar 26%.


Opgesplitst naar geslacht is de daling in de jaren ‘80-’90 veel sterker bij mannen dan bij vrouwen (resp. van 53% naar 31% en van 28% naar 22%). Mannen roken nog steeds meer dan vrouwen, maar het verschil tussen mannen en vrouwen is de voorbije jaren veel kleiner geworden.


Opgesplitst naar gewest waren er in 1997 in Vlaanderen 25%, in Brussel 26%, en in Wallonië 27% dagelijkse rokers. Het rookgedrag verloopt in Vlaanderen en Wallonië ongeveer parallel, met een blijvend hoger percentage rokers in Wallonië.


De resultaten van de Gezondheidsenquête in België in 1997 geven vergelijkbare percentages. 30% van de Belgen van 15 jaar en ouder gebruikt tabak, waarvan 26% dagelijks en 5% occasioneel. Het tabaksgebruik bij mannen ligt hoger (37%) dan bij vrouwen (24%). Dit verschil wordt bevestigd voor alle leeftijden.


Uit het onderzoek blijkt ook een verschil in rookgedrag naargelang het onderwijsniveau (26% in het hoger onderwijs tegenover 30-35% in de andere onderwijsniveaus) en stijgt het aantal gelegenheidsrokers met het onderwijsniveau. Eenzelfde relatie wordt vastgesteld naargelang het inkomen.


Het verband tussen sociale status en rookgedrag werd ook aangetoond in vroegere studies. Gegevens betreffende de meer dan 130.000 werknemers van de bij de internetbedrijfsgeneeskundige dienst IDEWE aangesloten bedrijven laten zien dat, na standaardisatie voor leeftijd, arbeiders meer roken dan bedienden. Een studie voor de provincie Antwerpen toont aan dat roken vaker voorkomt bij mensen met een lagere scholingsgraad en een lager inkomen. (GRAFIEK B percentage rokers: Bron: OIVO, 1998)





6.2. Jongeren


De resultaten van een vergelijkend onderzoek in Vlaanderen onder toezicht van de Wereldgezondheidsorganisatie tonen voor de periode 1990-1996 een stijging van het dagelijks roken aan bij jongeren, zowel bij jongens als bij meisjes. Tussen 1996 en 1998 daalt het dagelijks roken bij jongens, maar stijgt het sterk bij meisjes.


Het dagelijks roken is significant vanaf 13-14 jaar en wordt opmerkelijk op 15-16 jarige leeftijd. Op 15-16 jarige leeftijd rookt 1 op 5 van de jongeren; op 17-18 jarige leeftijd rookt bijna 1 op 3 van de jongeren; Het verschil in rookgedrag tussen jongens en meisjes verdwijnt.


Uit onderzoek onder toezicht van de WGO blijkt een duidelijk verschil in rookgedrag naargelang de studierichting. Er zijn meer dagelijkse rokers in het beroepssecundair en het technisch secundair onderwijs dan in het algemeen secundair onderwijs.


(Fig. 9 “evolutie van het dagelijks roken bij jongeren naar leeftijd en geslacht, en naar studierichting en geslacht, periode 1990-1998”)


6.3. Vrouwen en roken





Mee onder invloed van de Wereldoorlog, was het tabaksverbruik bij mannen al sinds de jaren ’40 vrij hoog. Vrouwen zijn pas 20 à 30 jaar later hun ‘achterstand’ beginnen inhalen, vooral in de hoger sociale klasse.


Mannen en vrouwen hebben verschillende redenen om te vermageren. Vrouwen willen er slank uitzien omdat ze dan beantwoorden aan het huidige schoonheidideaal. Veel vrouwelijke rokers durven het roken niet laten omdat ze bang zijn dat ze dan te veel gaan eten en hun goede figuur verliezen. Veel vrouwen stoppen met roken om onmiddellijk weer te beginnen als ze wat dikker worden.


Men vermoedt dat veel meer vrouwen dan mannen sigaretten als een soort kalmerend middel gebruiken, om hun spanningen te verlichten. Een eenvoudige oorzaak kan zijn dat vrouwen sneller bezorgd zijn. Vrouwen zijn dus vooral “stressrokers”.


Vrouwen die roken lopen dezelfde risico’s als hun mannelijke collega’s. Specifiek voor vrouwen zijn uiteraard de risico’s van het roken tijdens de zwangerschap. Maar er zijn nog andere typische gevaren verbonden aan het roken. Vrouwen die de pil gebruiken, hebben een groter risico op hartinfarct, hersenbloeding en trombose in de onderste ledematen. De natuurlijke menopauze begint gemiddeld 2 tot 3 jaar vroeger bij vrouwelijke rokers.


7. Waarom roken?








7.1. Wie of wat beïnvloedt jongeren om te roken?


Of een jongere al dan niet roker wordt, heeft te maken met een aantal factoren:


- Persoonlijke factoren


- De invloed van de sociale omgeving


- De invloed van de tabaksreclame


- De invloed van de samenleving











7.1.1. Persoonlijke factoren


De puberteit is de periode van lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, waarin jongeren op zoek zijn naar hun eigen identiteit en nieuwe gedragingen uitproberen en ervaringen opdoen. Sommige jongeren zijn nieuwsgierig naar de smaak van tabak en willen weten hoe het voelt om een sigaret te roken. Zij experimenteren met tabak. Andere jongeren beginnen te roken omdat ze denken dat ze met een sigaret iets kunnen bereiken. Roken is het middel om om te gaan met stress en onzekerheid, roken geeft je iets te doen, de sigaret is je gezelschap, roken ontspant en kalmeert (?), roken troost, roken brengt vriendschap en gezelligheid met zich mee, door te roken hoor je erbij, een sigaret aanbieden vergemakkelijkt het kennismaken, roken staat stoer en avontuurlijk, roken is risico’s nemen. Roken is ook een manier om je af te zetten tegen je ouders, om hun gezag te testen en deel uit te maken van de wereld van volwassenen.











7.1.2. De invloed van de sociale omgeving (vrienden, leeftijdsgenoten, familie)


De vrienden van jongeren spelen een belangrijke rol bij het al dan niet beginnen roken.


Tijdens de puberteit en vooral tijdens de eerste tienerjaren willen jongeren tot een groep behoren. Dit brengt met zich mee dat jongeren ook de regels en gewoonten van de groep overnemen. Indien zij in een groep terechtkomen waar roken de gewoonte is, is de druk groot om te beginnen roken. Uit onderzoek blijkt dat de meeste jongeren hun eerste sigaret(ten) aangeboden krijgen van vrienden en dat zij hun eerste sigaret(ten) in aanwezigheid van hun vrienden roken. Vooral het rookgedrag van de beste vriend is een sterke voorspeller voor het al dan niet beginnen roken. De sigaret wordt ook gebruikt om indruk te maken op degene tot wie men zich aangetrokken voelt. Jongens roken bijvoorbeeld om stoer over te komen bij meisjes en meisjes roken om een indruk te geven van volwassenheid en onafhankelijkheid. Ook het rookgedrag van de ouders en hun houding tegenover roken hebben een invloed op het dan niet beginnen roken van hun kinderen.


Kinderen kijken op naar hun ouders en bootsen veel gedragingen, o.a. het rookgedrag van hun ouders, na. Ook het rookgedrag van andere gezins- en familieleden (broers, zussen, ooms, tantes, grootouders) kan de jongeren aanzetten om te beginnen roken.


Ongeacht of zij zelf roken speelt de houding van ouders tegenover het rookgedrag van hun kinderen een belangrijke rol. Ouders die zelf roken, voelen er vaak niet veel voor om hun kinderen te zeggen dat zij niet mogen roken. Omdat zij zelf roken, denken ze dat zij geen ‘niet-roken’-boodschap naar hun kinderen kunnen overbrengen. Toch blijkt dat als ouders het roken van hun kinderen afkeuren of verbieden de kans kleiner wordt dat hun kinderen zullen beginnen roken.


7.1.3. De invloed van de tabaksreclame


De tabaksindustrie promoot haar producten (sigaretten, sigaren, roltabak) via reclame. Zij beweert dat tabaksreclame enkel gericht is op rokers en hen aanzet om over te stappen op het merk waarvoor publiciteit wordt gemaakt om het marktaandeel van dat merk te vergroten en dat tabaksreclame niet aanzet om te beginnen roken. Elke reclame helpt mee de totale markt te vergroten en aldus de kosten per product te verkleinen. Tabaksreclame wil dus: niet-rokers ertoe aanzetten te beginnen roken, rokers beïnvloeden om over te stappen naar een bepaald merk, rokers ertoe aan te zetten meer te roken, rokers die willen stoppen ertoe aanzetten om te blijven roken.


Aangezien de meeste rokers (90%) tijdens hun tienerjaren (dus vóór hun twintigste) beginnen roken en rokers een grote merkvastheid hebben (slechts 1 à 2 % verandert jaarlijks van merk), voltrekt de klantenbinding zich voornamelijk tijdens de puberteit. De tabaksreclame richt zich voornamelijk op jongeren. Dit blijkt ook uit studies die niet alleen vaststelden dat tabaksreclame vooral jongeren bereikt, maar ook dat het effect van tabaksreclame driemaal hoger ligt bij jongeren dan bij volwassenen. Om te overleven moet de industrie zich wel tot de jongeren richten. In België is tabaksreclame vanaf 1 januari 1999 verboden. De wet van 10 december 1997 verbiedt reclame voor en sponsoring door tabaksproducten. Er zijn slechts enkele uitzonderingen toegestaan (o.m. reclame in buitenlandse tijdschriften en vermelding van het merk van tabaksproducten op affiches in en aan de gevel van tabaks- en krantenwinkels die tabaksproducten verkopen).


(Zie ook fig. 10 en “Wetgeving i.v.m. roken”)








7.1.4. De invloed van de samenleving


Het gedrag van jongeren is o.m. een weerspiegeling van de normen en waarden van een samenleving. Zolang roken als een aanvaardbaar gedrag wordt beschouwd en roken zonder veel beperkingen wordt toegelaten, worden jongeren aangezet om te roken. Ook in de media (tijdschriften, films, tv) wordt roken vaak positief voorgesteld, hetgeen de idee versterkt dat roken o.k. is. In de modewereld, de film- en muziekwereld wordt veel gerookt. Sommige jongeren trachten een stuk van die wereld te worden door zelf naar de sigaret te grijpen.


De meeste jongeren hebben niet alleen bekende idolen naar wie zij opkijken. Ook in hun nabije omgeving hebben zij vaak één of meerdere voorbeelden: de oudere vriend, de leraar, de jeugdleider,… . Sommige jongeren gaan zich gedragen zoals hun voorbeeld en zullen dus ook beginnen roken als hun voorbeeld rookt.








7.2. Enkele misvattingen …





“die (onzinnige) argumenten die rokers vaak gebruiken om uit te leggen waarom ze roken”:





- “Ik moet toch ergens van doodgaan”


 Het is waar dat de dood onafwendbaar is. Maar een minimale gezondheidzorg kan ons heel wat extra levensjaren schenken. Hierbij moet toch aangestipt worden dat de helft van de rokers die aan hun nicotineverslaving overlijden eigenlijk nog in de fleur van hun leven waren.





- “Roken helpt bij het werk en bij de concentratie.”


 Heel wat rokers geloven hierin en houden vast aan dit ritueel om zich te concentreren. In werkelijkheid werd bewezen dat nicotine op lange termijn de aandacht verslapt en het geheugen fors doet achteruitgaan.


- “Mijn grootvader rookte 60 sigaretten per dag en hij is 90 jaar oud geworden”


 Het is steeds mogelijk om uitzonderingen te vinden, maar die kunnen niets afdoen van de noodlottige waarheid: het risico op vroegtijdig overlijden is oneindig veel hoger bij rokers.





- “We ademen reeds zoveel vervuilde lucht in dat het roken van een sigaret nog nauwelijks enig gewicht in de schaal legt.”


 Dit is onjuist. Het aantal giftige bestanddelen in sigarettenrook is veel hoger en in uitwerking veel schadelijker dan die van de ingeademde lucht. Deze twee gegevens zijn dus van een geheel andere orde, net als hun nadelige gevolgen





- “Als ik rook ben ik sociaal, en maak ik gemakkelijker contact met anderen.”


 Rokers vormen (gelukkig) een minderheid in onze samenleving en veel mensen gaan liever met niet-rokers om. Een sigaret aanbieden is tegenwoordig niet meer in. Meer en meer mensen durven hun ongenoegen uitspreken over rookoverlast. Een beetje ventileren helpt niet. Personen die gevoelig zijn voor tabaksrook krijgen er direct last van.





- “Is het wel bewezen dat je van roken dood kan gaan?”


 Roken is ongezond. De eerste wetenschappelijke rapporten werden in de jaren 60 gepubliceerd, bewijzen liggen al 40 jaar vast. Het aantal onderzoeken waarin dit is aangetoond, wordt alleen maar groter. In 1992 stierven in België 18.600 mensen ten gevolge van roken, in 1997 ongeveer 19.000. De enigen die belang hebben bij tegenstrijdig informatie zijn de tabaksfabrikanten. Volgens hen zijn de meeste van al deze bewijzen dan ook “omstreden”.





- “Ik heb reeds zoveel gerookt dat stoppen eigenlijk geen zin meer heeft. Het is te laat om hier ook nog maar iets aan te veranderen.”


 Het is nooit te laat. Zodra u stopt met roken krijgt u minder last van ademnood bij de minste inspanning, van vervelend fluimen en van dagelijkse hoest. Bovendien hebben alle studies uitgewezen dat uw risicofactor m.b.t. kanker en/of hart- en vaatziekten na enige tijd het niveau van dat van niet-rokers zal benaderen.





- “Er bestaan ook lichte sigaretten met een laag teergehalte.”


 Rokers die overstappen op dit type van sigaretten compenseren dit door de rook dieper te inhaleren dan voorheen. Hierdoor nemen ze meer giftige stoffen op en verhogen ze hun risicofactor m.b.t. kanker. In werkelijkheid moeten deze sigaretten vooral het geweten sussen door de illusie te wekken dat men zichzelf minder schade berokkent. Het tegendeel is nochtans waar…





Besluit:


In feite is er dus helemaal géén reden om te beginnen roken! En het hoeft ook geen betoog meer dat roken ongezond is (er is een verhoogt risico op (de ontwikkeling van): angina pectoris, hartinfarct, chronische bronchitis, longemfyseem, ademnood bij de minste inspanning, veroudering van de huid, minder reuk en smaak, verslechtering van gehoor, oorsuizingen, evenwichtsstoornissen, grauwe staar, tast zenuwstelsel aan, verslapping van de aandacht, achteruitgang van het geheugen, minder snelle reacties in stress-situaties, longkanker, strottenhoofdkanker, keelkanker, astma, rokershoest, arteriosclerose, neusholte- en hersentumoren, vermindering van het afweersysteem, maagzweren, stembandkanker, lipkanker en zo kan je nog even doorgaan, want van veel ziektes vermoedt men alleen nog maar dat ze worden veroorzaakt door roken!), en denk maar aan de negatieve invloed dat roken heeft op je conditie e n z o v o o r t.


8. Wetgeving i.v.m. roken.


Sinds 1987 geldt er in België een rookverbod in bepaalde openbare plaatsen. Het verbod geldt waar diensten worden verstrekt aan het publiek, waar zieken of bejaarden worden verzorgd, waar preventieve en curatieve gezondheidszorgen worden verstrekt, waar kinderen of jongeren worden gehuisvest of verzorgd, waar onderwijs of beroepsopleiding worden verstrekt, waar vertoningen worden gegeven, waar tentoonstellingen worden georganiseerd en waar sport wordt beoefend. De horecazaken die roken toelaten, moeten een afzuiginstallatie of ventilatiesysteem installeren. In de plaatsen met een rookverbod, moeten één of meerdere verbodstekens worden aangebracht.


In scholen is het rookverbod van toepassing in alle gesloten plaatsen, waartoe leerlingen toegang hebben.


Er bestaat geen enkele wet die roken op het werk expliciet verbiedt. Een werkgever die een dergelijke maatregel wil nemen, kan zich baseren op de reglementering voor de bescherming op het werk, meer bepaald over de strijd tegen schade te wijten aan tabaksrook in de omgeving. Het Koninklijk Besluit stipuleert echter wel dat de werkgever een beslissing tot rookverbod slechts in overleg met het personeel mag nemen.


(Koninklijk Besluit van 31 maart 1993 – Belgisch Staatsblad van 26 mei 1993, gesteund door de wet van 4 augustus 1996 met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij het uitvoeren van hun werk en art. 148 van het ARAB (algemeen reglement voor de arbeidsbescherming))


Eind 1997 werd een volledig verbod op reclame en sponsoring voor tabaksproducten goedgekeurd. Vanaf 1 januari 1999 is ook elke vorm van tabaksreclame en sponsoring verboden. Alleen reclame aan en in rookwarenzaken kan nog, en in tv-uitzendingen van buitenlandse omroepen en in reclame voor de koffiefirma Douwe Egberts (ook een gedeponeerd tabaksmerk).





Zijn de waarschuwingen voor de gezondheid op de verpakking doeltreffend?


De wet van 3 april 1975 bepaalde dat op elke verpakking van sigaretten de volgende tekst moest staan: “Sigaretten roken kan uw gezondheid schaden.” Met het Koninklijk Besluit van 28 december 1979 is de tekst veranderd in: “Tabak schaadt de gezondheid.” Het woord ‘kan’ werd dus verwijderd en de waarschuwing werd uitgebreid tot alle tabaksproducten.


De tabaksindustrie kon de impact van deze reglementering echter beperken door de tekst in kleine letters op de zijkant van de verpakking af te drukken. Een richtlijn van de Europese Unie daterend van 13 november 1989 zorgde voor verandering: voortaan moet de waarschuwing op de voorkant van de verpakking en in een vet lettertype op een contrasterende achtergrond afgedrukt worden. De totale grootte ervan moet minstens 8% van de totale oppervlakte van het grootse deel van de verpakking in beslag nemen. Bovendien moet de tekst in de drie landstalen opgesteld zijn: op de ene kant de waarschuwing “brengt de gezondheid ernstige schade toe”, op de andere kant naar keuze een van de volgende mogelijkheden: “Roken veroorzaakt kanker”, “Roken veroorzaakt hart- en vaatziekten” enzovoort.


Uit een enquête van het Europees Bureau voor Tabakpreventie (BASP) blijkt dat de richtlijn niet aan de verwachtingen beantwoordt. De waarschuwing blijft moeilijk te lezen, omdat de letters klein en weinig contrasterend zijn: tweederde van de zestig sigarettenmerken die in de landen verkocht worden, gebruikt een goudkleurig lettertype om de waarschuwing af te drukken. Het rapport van het BASP pleit voor een herziening van de richtlijn: er zouden witte letters op een zwarte achtergrond gebruikt moeten worden en de tekst zou minimum 25% van de oppervlakte van de verpakking in beslag moeten nemen.


Uit: “Roker of niet roker: 100 vragen over roken” (vereniging voor kankerbestrijding)


9. Andere rookvormen





Soms stappen rokers wel eens over van sigaretten naar pijp- of sigaarroken omdat dat zogezegd gezonder zou zijn. Dat blijkt zo niet te zijn: tabakgebruik in welke vorm dan ook is schadelijk voor het organisme. Er is veel minder onderzoek gedaan naar de gevolgen van het roken van een pijp of sigaren. Dat komt omdat sigarettengebruik veel hoger ligt dan dat van andere rookvormen, hoewel zowel pijp- als sigaargebruik de laatste jaren fel gestegen zijn.





9.1. Pijproken





Het roken van een pijp is in verband gebracht met lipkanker en het verhoogt ook heel sterk het CO-gehalte in het bloed.








9.2. Sigaren





9.2.1. Verschillen met de sigaret


Een van de grootste verschillen tussen sigaret- en sigaarroken is de mate van inhalatie: bijna alle sigarettenrokers inhaleren blijkt uit onderzoek, terwijl het grootste deel van sigaarrokers dat niet doet.


Sigaarrokers die vroeger aan sigaretten verslaafd waren zullen gemakkelijker de sigaarrook inhaleren. Voor die rokers zijn de ziekte-risico’s veel groter.


Ondanks dat verschil hebben sigaarrokers ongeveer dezelfde risico’s op kanker als personen die de sigaret verkiezen. Zelfs voor niet-inhaleerders die dagelijks roken is het risico op longkanker dubbel zo groot als niet-rokers.


Nog een belangrijk verschil met de sigaret is de hoge concentratie aan nitraten en nitrieten, die zorgen bij het oproken, en zelfs al bij het productieproces voor een grote concentratie aan nitrosamines, heel belangrijke menselijke potentiële carcinogenen.





9.2.2. risico’s


Alle rokers, of ze nu inhaleren of niet, stellen hun lippen, mond, tong, en keel bloot aan de rook. Daarbovenop zullen rookbestanddelen in het speeksel ingeslikt worden, waardoor slokdarm en maag ook belast worden.


Er zijn sigaren in alle maten en groottes, maar de meeste sigaren bevatten tussen de 5 en 17 gram tabak, meestal veel meer dan een sigaret (1 sigaret bevat minder dan 1 gram tabak) en soms zelfs meer tabak dan in één heel pakje sigaretten. Door die grotere hoeveelheid tabak zullen ze ook een grotere hoeveelheid omgevingsrook produceren, waardoor het risico voor passief-rokers ook groter wordt.


Verder bevatten sigaren en sigaretten veel dezelfde toxines en irriterende stoffen (zoals CO, nicotine, waterstofcyanide, ammonia, aldehyden) en ook kankerverwekkende of kankerinitiërende stoffen (zoals benzeen, aromatische amines, arseen, chroom, cadmium, nitrosamines en polycyclische aromatische koolwaterstoffen).








(Zie ook fig. 11 (Box 23): “Andere rookvormen dan de ‘gewone’ sigaret”)











10. Stoppen met roken





10.1. Gevolgen van stoppen met roken


Stoppen met roken heeft heel wat gevolgen, zowel positieve als negatieve. Stoppen verhoogt de levensverwachting en neemt heel wat kwalen veroorzaakt door roken weg.








10.1.1. Fysieke gevolgen





Lichamelijk wordt men er dus al veel beter op. Amper een paar uur na de laatste sigaret, begint het lichaam aan een reeks veranderingen die nog jaren doorwerken. Na 8 uur is de koolmonoxide- en zuurstofconcentratie in het bloed weer normaal. Na 24 uur is het risico op een hartaanval beduidend kleiner. Na 48 uur verdwijnt de nicotine uit het lichaam. Geur en smaakvermogen verbeteren. Na 2 tot 12 weken verbetert de bloedcirculatie. Na 3 tot 9 maanden gaat men steeds minder hoesten en hijgen bij het opstaan en bij inspanningen. Na 1 jaar is het risico op hartziekten al flink gedaald. Na 5 jaar is het risico op een herseninfarct en op slokdarm- en blaaskanker genormaliseerd. Na 10 jaar is het risico op longkanker met 30 tot 50 procent gedaald. En na 15 jaar is het risico op hartkwalen hetzelfde” als bij een niet roker.


Door te stoppen zal de longcapaciteit minder sterk afnemen. Als men bijvoorbeeld op 45-jarige leeftijd stopt, zal die afname vanaf dat moment weer gelijk gaan lopen met die van een niet-roker. (Zie Fig. 13: TABEL afname v/d gem. longcapaciteit voor niet-, door-, en stoppende rokers) Stoppen heeft dus zin, ook als iemand al jaren rookt.


Er zal ook een conditieverbetering optreden van 5 à 10 %, zonder er extra voor te trainen. Klachten die veroorzaakt zijn door bronchitis zullen door het stoppen aanzienlijk afnemen of zelfs verdwijnen. Ook wordt de vruchtbaarheid vergroot. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Door te stoppen worden de risico’s van pilgebruik kleiner. Door de verbetering van de doorbloeding van kleine bloedvaatjes gaat de huid er op vooruit. Die verbeterde doorbloeding kan ook een eind maken de koude handen en voeten waar rokers vaak van last hebben. Daarnaast gaat ook de stem er op vooruit. Een lachbui gaat ook vaak minder vlug uitdraaien op een hoestbui.








10.1.2. Psychische gevolgen





Stoppen met roken kan ook een gevoel van bevrijding zorgen: niet meer vastzitten aan een gewoonte of verslaving, die een deel van de vrijheid beperkt. De zorg om altijd voldoende sigaretten bij te hebben valt weg.








10.1.3. Financiële gevolgen





In Europa (ook in België dus) vloeit ongeveer 75 % van de verkoopprijs van een pakje sigaretten naar de staatskas, in de vorm van accijnzen en BTW.


Als men op een week elke dag één pakje(25 sigaretten) oprookt, bent u op een jaar 54 600 Bef verloren en het wordt er niet goedkoper op. Als u dus stopt spaart u per jaar dus al heel wat geldt uit.








10.1.4. Negatieve gevolgen





Uit al het vorige lijkt dat stoppen met roken alleen positieve effecten heeft, toch zijn er ook een aantal negatieve gevolgen. Die negatieve gevolgen halen meestal de bovenhand in de eerste fase van het stoppen. We noemen ze ook wel ontwennings- of afkickverschijnselen. Hiervoor heeft de farmaceutica al heel wat producten ontwikkeld om deze verschijnselen weg te nemen. De onthoudingsverschijnselen bereiken ongeveer na twee dagen na de laatste sigaret een hoogtepunt en houden minstens drie tot vier weken aan. Tot de helft van de mensen die met roken stoppen, verlangt zelfs na zes maanden nog naar een sigaret. Dit is als een psychisch verschijnsel. Andere psychische verschijnselen zijn concentratiemoeilijkheden, zenuwachtigheid, prikkelbaarheid, agressiviteit, angsten en zelfs depressie. Het ontwennen veroorzaakt vaak woelige dromen, slapeloosheid en vermoeidheid.


Nogal wat rokers zijn bang om te verdikken als ze stoppen met roken. Dat risico is inderdaad reëel, en wel om vier redenen. Nicotine is een eetlustremmer. Als u stopt met roken daalt ook de nicotinespiegel in uw bloed, waardoor ook de verbranding trager verloopt. Bovendien verbetert uw geur- en smaakwaarneming, zodat u ook trek krijgt. En doordat het rookritueel wegvalt, gaat u ook op zoek naar alternatieven, bijvoorbeeld snoepen. Stoppen met roken veroorzaakt gemiddeld een gewichtstoename van ongeveer2, 5 kg. Als u dat een probleem vindt, probeer dan de eerst degen niet te veel te snoepen. Eet vezelrijk, met veel groenten en fruit, en gezonde tussendoortjes. Drink voldoende water. En zorg voor extra lichaamsbeweging.


Ook de lichamelijke onthoudingsverschijnselen zijn niet te onderschatten: zweten, duizeligheid, obstipatie, jeuk, tremor, gezichtsstoornissen, blaren of zweren in de mond en de keel, gezwollen gewrichten en pijn. Ook maag- en darmstoornissen zijn van de partij en maakt het de stopper nog moeilijker. Rillingen, hartkloppingen en hoofdpijn zullen hem/haar ook bijblijven. Je lichaam smeekt als het ware om nicotine. De eerste dagen zijn de afkicksymptomen het hevigst. Na de twee of drie weken gaat het al heel wat beter, en binnen de drie maanden bent u ervan af. Alleen het psychisch verlangen naar een sigaret kan nog maanden, zelfs jaren de kop opsteken.


Als u stopt met roken kan u gaan hoesten. Dat komt omdat het schoonmaaksysteem van de luchtwegen zijn werk doet. Er wordt meer vervuild slijm omhoog gewerkt, dat de keelholte irriteert en hoestprikkels veroorzaakt. Ook die hoestbuien zijn maar tijdelijk. De hardnekkigheid van deze verschijnselen verschillen wel van persoon tot persoon, en ze zijn van voorbijgaande aard. Het merendeel van deze ongemakken kan worden verzacht met geneesmiddelen/hulpmiddelen. (Zie 10.4).











10.2. Wat is de verslaving aan roken?





Bij het stoppen met roken moet je het opnemen t.o.v. twee verslavingen nl. het automatisme om te roken en de hoeveelheid nicotine in het bloed die door het stoppen sterk afneemt. Met het automatisme bedoelen we de gewoonte om steeds die zelfde handelingen door te nemen als je aan het roken bent.


De medische wereld was voor 1988 er zich niet van bewust dat nicotineverslaving even moeilijk te overwinnen is als heroïne- of alcoholverslaving. Pas in 1988 zou de Wereldgezondheidsorganisatie tabaksverslaving in de internationale classificatie van ziekten opnemen en als een medisch probleem met mogelijk extreme ontwenningsverschijnselen erkennen. Het rapport van de US Surgeon General (Zie volgende pagina) zou dat jaar zelfs stellen dat nicotine zes keer zo verslavend is als alcohol en even verslavend als crack.


10.3. Hulp bij het stoppen met roken (therapieën en hulpmiddelen)





Acht op tien rokers kiezen ervoor om meteen volledig te stoppen, zonder af te bouwen. Die drastische aanpak heeft ook de grootste kans op slagen, al heeft de grote meerderheid meer dan één poging nodig. Daarbij steunen ze vooral op wilskracht, en liefst ook op een goede voorbereiding. Als men een pakje per dag rookt, betekent dat van 20 à 25 naar nul sigaretten op één dag tijd. Dat plotse wegvallen van nicotine kan afkickverschijnselen uitlokken zoals zenuwachtigheid, hoofdpijn, slapeloosheid en concentratiestoornissen. Vooral de eerste dagen kunnen knap lastig zijn.


Sommige rokers proberen het aantal sigaretten geleidelijk aan af te bouwen. Door maar een half sigaretje te roken, een uur te wachten voor ze een volgende opsteken…


Probleempje hierbij is dat je geestelijk afhankelijk blijft van het rookritueel. Op deze manier stoppen is aartsmoeilijk. Nogal wat mensen uiteindelijk toch weer meer te roken.


Gelukkig komt de medische wetenschap ons daarbij tegemoet. Er zijn een aantal therapieën die voor sneller succes kunnen zorgen, ook een heel aantal hulpmiddelen en medicijnen die een hulp kunnen bieden bij het afraken van de rookverslaving.











10.3.1. Therapieën





Sommige mensen hebben nood aan extra motivatie, psychologische bijstand of contact met lotgenoten. Zo’n begeleiding kan op verschillende manieren worden ingevuld. Bedoeling is het rookgedrag te ontrafelen, en op basis daarvan de geschikte manier te zoeken om te stoppen.


Wie kiest voor groepsbegeleiding, kan deelnemen aan een stopcursus. Zo’n therapie loopt over een kort opeenvolgende sessies, is erg intensief en pakt vooral de geestelijke afhankelijkheid aan. Onder meer door alternatieven voor roken te zoeken. Op zo’n cursus treft u lotgenoten waarmee tips en ervaringen uitwisselt. U krijgt ook informatie en psychologische begeleiding.


Wie zich in een groep niet lekker voelt, kam zo’n intensieve therapie ook op z’n eentje volgen. Daarvoor kunt u terecht bij uw huisarts of een psychotherapeut.





10.3.1.1. Hypnose





Ook hypnose kan helpen om het roken af te leren. In een voorafgaand gesprek peilt de therapeut naar uw motivatie om te stoppen, en naar eventuele hindernissen of problemen die beletten om de rookvrije weg te kiezen. Moderne hypnose werkt met wederzijdse interactie. Samen met de hypnotiseur ontdekt u innerlijke hulpbronnen om uw doel te bereiken. In een toestand van diepe ontspanning, of hypnose, bent u vatbaar voor suggesties van uzelf of de therapeut. In hypnose kunt u zichzelf rookvrij beleven, met alle voordelen en goede gevoelens die daarbij horen. Zo kunt u ook op zoek gaan naar de oorzaak van uw verslaving. Verder helpt hypnose om de neveneffecten en de stress, die het stoppen met roken met zich meebrengen, te verminderen. Vaak krijgt u ook technieken voor zelfhypnose aangeleerd om thuis toe te passen.


Of deze methode lukt, hangt naast de deskundigheid van de therapeut sterk af van uw vertrouwen en medewerking. Het zijn immers uw eigen gedachten en gevoelens die het stoppen mogelijk maken, weliswaar met de hulp van de therapeut.








10.3.1.2. Lasertherapie





Laserbehandeling neutraliseert je lichamelijke behoefte aan nicotine en vermindert de ontwenningsverschijnselen. Softlasertherapie concentreert zich op 46 meridiaanpunten, de uiteinden van de energiebanen in het lichaam die met zuiver laserlicht worden verwarmd. Sommige meridiaanpunten worden gekalmeerd om de behoefte aan nicotine te verminderen. Andere worden juist gestimuleerd om het verlangen naar een sigaret te onderdrukken en uw prikkelbaarheid te temperen. Een behandeling duurt ongeveer één uur; soms is nog een nabehandeling nodig.








10.3.1.3. Nicotinetherapie





Met nicotinesubstitutie neemt de(ex-)roker op een andere wijze nicotine tot zich dan met roken. Het is een veelgebruikt hulpmiddel bij stoppen. Helaas is de wijze waarop er gebruik wordt gemaakt vaak niet juist. Daardoor denkt een gebruiker al vlug dat het middel niet helpt, terwijl het bij een juist gebruik wel geholpen zou helpen. Overigens is het wel van belang een goed beeld te hebben van wat u van deze middelen verwachten mag.


(Zie “Nicotine”)





 Nicotine is de verslavende stof in de sigaret. Door het weghalen van nicotine treden ontwennings-verschijnselen op. Door na het stoppen toch nicotine te gebruiken, kunnen deze verschijnselen verminderd worden. Rookverslaving is niet alleen echter een zaak van nicotineverslaving. Een belangrijk deel van de verslaving zit “tussen de oren”. Een soort geestelijke verslaving dus. Daartegen helpt nicotinetherapie niet. Maar door de lichamelijke ontwenning minder zwaar te maken, kan een deel van de ontwenners de ontwenning beter aan. Het is dus geen wondermiddel. Een roker moet nog steeds inspanning leveren om van het roken af te komen. Wie veel last heeft van ontwenningsverschijnselen kan echter baat hebben bij deze middelen. Er bestaan vier vormen van nicotinesubstitutie: kauwgom, pleisters inhaler, microtab(letten). In wezen is de werking hetzelfde. Alleen de wijze toediening verschilt. Pleisters plakt u één keer per dag. De kauwgom, de inhaler en de microtab neemt u regelmatig gedurende de dag, meestal op momenten dat u trek hebt in een sigaret.


Vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven, mogen deze nicotinehoudende middelen niet gebruiken. Mensen met een aandoening aan hart en/of bloedvaten moeten eerst hun arts raadplegen. Voor het beste effect moet u de middelen volgens voorschrift gebruiken en de kuur niet afbreken. (Vernoemde hulpmiddelen zie 5.2.)








10.3.1.4. Acupunctuur





Sommige rokers hebben baat bij acupunctuur. Met behulp van fijne naalden stimuleert de acupuncturist specifieke punten op het lichaam. Auriculotherapie werkt volgens dezelfde principes, maar behandelt alleen punten op het oor. Ontwenningsverschijnselen zoals hoofdpijn, zenuwachtigheid en slapeloosheid kunnen daardoor geminimaliseerd worden of zelfs wegblijven. Het resultaat is sterk afhankelijk van persoon tot persoon. Toch zijn sommige mensen er heel tevreden over.








10.4.1.5.Homeopathie





Tabacum Kaladium is een gekend homeopathisch middel dat helpt om in de eerste weken na het stoppen het verlangen naar tabak de baas te worden. U kunt ook kiezen voor een therapie op maat. Daarvoor gaat u te rade bij een klassiek homeopaat, die dan het voor u geschikte geneesmiddel uitzoekt. De doeltreffendheid van homeopathische middelen zijn nog onvoldoende gekend.





10.3.2. Hulpmiddelen





“Het zijn geen wondermiddelen, maar hulpmiddelen. Je moet het nog altijd zelf doen.”





Veel antirookmiddelen verschijnen op de markt, meestal in combinatie met een begeleidingsplan. De een is meer effectief dan de andere, maar het is nog altijd de persoon zelf die het moet klaren. In dit hoofdstuk behandelen we de verschillende hulpmiddelen, al dan niet effectief, hun slaagvermogen en hun nevenwerkingen. We onderscheiden bij de hulpmiddelen voornamelijk twee soorten: diegene gebaseerd op nicotine en diegene die niet gebaseerd zijn op nicotine.











10.3.2.1 Hulpmiddelen die geen nicotine bevatten





Amfebutamon(Bupropion)


Nicotinesubstitutie, in combinatie met een gedragsmatige begeleiding, bevordert de rookstop. Recent is amfebutamon(bupropion) beschikbaar gekomen voor het vergemakkelijken van rookstop, eveneens in combinatie met begeleiding. Amfebutamon dat oorspronkelijk werd ontwikkeld als antidepprisivum, indiceert de opname van noradrenaline en dopamine. Het is chemisch niet verwant aan de andere beschikbare antidepressiva, maar wel aan het centraal stimulerend middel amfepramon(diethylpropion). Het werkingsmechanisme bij rookstop is nog onduidelijk.





Tot op heden zijn de resultaten gepubliceerd van twee klinische studies, waarbij de doeltreffendheid van amfebutamon werd onderzocht bij vrijwilligers, gemotiveerd om te stoppen met roken; deze kregen naast het geneesmiddel ook een kortdurende individuele vorm van begeleiding. Amfebutamon, oraal toegediend onder de vorm van een preparaat met vertraagde vrijstelling, werd 8 dagen voor de geplande stopdatum gestart.





In de eerst studie gepubliceerd in ‘97, werd bij 615 rokers amfebutamon gedurende 7 weken vergeleken met placebo. Het percentage rookstop na één jaar bedroeg


°12,4% in de placebogroep


°19,6%bij diegene die 100mg amfebutamon per dag hadden gekregen,


°22,9%bij diegene die 150mg amfebutamon per dag hadden gekregen,


°23,1%bij diegene die 300mg amfebutamon per dag hadden gekregen.





Alleen de resultaten in de 150 mg- en de 300 mg-groep waren significant verschillend van deze in de placebogroep.





In de tweede studie, gepubliceerd in 1999,werd amfebutamon toegediend gedurende 9 weken: eerst drie dagen 150 mg per dag, nadien 300 mg per dag. Amfebutamon werd bij 893 patiënten vergeleken met placebo, met transdermaal nicotine en met de combinatie amfebutamon/transdermaal nicotine. Het percentage rookstop na één jaar bedroeg.


°15,6% in de placebogroep


°16,4% in de nicotinegroep


°30,3% in de amfebutamongroep


°35,5% in de groep die de combinatie van amfebutamon en nicotine had gekregen.





Amfebutamon was in deze studie significant doeltreffender dan placebo of nicotine alleen; het verschil in doeltreffendheid tussen de amfebutamongroep en de groep die de combinatie amfebutamon-nicotine had gekregen, was statistisch niet significant. Naar aanleiding van deze resultaten verscheen in de New England Journal of Medicin een lezersbrief met de opmerking dat de nicotinepleister in deze studie minder doeltreffend was dan wat klassiek wordt beschreven. De auteur van deze brief stelt de doeltreffendheid van amfebutamon niet in vraag, maar hij meent dat het op basis van deze vergelijkende studie te vroeg is om een uitspraak te doen over de vergelijkende waarde van de nicotinepleister en amfebutamon.





In de twee studies was met amfebutamon de gewichtstoename die optreedt bij het stoppen met roken, minder uitgesproken dan in de placebogroep; dit effect was echter beperkt tot de behandelingsduur en verdween na stoppen van amfebutamon. Zoals voor nicotine ,werden met amfebutamon de ontwenningsverschijnselen gunstig beïnvloed, doch niet volledig geëlimineerd.





De meest frequente ongewenste effecten van amfebutamon in de studies waren monddroogte, slapeloosheid en hoofdpijn. Er zijn(nog)geen gegevens beschikbaar over de doeltreffendheid en veiligheid van amfebutamon bij risicopatiënten zoals rokers met coronairlijden, hypertensie of chronisch obstructief longlijden, en bij zwangere vrouwen. Amfebutamon in te hoge doses, en zelden ook bij therapeutische doses, kan uitgesproken angst, hypertensie en convulsies veroorzaken. Het risico van convulsies lijkt hoger te zijn bij personen met epilepsie en bij patiënten met anorexia nervosa of boulimie en is dan ook gecontra-indiceerd bij deze mensen(aangegeven op bijsluiter).





Dit geneesmiddel is te verkrijgen onder de naam Zyban.














Nepsigaretten


Sigaretten zonder tabak bevatten vaak menthol of lobeline, een stof die min of meer werkt als nicotine, maar dan zonder afhankelijkheid te veroorzaken. Als u stopt met roken, krijgt u niet alleen af te rekenen met het fysieke gemis aan nicotine, u moet ook op zoek gaan naar een andere houding. Namaaksigaretten kunnen daarbij helpen. Ze verhinderen dat u het rookritueel mist. Zo schakelen ze het probleem van de geestelijke verslaving even uit, maar de ontwenningsverschijnselen blijven.


10.3.2.2. Nicotine bevattende middelen





Nicotinesubstituties vervangt gedeeltelijk de nicotine in tabak, maar geeft die trager en in kleinere hoeveelheden af dan het geval is bij sigaretten. Dat helpt de fysieke verslaving te overwinnen. Nicotinesubstitutie kan in de vorm van kauwgom, pleisters, een neusspray, een inhaleerder, en tabletten die u onder de tong legt. DE meeste preparaten voeren nicotine aan met pieken. Zo kunt op korte termijn reageren op een plotse drang om te roken. Alleen de pleisters geven doorlopend nicotine af, zodat het nicotinegehalte in het bloed constant blijf. Nicotinepreparaten(bijvoorbeeld Nicorette of NiQuitin)zijn er ook in verschillende dosissen, aangepast aan uw graad van afhankelijkheid. Het is de bedoeling dat u zo’n product slechts een aantal maanden gebruikt, terwijl u de dosis geleidelijk afbouwt.


De verschillende soorten kauwgom, pleisters en tabletten zijn in België zonder voorschrift verkrijgbaar in de apotheker. Voor de spray en de inhaleerder is een doktersvoorschrift nodig. Toch raadpleegt u best altijd de huisarts voor u met een nicotinekuur begint. Soms kunnen neveneffecten optreden, zoals een geprikkelde keel of huidirritatie – natuurlijk allemaal veel minder bedreigend dan de risico’s van het roken zelf. Toch liever geen nicotinekuur als u zwanger bent. En best geen sigaretten ook.








Nicotinepleisters


De pleister geeft de nicotine via de huid op continue wijze af in het bloed. De pleisters zijn er in verschillende sterktes. In een kuur begint u met de sterkste (tenzij u een lichte roker was) en gaat u na een aantal weken over naar een lichtere pleister. Er zijn in België twee soorten pleisters op de markt: de 24-uurs en de 16-uurs pleister. De meest voorkomende bijwerking is huidirritatie. Raadpleeg in dat geval uw huisarts. Een andere manier om dit te voorkomen is de pleister telkens op een andere plek aan te brengen.


Soms komen slaapstoornissen voor. Als dit het geval is kunt u beter de 16-uurs pleister gebruiken. Verkrijgbaar bij apotheek en drogist.








Inhaler


Ook bij de inhaler wordt de nicotine opgenomen via het mondslijmvlies. Bij zin in roken plaatst u de inhaler aan uw mond en inhaleert i de nicotine die zich voor het grootste deel aan het mondslijmvlies hecht. De hoeveelheid nicotine die uit de inhaler vrijkomt, varieert met de temperatuur waarin het gebruikt wordt. Bij een hogere temperatuur komt er meer nicotine vrij. Beneden de 15 graden moet de inhaler niet gebruikt worden. De meest voorkomende bijwerkingen zijn hoesten en irritatie van mond en keel. Ze verdwijnen meestal na de eerste twee weken van de behandeling. (Zie figuur 14: “Nicorette”)








Microtab


De microtab is een klein tabletje dat 2 mg nicotine bevat. Het tabletje moet onder de tong worden gelegd. Het lost daar ongeveer in ongeveer 30 minuten op. De nicotine wordt via het mondslijmvlies in het bloed opgenomen en is genoeg om de behoefte aan roken te verminderen. Het tabletje bemoeilijkt het praten niet of nauwelijks. Voor de meeste mensen zijn 8-12 tabletjes per dag voldoende. Maximaal mogen 16-24 tabletjes per dag gebruikt worden. De meest voorkomende bijwerking is irritatie van mond en keel. Bij de meeste mensen went die na een paar dagen.








Nicotinekauwgom


Dit middel is bedoeld voor nicotineafhankelijke rokers. Ze is in staat de behoefte aan nicotine te neutaliseren. De kauwgom heeft evenwel geen invloed op de psychische verslaving aan de sigaret. Mits goed gebruik kan de nicotinekauwgom helpen bij het ontwenningsproces. Het voordeel aan de kauwgom is dat de mond in beweging blijft zodat de aandacht afgeleid wordt van het”moeten”roken. Twee- tot driemaal kauwen geeft reeds een gelijkaardige hoeveelheid nicotinetoevoer als een sigaret. Een veelgemaakte fout is dat men, net als met gewone kauwgom, voortdurend kauwt. Dit levert speeksel op dat men –met daarin de nicotine-doorslikt. Vervelende bijwerkingen zoals een zere keel, maagklachten en de hik kunnen het gevolg zijn. De nicotine komt via de maag in de bloedbaan en wordt zo naar de hersenen vervoerd. Afhankelijk van de dosis nicotine is dit middel vrij verkrijgbaar of op doktervoorschrift.














10.3.3. Alternatieve hulpmiddelen





Placebo


Een onschuldig middel waarvan de farmacologische bestanddelen geen enkele rechtstreekse invloed hebben op het rookgedrag. Het effect bestaat erin dat het hen helpt te stoppen met roken.








Nicotinefilters


Antitabakproducten zoals filters in sigarettenpijpjes filteren een deel van de teer en de nicotine uit de sigaret voor u de rook inademt. Zo’n pijpje brengt u op de filter van uw sigaret aan. Bedoeling is dat u geleidelijk aan overstapt op steeds sterkere filters zodat u stelselmatig minder nicotine inhaleert. Probleem is dat u uw gewoonte om te roken niet afleert. Nogal wat rokers laten de pijpjes na verloop achterwege. Anderen beginnen meer te roken of gaan krachtiger inhaleren. (Bv. Cipurette).








Accudrop


Door het aanbrengen van een druppel van het product op de filter van de sigaret, wordt de werking van de filter versterkt. De roker ademt aldus minder teer en nicotine in, maar de behoefte om te roken verdwijnt niet. Uit een analyse uitgevoerd door “Test aankoop” blijkt het product een mengsel te zijn van suiker, water, bewaarmiddelen en kleurstoffen.








Smaakbedervers


Smaakbedervers worden in de mond gebracht waardoor de tabaksrook een onaangename smaak krijgt. Het product blijkt echter weinig doeltreffend.








Tabletten


Er bestaan diverse tabletten, gebaseerd op plantaardige bestanddelen, vrij verkrijgbaar in de apotheek. Studies wezen uit dat het dezelfde werking had als placebo’s.











10.4. Motivatie





De motivatie is naast de wilskracht zeer belangrijk tijdens deze periode. De meeste mensen gaan stoppen met roken als ze er fysiek gaan onder lijden. Wanneer rokers bij inspanningen minuten zitten na te hijgen en moeten onderdoen voor hun collega’s is stoppen niet ver meer van huis.


Ook antirookcampagnes brengen mensen tot inzicht. Recent is er een nieuwe methode in Canada ingevoerd. Op alle sigarettenpakjes zijn foto’s aangebracht van kwalen die je kan krijgen van het roken zoals een zwart gekleurde long, geel-zwarte tanden……


Ook denken mensen aan het stoppen als ze zien dat ze als roker niet echt gewenst zijn. Meer en meer restaurants verbieden het roken en in vliegtuigen is dit ook al verboden.








10.5. Nog enkele tips bij het stoppen





-doe het de eerste dagen rustig aan, maar zorg dat de verveling niet toeslaat.


-Drink veel water en fruitsappen, om schadelijke stoffen vlugger uit het lichaam te spoelen.


-Matig koffie en alcohol, zeker de eerste dagen; ze versterken het verlangen naar een sigaret.


-Vermijdt rokerige plaatsen en de confrontatie met rokers, tot u sterk genoeg bent om de verleiding te weerstaan.


-Denk niet aan”nooit meer roken” of aan de weken die komen. Concentreer u op vandaag, en tel van dag tot dag.


-Krijgt u zin om te roken? Maak een wandeling of bel iemand op.


Meestal is de trek na enkele ogenblikken alweer verdwenen.


-Beloof uzelf om niet te roken, en blijf dat gedurende een lange tijd doen.


-Toch een sigaretje gerookt? Geef de moed niet op, maar blijf proberen.




































































Bijlagen








A…………………….….Rokersquiz


B…….……Tabaksgebruik in België


C….Discussie: rokers  niet-rokers


D………………….Nuttige adressen





Bronvermelding





 Info van het Jac (jongeren advies centrum): “Roken: Wat doe je ermee?”





 Eos: Jg. 1999 nr.1 “Minder roken met minder moeite”


Jg. 1993 nr.9 blz. 64 e.v. “Voor wie er tabak van heeft”


Jg. 1993 nr.10 blz. 42 e.v. “Meer dan rook alleen”





 Roker of niet-roker: 100 vragen over roken (vzw vereniging voor kankerbestrijding;


Dr. Juan Coulon; dr. Partricia Kirkhove; dr. Ivo Nagels).


 Leefmilieu en kanker: een praktische preventiegids (Belgische federatie tegen


kanker)


 De medische vraagbaak voor het gezin (Dr. Morris Fishbein)


 De werking van het lichaam (Dr. Christiaan Barnard)


 Stoppen met roken (Grieto Zeeman, Aart Mudde) herziene uitgave 1997


 Passief Roken (Dr. C. W. Kramers)


 Natuur & Techniek Het digitale archief III ‘90-’99





 Folders: - “Bloeddruk” _ Belgische Cardiologische Liga


- “Roken: waarom ermee stoppen?” _ vzw vereniging voor kanker-


bestrijding


- “Kanker… een gids om er zelf iets aan te doen” Vlaamse Adviescommissie


voor kankerpreventie


- “Tabak doodt 1 persoon op 7 … zeg gewoon Neen!”_ vzw kankerbestrijding


- “Stoppen met roken? Waarom?” _ uitgegeven door Bios





 “The Tobacco Industry: Successful Efforts to Control Tobacco Policy Making in


Switzerland” van Chung-Yol Lee, MD MPH Stanton A. Glantz, PhD, januari 2001





 Vlaamse Diabetes Vereniging: Diabetes Info 1998, nr. 6





 internet: www.stivoro.nl


www.cancer.be


www.natutech.nl


http://www.mineco.fgov.be/informations/statistics/figures/home_nl.htm


www.who.int/toh/fctc/fctcintro.htm


http://www.demeester.com/12werken/tabak.htm


http://www.who.int/


www.tobacco.who.int


www.vig.be/doc/tabak


www.notobacco.com


http://207.25.71.23/HEALTH/indepth.health/cancer/lung/index.html


http://starbulletin.com/97/04/22/news/story4.html


http://www.heartpoint.com/smoking.html


http://www.nih.gov/news/pr/apr98/nci-10a.htm


www.mayohealth.org/


www.diabetes-vdv.be/Diabetes-Info-Magazine/


http://www.cancer.org/tobacco/


http://www.nicotine-anonymous.org/


http://www.smokenders.com/


http://www.lungusa.com/
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen