Boekverslag : Maarten 't Hart - Het Woeden Der Gehele Wereld
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2406 woorden. |
Overige 1. Wat verwachtte je van dit boek voordat je het ging lezen? Geef duidelijk aan hoe het kwam dat je dat verwachtte (titel, achterflap, etc.). Geef ook aan waarom je dacht dat dit boek goed in jou thema zou passen. Ik verwacht dat het een dramatisch en triest boek is, omdat er op de kaft een kinderfoto staat die verscheurd is. De foto is qua kleur somber en triest. Het rood doet me denken aan bloed. Als je naar de titel kijkt, begrijp je al dat het over iets heel aangrijpendst gaat. Op de foto op de achterzijde staat een duister figuur die waarschijnlijk een belangrijke rol in het verhaal zal gaan spelen. Op de achterflap staat in het kort vermeld dat er een moord is gepleegd. 2. Welke personage vond je het sympathiekst? Welke vond je het minst sympatiekst? Leg bij beide uit waarom en gebruik daarbij citaten. Ik vond William sympathiek, omdat hij als eerste écht contact met Alexander zocht, die toch vrij eenzaam was. Citaat blz. 129, de één na laatste regel: "Zou het niet leuk zijn om eens samen te spelen?" zei hij. Ik ben nog niet zo ver op de dwarsfluit als jij op de piano, maar misschien zouden we toch eens wat Handel of Blavet kunnen proberen. Voel je daarvoor? " t/m blz. 130 regel 2. Ik heb lang zitten nadenken over de minst sympathieke persoon in dit boek. Ik moest een keuze maken tussen zijn vader en Janny. Beiden vond ik namelijk onsympathiek. Toch kies ik voor zijn vader, want ik vind dat een vader toch het dichtst bij je hoort te staan. Zijn vader heeft hem nooit de reden verteld van de pesterijen in zijn dorp. Alexander voelde zich niet gesteund, wanneer hij vertelde over deze pesterijen. Toen hij bijna verdronken, reageerde zijn vader niet eens geschrokken. Citaat Blz. 25 regel 3 van onderaan. Na mijn relaas zie mijn vader: "Nou, ik help je hopen dat het je laatste strop niet is." Ik vind dat zijn vader op dit moment de waarheid had moeten vertellen. Een andere reden waarom ik de vader onsympathiek is dat hij de piano van Alexander heeft verkocht. Alexander genoot van pianospelen, dit wist zijn vader. Hoe kan een vader dit doen. En mocht het uit geldgebrek zijn, oké, maar bespreek dit dan. Later is uitgekomen dat de vader dit nooit heeft besteed. 3. Wat een verhaalpersonage voelt is vaak een aanwijzing voor wat hij of zij zal doen. Kies een belangrijke personage uit en vul voor hem de volgende matrix in. In de kolom emotie omschrijf je het gevoel van het personage. In de kolom handeling beschrijf je wat het personage vanuit dat gevoel doet. En in de laatste kolom noteer je wat het gevolg was van die handeling. Emotie Handeling Resultaat (goed/slecht, waarom) Angst Alexander probeert de persoon te vinden die hem die angst bezorgt. Positief.Hij denkt hem gevonden te hebben en raakt zijn angst kwijt, omdat hij deze man vertrouwt. Deze man heest hem namelijk gezegd hem nooit kwaad willen doen, en dus niet meer bang hoeft te zijn. 4. A) Vanuit wie wordt het verhaal verteld? Het verhaal "Het woeden der gehele wereld wordt verteld vanuit Alexander. B) Wat is, denk je, hiervan het gevolg? Het is een "ik" verhaal geworden. Het verhaal beschrijft alleen hoe hij de dingen voelt. Als z'n vader of z'n moeder het verhaal had geschreven, had het verhaal heel anders geworden. C) Kies een (kort) fragment uit (maximaal 1 bladzijde in het boek) en herschrijf het door het verhaal uit een andere personage te laten komen. Misschien moet je je docent om hulp vragen! Blz. 56. Vanuit vader: "Het is waterkoud" zei ik. Op het Hooft waren gassies rotjes aan het afsteken. En toen m'n zoon half bevroren thuis kwam, en een half uur op z'n vingers blies en toen op piano begon te spelen, ging eens over vroeger nadenken. 5. Noem drie voorwerpen /gevoelens / uitspraken / ruimtes / weersgesteldheden die volgens jou symbolisch gebruikt zij. Je docent zal precies uitleggen wat het inhoudt. Geef steeds de citaten en leg ze uit. Blz. 187 regel 9: Met Alladin. Het pakhuis waar Vroombout vermoord is, is het donker. Blz. 197 Laatste drie regels: Toetakelen/opmaken. Het is negatief. Blz. 216 Op de helft: Het meisje praat lief over vroeger. Op dat moment is de lucht immens blauw met witte wolkjes. 6. Is er iemand in het verhaal die jou doet denken aan jezelf of iemand die persoonlijk kent? Geef citaten en leg ze uit. Ja, blz. 250-251: Ze glimlachte, ze zei: "Ach, kom, laten we nou eens praten, ik ben dol op je, echt waar, en jij... je vindt mij een beetje griezelig, je bent een beetje bang voor mij, maar dat is... jij weet dat nog niet, of je bent er nog niet aan toe om dat te weten, maar angst is ook liefde, angst is de beste voedingsbodem voor liefde, dat zul je nog wel ontdekken, ik zou alleen graag zien dat je, voordat je ontdekte, bij vergissing de een of ander spillepoot leuk zou gaan vinden. Bij een vriendin van me wordt haar liefde ook niet beantwoord. 7. Geef drie citaten die weergeven wat dit boek jou te zeggen heeft. Elk citaat goed en uitgebreid uitleggen. 1.Blz. 59-60. Haastig schoot ik achter de piano. Ditmaal kon ik met een kort voorspel volstaan. Achter mij wist ik Vroombout. Terwijl ik speelde hoorde ik hoe hij langzaam naderbij kwam. Toen hoorde ik andere voetstappen; er kwam nog iemand het pakhuis binnen. Vroombout stond onbeweeglijk bij het gangetje dat naar ons woonhuis leidde. Die ander liep nog. Ik hoorde Vroombout verbaasd zeggen: "Wat doet u hier?" en ik zette het lied in. Buiten werd zowaar luid meegezongen en daarom durfde ik wat harder te spelen. Misschien was het ook mijn onrust, de schrik vanwege de verschijning van Vroombout die mij ertoe bracht er op los te hameren. Schuin achter mij klonk een harde knal. Eén ogenblik dacht ik dat mijn vader een papieren zak stuksloeg, maar toen besefte ik dat hij elders was. Volgens het draaiboek van de Kruishoop-campagne hoorde hij al aan te bellen bij de ongelovigen op het Hoofd. Toen dacht ik: "O, een gassie heeft een rotje naar binnen gegooid." Dadelijk na de knal leek of er iets omviel. Omdat ik het lied uit mijn hoofd speelde, kon ik het mij veroorloven om even om te kijken. Achter de half open staande pakhuisdeur stond een man. Diep over het voorhoofd droeg hij een gleufhoed. Met een donkere sjaal had hij zijn mond bedekt. Ik zag hem daar staan, zag zijn felle, donkere ogen, zag zijn zware wenkbrauwen, zag ook het gebaar waarmee hij iets op mij richtte, zag ook hoe hij zijn andere hand zijn sjaal hoger om zijn mond schikte. Waarom schrok toen niet? Drong toen eenvoudig niet tot mij door dat de man op Vroombout had geschoten had en nogmaals zou kunnen schieten? Kon ik mij zoiets niet domweg niet voorstellen? Of was ik er, dankzij Mozes en het zwembad, al op voorbereid? Zou ik, als ik toen wel geschrokken was, later minder geleden hebben onder die herinnering aan dat kortstondige ogenblik waarop ik omkeek? En wat ik weet, mij herinner, is dat ik niet schrok. Ook weet ik dat ik dadelijk weer naar de toetsen tuurde en rustig verder speelde. Soms meen ik mij te herinneren dat ik toen gedacht moet hebben: "Zolang ik speel kan hij niet schieten, want dan horen ze buiten dat het pianospel ineens ophoudt", maar ik ben er allerminst zeker van dat ik dat heb gedacht. Dat er op Vroombout geschoten was, wist ik toen immers nog niet. Wel herinner ik mij heel goed dat ik een eindeloos naspel improviseerde en mij terwijl ik speelde, steeds afvroeg: "Waar is Vroombout gebleven?" Toen ik ten slotte opstond was het, omdat iemand de deuren had dichtgeduwd, duister in het pakhuis. Op weg naar buiten botste ik met mijn voeten tegen iets dat vlak bij het gangetje naast de twee doodskisten lag. Het was een groot donker voorwerp. Daar had zostraks toch niets gelegen? Voorzichtig bukte ik mij. Met mijn hand tastte ik omlaag. Mijn vingers raakten ruwe stof. Hoogst verbaasd deed ik een paar stappen terug. Snel liep ik naar een lichtknopje. Voor ik evenwel het licht aandeed, begreep ik wie daar tussen die twee kratten het gangpad blokkeerde. Geen moment kwam het bij me op dat hij dood was. Snel liep ik naar buiten. De groentekist was al weg, Everaarts was nergens meer te zien. Ook van de toehoorders was niet één meer overgebleven. Op de Waterweg blies een boot, het regende vrij hard. De President Steynstraat was geheel verlaten, de straatstenen glommen in het licht dat vanuit ons pakhuis naar buiten viel. Toen doemde Varekamp op vanuit de Cronjéstraat. "Kunt u even komen kijken, buurman?" vroeg ik. "Vroombout ligt bij ons in het pakhuis." Varekamp liep het verlichtte pakhuis binnen. Hij boog zich naar Vroombout voorover, wentelde hem voorzichtig op zijn rug, zei vervolgens heel verbouwereerd. "Ik geloof al z'n leven dat Arend dood is." Citaat Blz. 266-267 Ook ik hief mijn glas, dronk eruit tot het leeg was, richtte de kelk op hem, en zei rustig: "Zo? Nog altijd schuldgevoel omdat u toen een pistool op me richtte? En daarom uit schuldgevoel nu zo kwaadaardig tegen mij?" "Wat?" grauwde hij, "wat zeg je, wat bedoel je?" "U weet donders goed wat ik bedoel," zei ik. Iedereen aan de tafel versteende. Niemand at meer. Onthutst, verbaasd, geschrokken zaten ze beurtelings hem en mij aan te kijken. Hij zette zijn glas neer. Zijn zwaar behaarde hand trilde niet. Onbevreesd, ja bijna onbevangen keek hij me aan. Terwijl hij met zijn vinger over de glasrand streek, zei hij: "Verklaar je nader." "Is dat echt nodig?" vroeg ik. "Voor mij wel," zei hij, "ik zou een pistool op je gericht hebben, ik... zeuntje toch, hoe kom je daarbij?" "U hebt de avond ervoor een gastconcert gedirigeerd in Rotterdam. U was in de buurt, u hebt...?" "Waar praat je toch over? Waar heb je het in godsnaam over?" "Over de moord op agent Vroombout. Gepleegd in ons pakhuis. Op zaterdagmiddag, 22 december 1956. Nadat u hem had doodgeschoten, richtte u het pistool op mij en wilde u mij..." "Nou, nou, nou," zei hij, "ik weet niet wat ik hoor! Kom je helemaal ui Australië om je schoonvader te bezoeken..." "Ja nu pas, nu pas, lang na de wettelijke verjaringstermijn! Al die jaren hebt u geen voet in Nederland gezeten Joanna heeft al die jaren maar niet kunnen begrijpen waarom u nooit kwam. Terwijl het alleen maar was omdat u..." "Geen voet meer wilde zetten in dit rotland, werkelijk geen voet meer, het is dat mijn dochter er nu woont, anders had niemand mij hier ooit nog gezien." Blz. 272-273 "Kom nou, u was daar ook, dat staat nu vast, en dat u toen nog geen baard droeg, doet er niet toe," zei ik. "Toen u vanmiddag zo vanuit de hoogte keek, tuurde u... u keek... u keek... ja, goddomme, ik kan het niet onder woorden brengen hoe u keek, maar die blik... het was dezelfde blik als op die zaterdagmiddag, dezelfde blik... toen wist ik het zeker." :Wat zullen we nou hebben, je was helemaal versuft, je hebt me niet eens begroet. Wat zou een jury... Wacht, jullie hebben hier in Nederland geen jury, nou goed, een rechter dan... Je zou niet veel indruk maken op een rechter met je bewijzen. Een baard, een blik, kleren van een snit zoals iedere man ze zo droeg, en verder... verder niks... geen schijntje bewijs." "Nee," zei ik," en toch ben ik er zeker van dat u de man was die achter mij stond, dus u hebt Vroombout doodgeschoten." "Wat zou nou in godsnaam m'n motief kunnen zijn?" "Dat weet ik niet, dat hoop ik nu te horen." De zomeravondwind woelde in het een lange, grijze haar. We liepen langs volkstuintjes waarin brutale konijnen zich te goed deden aan weerloze sla en het stugge blad van sperziebonen. "Stel dat ik Vroombout inderdaad heb vermoord," zei hij, "waarom wil je dan weten, nee, laat ik het anders zeggen: wat voor recht heb jij erop om te weten wat mijn motief geweest kan zijn voor die daad?" "Recht op socialistengeouwehoer," zei ik," ik heb nergens recht op, maar ik kan wel zeggen dat ik jarenlang, misschien niet elke nacht, maar heel vaak, badend in het zweet ben wakker geworden waarin u mij alsnog neerschoot. Soms werd ik er gek van. Had ik toen geweten wie de moordenaar was, dan zou dat mij enorm veel ellende bespaard hebben. Doodsbang ben ik soms geweest. Is de dader niet bekend, dan weet je ook niet voor wie je bang moet zijn, en kun je du bij wijze van spreken voor iedere man bang zijn." "Wat een lulkoek," zei hij," natuurlijk ben je geschrokken, natuurlijk ben je bang geweest, maar nu overdrijf je. Jarenlang doodsbang, veel ellende bespaard, kom nou toch. Je bent nieuwsgierig geweest, je wilt weten wat er gebeurd is. Je hebt hoogstens al die jaren je angst gekoesterd. Niet dat daar iets tegen is: een mens leeft op zijn angsten, schept vanuit zijn angsten. Weest maar blij met zo'n gebeurtenis in je leven, de meeste mensen moeten het zonder doen." We bereikten het pad langs het water. De golven van het binnenmeer sloegen tegen de basaltblokken van de oever. Hij bukte zich, schepte met zijn grote handen water van het binnenwater, en goot hem over zijn voorhoofd. Het was of hij zichzelf doopte. Hij bleef zitten, keerde zich naar mij om, keek vanaf die schuine oever naar mij op en zei: "Voor mij hoef je echt niet bang te zijn." "U was anders knap kwaadaardig vanmiddag en in het begin van de avond." "Vind je 't vreemd?" "Nee," zei ik" schuld baart agressie." Hij kwam overeind. We liepen weer verder. Hij zei: "Weet je wat ik mij al die jaren heb afgevraagd?" "Nou?" vroeg ik. "Waarom je zo rustig doorspeelde na dat schot." "Omdat ik er aan gewend was dat mijn vader op af en toe op zaterdag een papieren zak stuksloeg die hij had opgeblazen." "Zo, deed je vader dat?" "Ja dat vond hij een leuk lolletje." |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |