Luise Rinser, Jan Lobel aus Warschau
H1
De ik-persoon gaat bij de Olenski's werken. Julia: bruin, knap, sterk. Vader: Karl
Olenski, Hoofdman aan het front. Stiefmoeder: Is nu de baas, doet of ze alleen op de
wereld is. Thomas Olenski: vrij jongetje, zat op kostschool, maar die is
gebombardeerd,daarom kwam hij in oktober terug. De kerel, Franz: Krom mannetje, roept
altijd ja terug als Julia iets roept. De ik-persoon werkt er in het zomerseizoen. De
ik-persoon moet op de eerste dag RĂ¼ben (knollen) uit de grond halen. In de pauzes wordt
niet gesproken.
H2
In maart van het volgend jaar gaat de ik-persoon weer werken bij de Olenski's. Frau
Olenski verhuurt 2 kamers, 1 voor de ik-persoon, de andere voor schwiegermutten
(schoonmoeder). Schoonmoeder: halfverlamd, wit van ouderdom. Het is nog stiller. Op een
stormnacht worden er mensen geexecuteerd op het strand van het meer bij de Olenski's. Frau
Olenski gaat iemand halen die gewond is. De anderen hebben het gezien, maar dat weet Frau
Olenski niet.
H3
Frau Olenski heeft er nog steeds niet over gesproken. Julia houdt het niet meer uit. Ze
heeft de sleutel van Frau Olenski gestolen en gaat 's nachts naar de man toe. Hij is niet
verbaasd, hij ziet eruit als een vogel en vindt Julia mooi zingen (dat doet ze elke
avond), hij vindt haar net zo zingen als een duif. De man is jood en een Pool. Julia
vraagt zich bij de ik-persoon op de kamer na het bezoek af of ze het eigenlijk wel goed
heeft gedaan.
H4
De Duitsers komen in het dorp. Er heerst spanning bij de Olenski's. Aan het meer zegt
Franz dat hij weet dat Julia en de ik-persoon weten van de onderduiker. De ik-persoon
ontkent dat. Thomas gooit als de ik-persoon een eindje weg is van Franz, Franz in het
water. Franz heeft hen geholpen met de boot. Julia heeft de pool over het meer geroeit.
Niemand behalve de ik-persoon weet dat. Om de twee nachten gaat ze weer. Franz zegt dat
hij na de oorlog ermee stopt. De Duitsers komen nog steeds niet. De 2e mei is de oorlog
voor de Olenski's voorbij. Ze hadden de witte vlag uitgehangen op 1 mei, de 2e mei hebben
de soldaten er gaten in geschoten. Thomas gaat binnenkort weer weg. De ik-persoon blijft.
H5
Ze krijgen een brief dat ze de boot in moeten leveren. Julia maakt de boot kapot, zodat
ze hem later weer kunnen maken. Thomas is boos.'s Nachts gaat Julia de man halen, hij is
al weg. Thomas ontdekt dat de boot gebruikt is. Julia is veranderd. Niet meer zo
hoogmoedig. Na een koude periode wordt het weer warm en begint het onweer. Bij een
onweersbui komt hij terug. Thomas snapt er niets van. Bij het avondeten zegt Frau Olenski:
Dit is Jan Lobel aus Warschau. Jan gaat even weg en komt weer terug terwijl hij eten naar
Thomas brengt en Frau Olenski Franz roept. Julia heeft de jasmijn achter haar oor
gestoken, waarmee Jan Lobel zat te spelen. Jan wilde al eerder terugkomen maar hij had
zich vergist. De schoonmoeder is boos. Ze gaat naar bed. De ik-persoon slaapt nauwelijks.
H6
Jan Lobel heeft geen kinderen en de vrouw is dood. Zijn vrouw is 4 jaar geleden in een
concentratiekamp gestorven. De
schoonmoeder voert elke dag een gesprek met hem. Dat is haar enigste gesprek. Jan Lobel
schreef verhalen en gedichten. Hij en Julia zijn verliefd op elkaar. De schoonmoeder hoort
Jan in haar gesprekken uit. Jan heeft ook vriendschap gesloten met Thomas. Thomas laat
alleen aan hem zijn tekeningen zien. Alleen de ik-persoon en Franz gingen hem uit de weg.
Op een keer ziet de ik-persoon Jan Lobel zich helemaal uitkleden. Zijn kleren vallen in
het water. Hij stapt naakt in de boot en roeit weg. Het miezerde. De ik-persoon verteld
Julia niets. Jan hoeft nooit mee te werken van de Olenski's. De ik-persoon vindt het
allemaal maar stom. Jan staart en droomt steeds vaker.
H7
Het werd slecht weer. Thomas heeft gestolen. Het werd weer goed weer. Langs de
middenweg van het veld stonden aan weerszijden Phlox. Veel mensen wilden die kopen maar
Frau Olenski verkocht niets. Jan plukt zomaar een bos en gooit die in het water nadat hij
de stengels kaal heeft gemaakt. Franz vraagt
's avonds of ze de bloemen nu wel mogen verkopen, maar dat mag niet. Kort daarna zijn
de bloemen allemaal verregent. Op een avond zit Jan alleen op een natte bank in de regen.
Hij wil alleen zijn en stuurt Thomas weg. Hij is allesbehalve vriendelijk. Op een avond
zoekt de ik-persoon Julia. Hij vindt haar buiten. De mensen in de buurt hebben haar
bespuwt. Daarna wordt er een steen gegooid over de muur naar Jan. Ook een dreigbriefje wat
door de ik-persoon wordt verbrand.
H8
Op de middag voor allerzielen komt een vreemde man door de poort. Het is vader Olenski.
Hij komt langzaam dichterbij. Hij begroet iedereen, maar kijkt Jan wantrouwend aan. Jan
mag blijven. Als hij gaat, gaat Thomas ook. De vader denkt dat het beter was als hij niet
meer gekomen was. Als de vader met Franz naar het tuinhuis is, besluit Jan te vertrekken.
Thomas en Julia willen mee. Julia heeft besloten mee te gaan. 's Nachts blijkt Jan weg te
zijn. Julia beseft wat ze heeft verloren.
H9
's Morgens zegt de vader dat hij hem niet heeft weggejaagd. De schoonmoeder vindt het
jammer, hij hield haar altijd gezelschap. Thomas loopt weg. De politie brengt hem terug.
Hij had al 40 km gelopen. De ik-persoon vertrekt die dag bij de Olenski's en heeft een
jaar lang niet de moet terug te komen.
H10
Kort na Pasen 1947 gaat hij naar de Olenski's. Er was een nieuwe broeikas gebouwd. De
ik-persoon voelt zich er niet thuis. Als hij met Julia op een bank zit, geeft Julia hem
een brief. Daar staat in dat Jan Lobel aus Warschau verdronken is bij een poging illigaal
naar Palestina te gaan. De ik-persoon huilt. Waarom? Om Julia of om Jan Lobel of om alle
mensen die geen vaderland hebben. |