Boekverslag : Jeroen Brouwers - Bezonken Rood
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3364 woorden.


1. Titel: Bezonken Rood


Schrijver: Jeroen Brouwers


jaar 1e druk: 1981




2. Het boek is tussen 30 januari en 2 mei 1981 geschreven. Dit staat achter in het boek vermeld. Het is geschreven in de tijd nadat de moeder van de schrijver (net als in het boek) overleed.




3. Het verhaal is voor een groot deel autobiografisch: Jeroen Brouwers heeft inderdaad in een Jappenkamp gezeten toen hij klein was, zijn moeder overleed op 26 januari, in het boek is de hoofdpersoon een schrijver en heet Jeroen Brouwers, en zo zijn er nog een aantal overeenkomsten. Hierdoor is het soms moeilijk te bedenken dat niet alles in het boek ook echt gebeurd is. De ik-persoon zegt ook een aantal keer dat hij dit boek schrijft: ‘Ik schrijf dit, en er vindt in Nederland een “vrouwenstakingsdag” plaats’ (blz. 54) en ‘Ooit zou ik opschrijven dat ik daar liep, onder mijn hoed, in dat kamp’ (blz. 45) Toen het boek verscheen waren er mensen die boos waren op Brouwers. Ze zeiden dat hij de verschrikkelijke dingen van de concentratiekampen had geprojecteerd naar de Jappenkampen. Hij verdedigde zich door te zeggen dat hij een literair boek had gemaakt; wat hij had geschreven was wel persoonlijk, maar niet autobiografisch. Hij schreef het boek om afscheid te kunnen nemen van zijn moeder: ‘wat ik heb geschreven hoeft niet langer door mij te worden onthouden, het mag nu bewegingen veroorzaken in de bewustheden en onbewustheden van anderen.’




4. Het verhaal speelt in de tijd dat het boek geschreven is (tussen 30 januari en 2 mei 1981). Het is een soort dagboek van de herinneringen van de schrijver.




5. a Het verhaal speelt zich voornamelijk af in het huis van de ik-figuur in ‘Louwhoek’, Exel (dit staat achter in het boek vermeld als de plaats waar het boek is geschreven en het komt soms in het boek voor) en het jappenkamp Tjideng in Batavia.


b In het verhaal is het vaak mistig. Dit staat voor de verwarring en het isolement van de ik-persoon, en de onduidelijke relatie die hij met zijn moeder heeft.


In het kamp wordt de sfeer beheerst door angst voor de Japanners, dood en gebrek aan ruimte en voedsel.




6. De verteltijd is 129 bladzijden, de vertelde tijd is bijna 40 jaar. Niet alle perioden hieruit worden even uitvoerig verteld: over de tijd die de hoofdpersoon in de pensionaten zat wordt bijna niets verteld, de avond waarop zijn moeder stierf is het meest uitvoerig verteld.




7. Het verhaal is niet-chronologisch verteld. Dit komt omdat het eigenlijk allemaal stukjes van herinneringen van de hoofdpersoon zijn en herinneringen komen niet als een film chronologisch boven. Door het soms warrige verhaal lijkt het dus net alsof de schrijver gewoon alle herinneringen die in hem opkwamen heeft opgeschreven. Zo wordt eerst verteld dat Nettie dood ging en later grootmoeder. Verderop in het boek staat echter dat eerst grootmoeder sterft en drie maanden later pas Nettie. De niet-chronologische opbouw heeft tot gevolg dat de lezer pas later dingen gaat begrijpen zoals: ‘kwaak, kwaak’(blz. 10). Pas later als het kikkeren in het kamp is verteld, wordt pas duidelijk wat dit betekent.


Het boek is globaal in vijf perioden te verdelen:


- het kamp (ong. 1945)


- de pensionaten (ong. 1950)


- Liza (1974 of 1975)


- de dood van de moeder van de ik-figuur (26 januari 1981 en de dagen erna)


- de tijd waarin de ik-figuur alles opschrijft (30 januari tot 2 mei 1981)


De eerste drie perioden zijn een soort flashbacks, de avond waarop de moeder van de ik-persoon stierf vertelt hij omdat hij uitzocht hoe ze precies doodging. Hij schreef de programma’s op die er die avond op tv waren enzovoort.




8. Het verhaal heeft een ik-perspectief. De lezer kijkt de hele tijd mee met de ik-figuur en komt geen gedachten te weten van andere personen. Wel worden andere personen door de ogen van de ik-persoon beschreven. Dit heeft tot gevolg dat de informatie beïnvloed wordt door zijn persoonlijkheid.




9. a Thema’s zijn haat en liefde voor zijn moeder. In het prisma uittrekselboek staan dood en angst er ook bij maar dat vind ik niet helemaal waar. Dood is niet het echte thema, je kunt niet zeggen dat het boek over de dood gaat. Het boek gaat meer over het afscheid van zijn moeder: de mist (verwarring tussen de hoofdpersoon en zijn moeder) wordt aan het eind weggeblazen door de wind (het leven).


Het thema kan ook zijn: de ingewikkelde relatie tussen een moeder en haar kind.


b In het boek is de octaviteit belangrijk: ‘het is niet hetzelfde maar ook niet niet-hetzelfde zoals de eerste en de achtste toon van een toonladder’. In de tijd met Liza en daarna komen veel dingen weer terug die ook in het kamp gebeurden. De octaviteit speelt hierbij een rol: het is niet hetzelfde maar ook niet niet-hetzelfde:


- de kinderkaravaan in het kamp // de kinderkaravaan bij Liza


- ketemoe lagi in het kamp // ketemoe lagi bij de dood van de moeder


- rinkelende laarzen van Sone in het kamp // het belletje van de ik-figuur aan zijn broekspijp


- de vliegen in het kamp // de vliegen later (vliegen komen op je zitten als je dood bent of te ziek om ze weg te jagen; daarom houdt de ik-figuur de vliegen bij zijn moeder en bij Liza weg)


- Daantje op stap in het kamp // later


- de onbeweeglijkheid in het kamp van de ik-figuur als zijn moeder mishandeld


wordt // onbeweeglijkheid nu


Naast de octaviteit zijn er veel dingen die door het hele boek heen terugkomen:


- verkeerd verbonden: zijn moeder belde hem nog wel eens op maar zei dan dat ze verkeerd verbonden was. Zo is hij bijna zijn hele leven verkeerd verbonden geweest met zijn moeder. Dit heeft ook te maken met het traliewerk dat hij voor het eerst ziet als zijn moeder hem naar de pensionaten brengt: ‘wij kussen elkaar door een traliewerk van spinnenweb’(blz. 30). Dit traliewerk scheidt hem en vrouwen: ‘het traliewerk tussen mij en het verraderlijke vrouwendom is nooit meer opgetrokken’


- kwaak, kwaak: in het kamp moesten de gevangenen springen als kikkers in de brandende zon als straf voor de atoombommen op Japan.


- Liza: in Liza ziet de ik-persoon een moederfiguur. Hij verwart haar soms ook met zijn moeder. Hij wil haar aan de ene kant mishandelen zoals zijn moeder werd mishandeld, maar aan de andere kant wil hij haar liefhebben zoals hij zijn moeder liefhad.


- Daantje: In het kamp krijgt hij een boekje: ‘Daantje gaat op reis’. Hiermee leert hij lezen en hij draagt het altijd bij zich. Hij rende door het kamp met zijn armen wijd en deed alsof hij een vliegtuig was.


- Angst: De ik-figuur heeft last van angstaanvallen en slikt er ook pillen tegen. Dit is een uiting van schuldgevoelens van de ik-figuur voor de onbezorgdheid die hij had als kleuter. Het martelen en moorden deed hem niets: het was de orde van de dag, '‘dood'’gewoon.


- Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt: dit wordt vaak gebruikt voor de wind, wat symbool staat voor het leven: het zet iets in beweging dat daarna nog even blijft doorbewegen. De moeder van de ik-figuur was in zijn leven als de wind; soms hem aanrakend, maar niet aanwezig. Het wordt ook genoemd in relatie tot het Tjideng-kamp: ‘Zoals in de tuin, nadat de wind voorbij is, nog geruime tijd alles in beweging blijft dat door de wind is aangeraakt, zo zou datgene wat ik in het Tjideng-kamp heb gezien nog drie à vier decennia in mij in beweging blijven om pas door deze tot rust te worden gebracht…’


- druipende gezicht: dit is een uiting van zijn angstaanvallen. Hij kijkt in de spiegel en ziet dan zijn gezicht eraf druipen. Hij heeft het gevoel dat als hij huilt dat dan zijn gezicht oplost en van hem afdruipt. ‘Ik begin te huilen zoals ik in jaren niet heb gehuild (..) De eeltuitwassen op mijn gezicht worden zacht, en daarna vloeibaar en beginnen van mij af te druipen.’ (blz. 70)


- eelt: de hoofdpersoon heeft het gevoel dat zijn hele lichaam bedekt is met eelt. Het komt een paar keer voor dat hij zijn voeten met een eeltschaaf aan het bewerken is. Hij zegt hierover dat de overmatige eeltgroei komt doordat hij in het kamp altijd op blote voeten heeft gelopen. Het eelt staat symbool voor de gevoelloosheid van de hoofdpersoon.


- mist: in het verhaal is het vaak mistig. Dit staat voor de verwarring en het isolement van de ik-persoon, en de onduidelijke relatie die hij met zijn moeder heeft. De mist staat ook voor de dood; aan het eind van het verhaal wordt de mist verdreven door de wind (leven).


- Oedipus: volgens Freud maakt elk kind een oedipale fase door waarin hij zijn moeder erg liefheeft. Hij is dan jaloers op de vader, maar deze is meteen ook een identificatiemodel. De kleine Jeroen is erg aangewezen op zijn moeder, en zijn vader is afwezig dus loopt hij de hele tijd met een foto van hem op zak. Hij heeft een hele speciale band met zijn moeder en wil niet zien dat haar schoonheid wordt beschadigd. De ik-figuur noemt zichzelf ook een keer Oedipus en verwijst naar het eelt op zijn voeten (Oedipus betekent ‘gezwollen voet’)


c samenvatting zie onderaan


d Door de beschadigde relatie tussen een jongen en zijn moeder blijft hij in zijn latere leven problemen houden in de relatie met vrouwen.


f De stijl van het boek is vrij helder. Er worden geen moeilijke woorden gebruikt en het zijn eenvoudige zinnen. Toch zit er veel achter. Het boek is erg gestructureerd: elk klein detail heeft een betekenis. Ook komen er veel elementen in voor die vaak terug komen. Soms zijn deze pas later te begrijpen zoals ‘kwaak, kwaak’. Ook zijn soms de daden en gedachten van de hoofdpersoon niet goed te begrijpen. Bijvoorbeeld als hij een nieuwe moeder wil omdat deze kapot is.




10. Personen:


Jeroen Brouwers (ik-figuur): Hij heeft veel vreselijke dingen meegemaakt als kleuter in het kamp. Dit heeft hem gevoelloos gemaakt. Hij heeft angstaanvallen als gevolg van het kamp. Iemand had eens tegen hem gezegd dat hij als er erge dingen gebeurden maar aan iets anders moest denken maar dat deed hij niet. Hij wilde niet ‘iets anders’ zien, net als op tv: ‘het apparaat dat je kunt aanzetten om taferelen te zien die je graag wilt zien, en die minder verschrikkelijk zijn dan dingen die je anders zou zien’. Hij vindt van vrouwen dat ze mooi moeten zijn en als dat beschadigd wordt door bijvoorbeeld het baren van een kind wil hij een ander. ‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat ogenblik hield ik op van haar te houden. Vanaf dat moment ben ik verdwaald’ zegt hij als zijn moeder wordt gemarteld. En daarna: ‘Ik dacht op dat moment: nu wil ik een andere moeder want deze is kapot.’ (blz. 119) Zijn moeder is zijn ideaalbeeld, dat is beschadigd door de marteling. Hij ziet in Liza een moeder (een ‘nieuw’ ideaalbeeld), waar hij zijn hele leven naar op zoek is geweest: ‘De hele wereld was vol met moeders, maar waar is de mijne’ (blz. 67). Maar hij is ook bang dat dat beeld opnieuw beschadigd wordt. Na de oorlog wordt hij in een pensionaat gestopt en voelt dit als verraad van zijn moeder. Zijn liefde slaat om in haat.


Over de andere personen is weinig bekend; alleen in relatie tot de hoofdpersoon, omdat je alles door zijn ogen ziet.




11. Het verhaal kan echt gebeurd zijn, het is ook voor een groot deel echt gebeurd. Brouwers heeft er wel dingen in veranderd om het een literair boek te maken.




12. Titelverklaring:


Bezonken rood verwijst naar het kamp en naar de Japanse vlag. In het kamp vloeide er veel bloed: rood. De Japanse vlag is een witte vlag met een rode cirkel in het midden. ‘Rood, de kleur van de dood, die als een bloedspat voorkwam op de Japanse vlag’ (blz. 84) Deze cirkel is de zon. De zon is het symbool voor schoonheid.


De titel komt ook een paar keer in het boek voor: ‘Er zakt een waas van bezonken rood voor mijn ogen’ (blz. 57) en ‘Het bezonken rood van Liza’s lichaam’ (blz. 126)


Motto’s:


Er aber, in seiner gewönlichen Art, hüllte sich in Geheimnisse, indem er mich mit grossen Augen anblickte und mir die Worte wiederholte:


Die Mütter! Mütter! ’s klinkt so wunderlich!-


Johann Peter Eckermann, Gespräche mit Goethe.


Dit heeft te maken met de verhouding van de ik-figuur met zijn moeder en de andere vrouwen in zijn leven.


Zoek mij terwijl ik er ben. Leer mij kennen, omdat ik er ben. Ik ben er immers. En toch is zeker dat ik er niet ben.


Zijn moeder was er wel toen ze nog leefde, maar eigenlijk was ze er ook niet omdat ze geen contact hadden. Hierin komt ook de octaviteit weer terug.






Samenvatting


De moeder van de ik-figuur overleed in januari 1981. Hij had al jaren geen contact meer met haar. Hij was niet verdrietig en wilde eigenlijk nergens mee te maken hebben. Wel wilde hij precies weten wat er gebeurd was op de avond van haar dood en hoe de crematie was gegaan.


De ik-figuur, de schrijver Jeroen Brouwers, schrijft nu zijn herinneringen aan zijn moeder op. Toen hij vijf jaar was heeft hij met zijn moeder, oma en zusje in Jappenkamp Tjideng gezeten. Zijn vader en broers zaten in een mannenkamp op Java. Het is was een vreselijke tijd, ze kregen weinig te eten, er was geen ruimte (ze woonden in ‘het aanrecht’), ze moesten soms uren lang op het plein in de brandende zon staan en dood en martelingen waren de orde van de dag. Het deed de kleine Jeroen allemaal weinig; de dood was voor hem ‘dood’gewoon. Hij liep altijd met een helm op en het boekje ‘Daantje gaat op reis’ met een foto van zijn vader erin. Zijn oma en zijn vriendinnetje Nettie Stenvert stierven in het kamp.


In het kamp was Jeroen erg gehecht aan zijn moeder. Hij bleef altijd bij haar en als hij weg moest met de ‘jongetjeskaravaan’ nam hij altijd plechtig afscheid van haar met de Maleise zegewens: ‘Ketemoe Lagi’. Zijn moeder hield een keer voedsel achter maar werd betrapt en ze werd gemarteld. Jeroen zag alles en vanaf dat moment hield hij op van haar te houden.


Na de oorlog werd hij in Nederlandse pensionaten gestopt maar hij vond het vreselijk. Hij snapte het principiële verschil tussen de Japanse kampbewakers en de kloosterlingen niet. Hij voelde het als verraad van zijn moeder dat ze hem daar instopte en zijn liefde sloeg om in haat. Later belde ze hem nog wel eens op maar als hij opnam, zei ze dat ze verkeerd verbonden was. Zo was hij voorgoed verkeerd verbonden met zijn moeder.


Op de avond dat zijn moeder stierf had hij bezoek gehad en een Japanse film die Duits nagesynchroniseerd was. Hij bewerkte zijn voeten met een eeltschaaf omdat hij nog steeds last had van eelt. Hij had namelijk in het kamp altijd op blote voeten gelopen.


De ik-figuur was op een feestje in huilen uitgebarsten omdat hij op de afbeelding van een naakte vrouw had geschoten. Dit herinnerde hem aan de nacht dat zijn moeder naakt op het plein in het kamp had gestaan met verschillende geweren op haar gericht. Na de dood van zijn moeder dacht de ik-figuur ook weer aan zijn geliefde van zes of zeven jaar geleden, Liza. Hij was een paar dagen bij haar geweest. Ze had meegelopen in een Maria-optocht, ze was schooljuffrouw. Hij ziet Liza als een soort moederfiguur.


De ik-persoon wilde niet bij de geboorte van zijn dochtertje zijn omdat hij vond dat door de geboorte van een kind de schoonheid van een vrouw beschadigd werd. Later ging hij toch kijken en toen dacht hij: ‘nu wil ik een andere vrouw’, zoals hij ook ooit een andere moeder had gewild.


De ik-figuur bekijkt allemaal dingen van zijn moeder: foto’s, een brief van zijn moeder aan zijn vader toen ze nog in het kamp was, en geeft beschrijvingen van de avond van haar dood: de tv-programma’s en wat ze gadaan heeft. Ook beschrijft hij de crematie. Die middag rijdt hij helemaal overstuur door het bos. Het is erg mistig en hij neemt met de Maleise zegewens afscheid van zijn moeder. Hij denkt dat er iets gaat gebeuren maar er gebeurt niets. Hij rijdt terug naar huis en voelt zijn gezicht van zich afdruipen.




Recensie




Over ‘Bezonken Rood’ van Jeroen Brouwers is veel geschreven. Het is een autobiografische roman, waarin vooral het woord ‘roman’ niet vergeten mag worden. Toen het boek uitkwam waren er namelijk veel mensen (vooral ‘kampkinderen’ net als Brouwers) die vonden dat Brouwers de waarheid verdraaid had en dat zijn boek grote onzin was. De overmatige eeltgroei op zijn voeten waar hij nog steeds last van zou hebben omdat hij in het kamp altijd op blote voeten had gelopen zou niet waar zijn, en er zou in de kampen ook niet zoveel gemarteld en gedood zijn. Brouwers verdedigde zich echter door te zeggen dat zijn boek geen autobiografie was maar een roman.


Dit is waar, maar het wordt de lezer niet gemakkelijk gemaakt dit te onthouden: de ik-figuur in het boek stelt zich voor als de schrijver Jeroen Brouwers en er wordt herhaaldelijk gezegd dat de ik-figuur het boek schrijft: ‘Ik schrijf dit, en er vindt in Nederland een “vrouwenstakingsdag” plaats’ (blz. 54) en ‘Ooit zou ik opschrijven dat ik daar liep, onder mijn hoed, in dat kamp’ (blz. 45). Verder gebruikt Brouwers veel details zodat gebeurtenissen gepresenteerd worden als historische feiten.


Etty Mulder stelde in De Volkskrant over de “zaak” Brouwers dat Bezonken rood als belangrijkste vraag oproept: ‘Is het waar wat Jeroen Brouwers in zijn roman aan gruwelijkheden opsomt? (…)’. Ik denk dat men in de gaten moet houden dat Bezonken rood een literair boek is en de schrijver dus niet aan de waarheid kan worden gehouden.


Sommige onwaarheden gebruikt Brouwers als zeer goed uitgewerkte literaire beelden, zoals het eelt op zijn voeten, dat staat voor de gevoelloosheid van de ik-figuur. Zo zijn er nog veel meer details die allemaal in elkaar grijpen. In dit boek heeft elk klein detail een functie. Ze hebben allemaal te maken met één ding: de relatie van de ik-figuur (Jeroen Brouwers) en zijn moeder.


In het kamp waren Jeroen en zijn moeder erg gehecht aan elkaar. Jeroen was altijd bij haar. Na de oorlog werd hij in een pensionaat gestopt en voelde dit als verraad van zijn moeder. Zijn liefde voor haar sloeg om in haat. Later heeft hij haar nooit meer echt gezien of gesproken; zij belde hem nog wel eens op maar zei, als hij had opgenomen, dat ze verkeerd verbonden was. Dit is typeren voor hun relatie: ze zijn verkeerd verbonden met elkaar.


De ik-persoon houdt van mooie vrouwen, dat zijn zijn ideaalbeelden. ‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat ogenblik hield ik op van haar te houden. Vanaf dat moment ben ik verdwaald’ zegt hij als zijn moeder wordt gemarteld. En daarna: ‘Ik dacht op dat moment: nu wil ik een andere moeder want deze is kapot.’ (blz. 119). Zijn moeder is zijn ideaalbeeld, dat is beschadigd door de marteling. Hij ziet in Liza (een vroegere vriendin) een moeder, een ‘nieuw’ ideaalbeeld, waar hij zijn hele leven naar op zoek is geweest (‘De hele wereld was vol met moeders, maar waar is de mijne’ (blz. 67)). Maar hij is ook bang dat dat beeld opnieuw beschadigd wordt.


Brouwers vindt dat het ideaalbeeld ook geschonden wordt door een geboorte, en wil daarom niet komen kijken naar de geboorte van zijn dochtertje. Als hij toch komt kijken en zijn vrouw ziet liggen, wil hij ook een nieuwe vrouw, net als hij ooit een nieuwe moeder wilde. Deze gedachtes vind ik moeilijk te volgen, en dat is ook een minpunt aan het boek: Brouwers schrijft zijn gedachten op, maar door het ‘kampsyndroom’ denkt hij af en toe vreemde dingen, die niet helemaal goed te volgen zijn. Want zeg nou zelf: het is niet helemaal normaal om een nieuwe moeder te willen als ze gewond is…




Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen