Boekverslag : Tom Lanoye - Kartonnen Dozen
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 10228 woorden.

Samenvatting

Het boek is een autobiografisch verhaal van de eerste levensperiode van de auteur. Zijn jeugdjaren (lagere school en middelbaar onderwijs) worden erin verteld. Ook de ontwikkeling van zijn homosexualiteit komt uitgebreid aan bod. Op de studeerkamer van het hoofdpersonage (dit is de auteur zelf) staan op een rek een aantal dozen. Deze dozen bevatten de archieven van zijn leven, een doos voor elke periode, met alle goede en slechte herinneringen; aan de hand van deze dozen vertelt de auteur (op een anekdotische wijze) het verhaal van zijn jeugd.

De eerste doos is een kartonnen doos zoals vele jaren geleden gebruikt werd bij de reizen, die georganiseerd waren door de mutualiteiten naar Zwitserland of naar Oostenrijk. De tweede kartonnen doos is een damesschoenendoos en bevat vooral de inwijding in het zogenaamde mysterie van de maatschappij. Hier wordt verteld over de homosexuele ontwikkeling van het hoofdpersonage, en de geschiedenis van zijn lijdensweg in de humaniora, het Kot. De derde kartonnen doos is een echte archiefdoos. In zes van deze archiefdozen rusten de herinneringen aan het middelbaar onderwijs. De persoonlijke contacten met de leraren worden beschreven, waarvan er drie (drie priesters ) een onuitwisbare indruk maakten op het hoofdpersonage. In deze derde doos worden ook de herinneringen aan de toenaderingen tot Z. bewaard, waarop hij hopeloos verliefd is. De vierde doos is de doos, die alle andere dozen overbodig maakt. Zij kan alles bevatten, hoe omvangrijk, verdorven, ridicuul of smetteloos het ook is. Want wat is een achterflap anders dan de bodem, en een voorflap anders dan het deksel, van een kartonnen doos waarin alle schatten en rotte appelen van het bestaan naast elkaar voor het grijpen liggen? (p.141). Dit is de doos waarin de lezer zelf de geheime beelden uit zijn jeugd kan bewaren.



Personages

Er komen maar weinig personages voor in het boek, maar we komen wel vrij veel te weten over hen door de uitvoerige beschrijvingen van de auteur en uit de beelden die hij zelf oproept.



Ik (=Tom Lanoye)

Het hoofdpersonage van dit boek is uiteraard Tom Lanoye zelf en hoewel niet alles de volledige waarheid is, is dit boek toch bijna een autobiografie. We krijgen hier dus een beeld van de jonge Tom Lanoye, die opvallend veel van zichzelf blootgeeft. Tom is het vijfde kind van de familie Lanoye, een nakomertje. Hij is een heel enthousiast kind met een enorme fantasie en vanaf het eerste leerjaar leest hij ontzettend veel, hij verslint alle boeken en strips die hij tegenkomt. Dankzij zijn moeder krijgt hij ook de smaak van het toneelspelen te pakken.

Ergens zit er in hem echter wel het onzekere jongetje dat veel lawaai maakt en opschept om zich te manifesteren en zijn eigen onzekerheid te verbergen. In Griekenland zegt hij tegen Z. dat hij al gevreeën heeft, hoewel dat helemaal niet waar is. Op de middelbare school is hij "het jongetje op de eerste bank", zoals hij zelf zegt: een uitslovertje, maar hij heeft hier wel plezier in.

Eén van de meest belangrijke dingen uit Toms jeugd is natuurlijk zijn allesverterende liefde voor Z. Onder invloed van die liefde begint Tom beelden en fantasieën over Z. te verzamelen en probeert hij ook steeds meer op hem te lijken. Pas in Griekenland beseft Z. dat Tom op hem verliefd is. Na Z.'s reactie beseft Tom dan wel dat een relatie onmogelijk is, maar toch blijft de hoop nog jaren lang opnieuw opvlammen, tot hij definitief afstand neemt van Z. Het is wel enigszins vreemd dat er in het boek geen enkele aanwijzing is dat Tom problemen heeft met zijn homoseksualiteit, hij aanvaardt dit eigenlijk heel natuurlijk.

In het boek leren we natuurlijk ook heel wat over Tom Lanoye op het moment dat hij het boek schrijft door de manier waarover hij zichzelf beschrijft. Het is duidelijk dat hij heel wat zelfrelativering bezit, hij kijkt immers vaak met een ironische ondertoon terug op zichzelf, maar nooit is het zo dat hij zichzelf echt belachelijk lijkt te vinden, hij verloochent zich ook niet. Al bij al lijkt de auteur een evenwichtig iemand die met een lichte zelfspot, maar met evenveel tederheid terugkijkt op zijn jeugd.



p.8: Aan de hand van mijn moeder.

p.17: Hij leest veel.

p.14: Vier belangrijke vrouwen: zus, Wieske, moeder, Pit Germaine

p.32: Hij keek op naar zijn broer. Over hem heb ik, vroeger, alles al geschreven wat er te schrijven valt. Behalve dit. Dat ik hem, zo weet ik nu, op een leeftijd waarop ik de woorden liefde en begeerte niet eens kende, liefhad en begeerde als geen ander.

p.33: Wanneer Tom een brief krijgt van zijn vier vrouwen en niet van zijn broer besluit hij: Dat hij mij ontgroeid was, en ik hem. Ik een broertje, hij een afgod, negen jaar verschil. Hoe kon hij anders dan zijn belangstelling voor mij verliezen. Hoe kon hij anders dan mij teleurstellen. En dat deed hij. Onnadenkend, en des te grondiger.

p.33: Tom heeft een aangeboren "hang naar pathetiek".

p.39: Ik vergat Z. zelfs, zodra ik uit A******** naar huis was weergekeerd.

p.41: Twaalfde jaar: jaar van de frietpot en plechtige communie. Na deze cadeaus ging ik twijfelen aan het bestaan van God. Niet lang daarna zwoer ik alle geloof af. Volgens Lanoye is het samen met het leger, staat, de wet en de familie een fictie gegrondvest op angst, gebouwd in de hoop dat leegte bestreden kan worden zolang het maar in groepsverband en goed georganiseerd gebeurt. Werken en baren, regeren en bidden, om het niets toch maar niet in de ogen te zien. Horror vacui. Hij las in het Het Rode Boekje Voor Scholieren van zijn zus het (enige) hoofdstuk over sex.

p.42: Tom en Z. komen in dezelfde klas terecht in het eerste middelbaar in Het Kot.

p.49-52: Tom Lanoye stelt zichzelf voor als het ettertje van de klas, altijd op de eerste rij en ijverig antwoorden zoekend. Hij was het die verkiezingen organiseerde en die ook won. Hij was het die onnozele petities hield en ijverde voor 150 cola-automaten op de speelplaats. Na al die jaren vraagt hij zich nog steeds af hoe hij vrienden kon hebben.

p.56: Tom staart Z. aan als die aan het sportraam hangt; verlangen om hem aan te raken; fantasie.

p.70: Als gevolg van de kus voelt hij een leegte, die alleen maar kan opgevuld worden door Z. (hij, hij- gedicht). Hij voelt de dreiging, ook hij zal gekust worden. Dat gebeurt en hij is dolgelukkig maar doet zich verontwaardigd voor en maakt dezelfde braakgeluiden als het vorige slachtoffer. Als "wraak" kust Hij Z. op de lippen. Ik had geproefd van wat ik nog niet kende. Maar nu ik het kende wilde ik er meer van proeven.

p.75: Ik vind altijd wel een excuus om iets te bewaren. Iets wegsmijten, dat kan ik niet.

p.76: Hij staat onder de douche met Z, die geen zwembroek aan heeft. Hij kan er niet tegen dat Z zich naakt toont aan de anderen. Tegelijkertijd maakt hij ook de ontbrekende beelden van Z. Hij vlucht terwijl hij een erectie krijgt. Op de WC, zijn porseleinen troon van zelfbeklag gaat hij uithuilen. Later die avond vraagt Z wat er is, want Tom ziet zo bleek.

p.92: Dien Avond en die Roze verwoordt Toms gevoelens voor Z.

p.100: Interesse voor taal en literatuur: beschrijft gevoelens i.v.m. schrijfopdracht. Je had altijd al geweten dat je schrijver was... .

p.103: Mussolini brengt het vuur van de literatuur op Tom over.

p.105: Hij verlangt sterk naar Z. In zijn aanwezigheid slaat hij helemaal tilt. Hij regisseert zelf imaginaire films met Z en hem in de hoofdrollen.

p.108: Hij imiteert zijn "idool". Hij koopt dezelfde jeans, werkt aan zijn lichaam, interesseert zich voor het turnen,.... Hij leest maniakaal veel.

p.109: Hij acht Z. zo hoog dat hij denkt dat als hij voor zijn gevoelens uitkomt, er een afwijzing zal volgen. Hij is immers niet goed genoeg voor Z. Hij is bang deze gevoelens te tonen, omdat hij de aandacht die hij nu kreeg van Z. kon verliezen.

p.141: Er zijn dagen dat ik mij afvraag: waarom zit ik eigenlijk nog te schrijven? Geluk is een ramp. Je wordt er zo lui van. Als je niet oppast ga je nog van het leven houden ook. Soms denk ik wel eens: misschien moet ik R., mijn steun en toeverlaat, er eindelijk maar eens uittrappen. Of hij mij. Kan ik lekker wanhopig gaan ronddwalen.



Z.

Z. is vrij klein en heeft zwart haar dat een beetje krult. Hij is een spontane, open jongen die graag lacht en door iedereen sympathiek gevonden wordt. Hij is atletisch gebouwd en turnen is één van zijn hobby's waardoor hij vaak opvalt met zijn turnkunstjes. Z. maakt gemakkelijk vrienden, maar zijn beste vriend is toch Tom. Pas in Griekenland beseft Z. dat wat Tom voor hem voelt meer is dan vriendschap. Maar al neemt hij dan wat meer afstand, toch geeft hij de vriendschap met Tom niet op, wat zijn loyauteit aantoont.

Het zou kunnen dat Z. ook op anderen dan Tom een grote seksuele aantrekkingskracht had (op enkele leraren en de kelner bijvoorbeeld), maar het kan ook zijn dat alleen de jaloezie van Tom dit zo benadrukt. Dit boek is een autobiografie en Z. heeft dus ook echt bestaan, maar zijn naam begon niet echt met een Z. Tom Lanoye zou deze naam gekozen kunnen hebben omdat Z. (de laatste letter van het alfabet) voor hem echt "het einde" is, omdat Z. voor hem het absolute doel is.



p.7: Hij die ik pas sinds drie jaar een gewone knul kan noemen, maar die ik daarvoor jarenlang in het diepste geheim benoemde met alle namen die de wereld ooit verzonnen heeft voor alles wat onbereikbaar is en fel betracht, wat uitdaagt en verscheurt, schoon is en halfzacht.

p.33: De schone, de wisselvallige. Hij van wie ik later schrijven zou: "Nooit zag ik roder lippen, nooit een mooier lijf." In A******** leek hij voorlopig echter meer op mijn tienjarige zelf. Ik geloof zelfs dat vooral dit mij tot hem aantrok. Dat hij een tweelingbroer van mij had kunnen zijn. Even belachelijk klein van gestalte als ik, zijn haar bijna zo zwart als dat van mij, zij het met minder krullen.

p.56: Z. hangt aan het sportraam. Hij is een atleet geworden. Tom staart hem aan en wil hem aanraken.

p.61: Hij was niet de enige die ik archiveerde, maar wel de enige van wie ik alles wilde bezitten. Waarom dat zo was, daar dacht ik maar weinig over na. Hij maakte snel vrienden. Hij dolde graag en ik kon hem moeiteloos aan het lachen brengen.

p.62: Vooruitwijzing: Z. zal zich wreken op het "stelen" van de beelden door Tom.

p.70: Z geeft een kus aan een jongen in de trein. Ook ik was ontzet. Niet om de kus. Maar omdat ik niet degene was die bij het raampje zat. Ik had wel kunnen janken. Dit was mijn straf. De onbewuste weerwraak van Z. Ik had gedacht dat ik hem zomaar mocht opslaan in duizend lege beelden en toch vrijuit kon gaan.

p.104: Beschrijving Z. Nooit zag ik roder lippen. Nooit een mooier lijf.

p.116: Maar die ene kelner in Argos ging te ver. (Š) hij benaderde onze tafel altijd van de kant waar Z. zat. Bij het buitengaan fluisterde Z. achter de rug van zijn hand: "Weet je wat die kerel tegen me zei? (Š) You very pretty."

p117: De neven probeerden ons dan maar te betrekken bij hun kraanvogelballet. Alleen Z. ging er op in. Hij weer, natuurlijk. Nooit te beroerd om de sportieveling uit te hangen.

p137: Wanneer Tom hem het sprookje dat hij geschreven heeft laat lezen, zegt Z.: Weet je, het klopte wat je gezegd hebt. Dat wat in dat boek stond. Het ís een fase. Bij mij is ze voorbij. Dank zij jou.



Zus

De vijf jaar oudere zus van Tom (wiens naam niet genoemd wordt) is één van de vier vrouwen die hem in zijn eerste levensjaren sterk beïnvloed hebben. Zij is een typische oudere zus die zich uitermate zorgend en zelfs moederlijk gedraagt tegenover haar jongere broertje. Enerzijds vindt Tom al die aandacht heel leuk, maar anderzijds kijkt hij toch veel meer op naar zijn broers en kiest ook altijd partij voor hen, waar hij dan later spijt van heeft.



p.11: zij wuift hem uit als hij vertrekt naar A******** en spoort hem aan veel te schrijven.

p.14: Sinds die dag beschouwde ze mij als haar persoonlijk bezit, een levende pop als enige bondgenoot in de strijd tegen drie veel oudere broers die haar pestten (Š) Ze leerde me veters knopen, ze waste mij tot ik mijn eerste schaamhaar kreeg, ze zag er op toe dat ik goed leerde (Š)

p.15: Ik hurk neer vooraan op haar autoped, met twee handen de stuurstang omklemmend. Zo stept ze me door de stad, apetrots op haar kostbare lading. (Š) En ik vrees niets.



Wieske

Wieske (Louise Penneman) is een vriendin des huizes die wanneer ze niet werkt of thuis slaapt, de hele tijd bij de familie Lanoye is. Pas op haar vijftigste trouwt ze en niet lang daarna sterft ze. Samen met haar gaat Tom elke week naar de film en met haar voert hij ook zijn eerste politieke discussies. Tom beschouwt Wieske ook als een grote zus.



p.15: Zij brengt veel tijd door ten huize Lanoye. Met haar zal Tom zijn eerste politieke discussie voeren.

p.16-17: Dankzij haar ontdekt hij ook de bioscoop, waar ze elkaar dienen als alibi.

p.18. Ze trouwt op 50-jarige leeftijd.

p.19. Is het familie van je? Ja, zeg ik. Het is mijn zus. Ze heet Penneman. Maar het is mijn zus.



Moeder

De derde vrouw die een grote invloed had op Tom was zijn moeder. Zij is een oerdegelijke huisvrouw met een aantal vaste principes (vb. Elke dag proper ondergoed). Ze is ook heel behulpzaam. Toms moeder speelt ook amateurtheater en laat Tom samen met haar repeteren waarbij hij de smaak van het theater te pakken krijgt.



p.19: De derde vrouw was mijn moeder. Ze kreeg Tom op haar 35ste. Hij was een nakomertje.. Tom noemt zichzelf een einde-reeksje, het laatste lot van de uitverkoop, de winkeldochter van de familie Lanoye, maar zijn moeder protesteert hier tegen.

p.20: Zij is de sterke hand, de roerganger van het schip familie. Haar bakens: plichtsbesef, werklust, gezonde kost en elke dag proper ondergoed. Haar leer is verwoord in heldere geboden, de meeste door overerving verkregen... Niemand komt tevergeefs aankloppen bij haar om hulp.

p.21: Hij oefent samen met zijn moeder de theaterteksten.

p.21-22: Hij helpt bij het koken en zijn moeder leert hem de namen van alle ingrediënten: Naamgeven is de schepping completeren.

p.24: Ze verbrandt zich hevig aan kokende frituurolie. Ze lijdt veel pijn en ligt lange tijd in het ziekenhuis.



Pit Germaine

Pit Germaine is de vierde generatie van de vier vrouwen uit Toms jeugd. Zij is de oudste zus van zijn moeder die na de dood van haar moeder de zorg voor het gezin op zich nam en daardoor niet getrouwd raakte. Zij was een inwonend dienstbode bij een rijke familie, maar kwam vaak op bezoek bij de familie Lanoye en was van alle verhalen en roddels op de hoogte, die ze dan ook overal vertelde. Zij was volgens Tom de uitvindster van "la racontage automatique" een niet te stuiten associatieve woordenstroom. Op haar zeventigste trouwde Pit Germaine uiteindelijk toch nog en op haar tweeëntachtigste sterft ze aan kanker.



p.25: De vierde vrouw , de vierde generatie.

p.25: Een knappe, pronte vrouw, mijn Pit Germaine. Een kop groter dan mijn moeder, maar grover van gezicht. De oudste dochter van een gezin van 12 kinderen, waarvan mijn moeder de jongste dochter was.... Toen haar moeder stierf nam ze als oudste van twaalf kinderen de zorg voor haar familie over.

p.26: Van de ene op de andere dag werd Pit Germaine moeder van een klein dozijn, en echtgenote zonder bruidegom... Toen haar broers en zussen de ene na de andere het huis had verlaten om te trouwen, bleef zij achter, te oud voor voos geflirt op de huwelijksmarkt, te jong om niets te doen. Ze werd inwonende dienstbode bij gegoede families in het Antwerpse. Haar reputatie bleef onbesproken, zijzelf kinderloos. Op haar zeventigste zou ze huwen, met een weduwnaar van 65. Ze bezit de gave van het gesproken woord vermeerderd met de kracht van een feilloos geheugen.

p.27: Zij is de uitvindster van le racontage automatique. Een associatief kadaster dat duizenden levens omvat die nooit geboekstaafd worden dan in haar vluchtige parlando.

p.31: Op 4 januari sterft ze; moeder: "Nu heb ik in mijn leven twee keer mijn moeder verloren". En: "Ze heeft gewacht tot de feestdagen voorbij waren, om ons niet tot last te zijn. Op oudejaarsavond heeft ze gezegd: ik moet mijn eten niet hebben, ik drink niet meer. En ze is gestopt met spreken. Drie dagen later was ze dood."



Guy

Guy is de negen jaar oudere broer van Tom, naar wie Tom enorm opkijkt. Guy heeft echter weinig interesse voor zijn kleine broertje en gebruikt hem alleen als oppasexcuus of om meisjes te verleiden. Guy sterft jong in een auto-ongeluk, in de bundel "Een slagerszoon met een brilletje" schreef Tom Lanoye al eerder een kortverhaal over hem.



p.32: Over hem heb ik, vroeger, alles al geschreven wat er te schrijven valt. Behalve dit. Dat ik hem, zo weet ik nu, op een leeftijd waarop ik de woorden liefde en begeerte niet eens kende, liefhad en begeerde als geen ander. Hij schreef geen brieven naar Tom, maar was de enige die wel een brief van hem kreeg

Hij schoof Tom als pion naar voren om meisjes te verleiden... ik was zijn babysit-excuus om te ontsnappen aan werk in de slagerij. Daarna vergat hij mij. Met de onachtzaamheid van wie gewend is aanbeden te worden.



De Mof

De Mof is één van de drie priester-leraren die een onuitwisbare indruk maakten op Tom. Hij was zijn klastitularis in het vierde jaar en gaf Latijn, Grieks, godsdienst, geschiedenis en esthetica. De Mof was een wreed en autoritair man die zijn leerlingen blijkbaar geregeld aan het huilen kreeg en daar van genoot. Hij leidde ook met ijzeren hand het koor van de school.



p.84: Als de Mof binnenkwam en de deur achter zich sloot, viel er een stilte als voor een executie. Die stilte bleef zolang hij in de klas vertoefde. (Š) Een lange, knokige man met een wreed gezicht.

p.85: Als hij je wilde uitkafferen, ging hij eert met zijn rug naar je toe staan, (Š) Met gesloten ogen blafte hij je naam voor zich uit, wachtte een seconde, draaide zich elegant om en keek op je neer. Zijn grijns had weinig menselijks.

p.87: Wanneer de Mof Z. doet huilen: Hoe meer de Mof keek, hoe meer hij snoof van genot.



De Jap

De Jap was Toms klastitularis in het vijfde jaar. Hij gaf Nederlands, geschiedenis, Duits en esthetica. Hij was een kettingroker en stonk ontzettend. De Jap was iemand die steeds over kameraadschap sprak, maar zelf alles deed om die te verhinderen (zo splitste hij de klas bijvoorbeeld op in hopeloze gevallen en beloftes, aan wie hij dan ook een andere behandeling gaf). Hij was ook proost van verschillende jeugdverenigingen die steeds op hem konden rekenen. Daardoor werd hij wel gerespecteerd, maar geliefd was hij niet.

Het was ook bij de Jap dat Tom het gedicht "Dien Avond en die Rooze" besprak. De Jap wond zich daarbij enorm op over "de smeerlapperij die er achter gezocht werd".



p.88: Hij genoot veel respect. Geliefd was hij niet. De Jap had altijd de mond vol van kameraadschap en hoe essentieel die was in het leven, maar hij liet geen kans voorbij gaan om ons tegen elkaar op te zetten. Elke klas viel voor hem uiteen in twee groepen, de hopeloze gevallen en de beloftes. De eerste groep verwaarloosde hij, de tweede bracht hij in verlegenheid door bij ieder juist antwoord te kirren van voldoening



Mussolini

Mussolini was Toms klastitularis in het laatste jaar en gaf alleen Nederlands. Hij was een bekend dichter (Tom Lanoye bedoelt met Mussolini Anton van Wilderode) en fervent flamingant. Dit was voor Tom een paradoxaal gegeven: enerzijds heeft hij een afkeer van de ideologie en de onverdraagzaamheid van Mussolini, maar anderzijds slaagde deze leraar er als enige in hem het vuur van de literatuur bij te brengen. Als laatste taak moesten alle leerlingen een verhaal schrijven. Tom was er van overtuigd dat hij een groot schrijver was en deze taak was dan ook heel belangrijk voor hem. Hoewel het schrijven van dit verhaal niet zo makkelijk bleek als hij gedacht had, schreef Mussolini onder zijn taak "Je kan schrijven". Dit zinnetje is voor Tom ontzettend belangrijk, al staat het onder de helft van de taken van zijn klasgenoten.



p.92: In weerwil van zijn bijnaam had hij niets autoritairs of agressiefs.

p.93: Hij schreef ook de belangrijkste redes en nieuwe liederenteksten voor de Metaalprocessie (waarmee de IJzerbedevaart bedoeld wordt).

p.99: Hij las verzen voor van Hugues C. Pernath zoals ik ze later nooit meer heb gehoord.

p.103: de dichter die ik bewonderde en de ideoloog die ik verafschuwde. (Š) Op den duur wist ik niet meer wat ik van hem moest denken. In het openbare leven leek hij intolerant en eenzijdig, in de klas bleek hij het tegendeel. Ik kon mij er niet toe brengen hem te haten. Zodat ik uiteindelijk als enige argument voor mijn verwarde bewondering aanvaardde: het vuur van de literatuur. En dat hij van al mijn leraren de enige was die dat had weten over te brengen.



De Slome

De Slome, een klasgenoot van Tom en Z. en de (lelijke) zoon van een rijke boer, was het hopeloze geval dat zich niet voor school interesseerde en elk jaar net genoeg studeerde om niet te blijven zitten. Hij is de eerste die beweert hash te roken, de eerste die zijn haar laat groeien. Zijn vrienden waren op één hand te tellen. Eén keer krijgt de Mof de Slome aan het huilen door naar zijn afkomst te verwijzen. Op reis naar Griekenland drinkt hij zoveel dat hij uiteindelijk doodziek wordt. Het is de Slome die opduikt in het verhaal als de bewaarengel, de hofnar en de joker van het hoofdpersonage op het ogenblik dat Z. op het punt staat Tom af te wijzen. Later blijkt de Slome getrouwd en vader van drie kinderen te zijn en les te geven in de school die hij zo haatte.



p112: De Slome wist twee flessen tax-free whisky in zijn handbagage mee te smokkelen 'tegen de vliegangst'.

p116: Voor de Slome en zijn twee vrienden hadden we net zo goed in Timboektoetoe kunnen verblijven. Ze meldden zich ziek, sloten zich op in hun kamer, begonnen de dag met een ontbijt van whisky of ouzo, versneden dit tegen de middag met harswijn en lagen tegen de avond in coma op de vloermat, naast een asbak boordevol peuken van zelfgerolde sigaretten.

p133: Mijn bewaarengel, mijn hofnar, mijn joker


Tijd

De tijd verloopt chronologisch, met uitzondering van het deel van p14 tot 31. Het boek begint wanneer de hoofdpersoon 10 jaar is en eindigt bij zijn reflecties wanneer hij 32 jaar is:

p7: "Ik ontmoette hem voor het eerst op de leeftijd van 10 jaar."

p141: "Ik ben nu 32, net als jij."

Er zijn wel regelmatig flash-backs in het verhaal, die meestal tot doel hebben om een deel van het verhaal te verduidelijken.

Vb. p15: eerste schooldag

p43-44: de school vroeger

Strikt gezien is eigenlijk heel het boek een flash-back, want het is immers een auto-biografie. De schrijver vertelt ons een deel van zijn leven. Hij blikt heel het boek door terug op deze periode. Dit zien we ook duidelijk in het laatste deel van het boek. Hierin richt hij zich rechtstreeks tot Z. en vertelt zo wat er verder nog gebeurde na de humaniora.



Ook vooruitwijzigingen ten opzichte van het verhaal vinden we vaak terug.

Vb. p9: toerisme

Er zijn in het boek als het ware twee vertellers: de belevende hoofdpersonage en de verteller die terugblikt op zijn jeugd. Het is deze laatste die de vooruitwijzigingen kan geven.



Het verhaal is zeer fragmentarisch opgebouwd en verloopt ook niet continu. Tom Lanoye vertelt ons het verhaal eerder in beelden. We krijgen allemaal scènes/fragmenten van zijn leven te zien en al deze stukjes vormen samen één geheel. De opbouw is dus overwegend scenisch.

Vb. p28: "Beeld: ik ben niet ouder dan vier enŠ"

p77-78: "EénŠŠ TweeŠŠ DrieŠŠ"



Echt nauwkeurige tijdsaanduidingen kunnen we in dit boek niet vinden. (Vb. p7: "begin jaren '70") Enkel op p86 wordt de datum vermeld: maart 1973: de enige keer dat de hoofdpersoon de Slome zag huilen. Het doel van deze vage tijdsaanduidingen is misschien het boek toch een iets minder autobiografisch tintje te geven. De roman niet te laten overkomen als het verhaal van Tom Lanoye alleen, maar als iets meer universeel, het verhaal van vele mensen. Ofwel vond hij deze tijdsaanduidingen gewoon niet belangrijk voor het verhaal en hield ze daarom vaag en eenvoudig. Dit is ook de periode van de jeugd van Tom Lanoye.

Het verhaal speelt zich af in de jaren '70. Dit zien we onder andere p7 en p86, maar in het boek worden ook een paar typische gewoontes en aspecten van deze periode vernoemd: de kartonnen doos als reiskoffer (p8-10), leerkrachten die krampachtig probeerden de leerlingen van een andere kant te benaderen en zo de leerling-leerkracht relatie wat soepeler te maken (p46-47).



De belangrijkste jaren van Tom zijn in dit boek 10 jaar, 14 jaar en 18 jaar. Dit zijn steeds de jaren waarin hij met Z. op reis gaat. Dit zijn dan ook de jaren waar het meest over gesproken wordt in het boek (het meest aantal bladzijden). Hij vermeld ook uitdrukkelijk dat voor hem de leeftijd van 12 jaar niet zo belangrijk was, hoewel dit voor velen (en in vele culturen) wel zo is. p41: "Twaalf jaar is, in alle culturen en bij alle volkeren, een bijzondere leeftijd. Het kind wordt ingewijd in het mysterie van de maatschappij waarin het leeft. Š Mijn initiatie had weinig om het lijf" Het enige belangrijke dat jaar was dat Z. bij hem in de klas kwam te zitten.


Ruimte

Schematisch overzicht van de verhouding: plaats waar alles zich afspeelt/aantal bladzijden:



P A P A P:school trein Zwits. School

Griekenland school kliniek P+A'pen



Vermits het boek een autobiografie is, is de ruimte niet echt symbolisch op te vatten. Toch zijn er wel enkele (ruimtelijke) elementen, die een speciale betekenis meekregen: Reizen: p10: "Dat ieder beslissend moment aangaande mijn liefde voor Z., volgens een ritueel met de kracht van een wet zich voor zou doen op verplaatsing" Dit zien we ook duidelijk in het boek: In A. leert hij Z. kennen, in Zwitserland worden echt goede vrienden en spelen ze al het kusspelletje en in Griekenland beleven ze dan die ene stormachtige nacht samen, waarmee hun relatie dan eigenlijk ook stuk gaat. De momenten dat er iets tussen hem en Z. gebeurt, zijn voor Tom het enige dat telt op deze reizen. Dit zien we in: p123: "De boot meerde stipt op tijd af. Dit was de nacht waarop de reis in de reis begon, de tocht in het kwadraat" en p134: "We hadden nog een halve week tegoed. Maar de reis was afgelopen." Als Tom inzag dat Z. niet veliefd op hem was en zelfs helemaal niet om jongens gaf, was de reis voor hem gedaan. De rest van de reis deed hem niets. Het enige dat op deze reis (en ook op de twee andere reizen) telde was het contact met Z. Kleedkamers en douches:

p37: de douche op kamp in de Ardennen.

p55/56: "Maar alles samen vormden ze een kom waarin erotiek overweldigend kolkte. ` De glimp van ondergoed, de schaduw van prille spieren. (Š) Maar met de jaren leek het steeds meer de trage stilte te worden van wie zich uitkleed met als enig doel te kijken naar de ander en 'en passant' zichzelf te laten zien."

p77: "Dat hij zich zomaar bloot stelt aan de blikken van al de anderen. Ik kan hem wel slaan. Ik haat hem om de macht die hij heeft over mij. Ik wil mijn ogen van hem afhouden, maar het lukt me niet.

p104: "Iedere spier was getraind, en door er niet mee te pronken, door zich integendeel in de kleedkamer als een geroutineerd sportman vliegensvlug om te kleden zodat ik maar een flits van hem kon opvangen, maakte hij me nog weeër van verlangen dan ik al was."

p145: "Toen ik hoorde dat na de zaal ook de kleedkamer vernieuwd zou worden, dat er zelfs een archetypische douchekamer zou worden geïnstalleerd, betegeld en met een dozijn sproeikoppen, nam ik mijn beslissing. Ik moest van je af. Uit zelfbehoud." De kleedkamers zijn voor Tom zo belangrijk, omdat hij daar naar de andere jongens (en dan in het bijzonder naar Z.) kan kijken en zich kan laten bekijken (p55/56). Langs de ene kant vindt hij dit natuurlijk aangenaam, maar het geeft hem ook een gevoel van machteloosheid. Z. heeft hem namelijk op deze manier in zijn macht. Tom kan niet anders dan naar hem kijken. Hij is ook vaak jaloers op de anderen, omdat zij ook naar Z. kijken. Hij is bovendien soms woedend op Z., omdat hij zich zo laat bekijken (p77). Heel deze machteloosheid wordt nog eens duidelijk getoond op het einde van het boek (p145), wanneer Tom uit de turnkring stapt, wanneer men daar een nieuwe kleedkamer met gemeenschappelijke douches gaat installeren. Tom vreest dat hij dit niet meer zal aankunnen. De oorzaak van dit conflict in Tom, is dat hij heel preuts is. Hij durft zich niet zo gemakkelijk te laten zien en hij is ook niet gewoon anderen naakt te zien. Voor Z. ligt dit heel anders. Vermits deze in een turnkring is, vindt hij het doodnormaal dat jongens onder elkaar bloot in de kleed- of douchekamer rondlopen. Hij heeft hier helemaal geen problemen mee.

School: p42: "Dat Z. dat jaar ook naar die school kwam, was geen toeval. Š Dat we daar in dezelfde klas terechtkwamen, dat was wel toeval."

p53: "Die eerste twee jaren had ik met Z. niet meer contact dan met de anderen. Ook niet minder." Z. en Tom zitten vanaf hun twaalfde samen in de klas. In het begin zijn het nog niet zo'n goede vrienden. Het is pas in Zwitserland dat ze elkaar echt goed leren kennen en van dan af zijn ze (ook op school) onafscheidelijk. Ze zitten ook steeds naast elkaar in de les, waarbij ze communiceren door middel van droedels op de rand van hun bladen.

p52: " Wellicht herinnert u zich ook wie naast mij op de eerste bank zat. Niet het eerste en het tweede jaar. (Š) Ik bedoel hij die naast mij zat vanaf het derde jaar van mijn middelbaar onderwijs. Vanaf de leeftijd van 14 jaar. Na de tweede reis, die hem en mij naar Zwitserland had gebracht."

p83: "Niet alleen ik verveelde me stierlijk, ook Z., hij-die-naast-mij-zat, zuchtte onder de saaiheid."

Tom heeft een ongelofelijke drang om zoveel mogelijk plaatsen te "annexeren". Dit wil zeggen dat hij op deze plaats masturbeert. Het is voor hem bijna een uitdaging geworden om dit op de meest vreemde en diverse plaatsen te doen. p67: "Ik hield nauwgezet bij: die en die stad heb ik al gehad. Mijn lustgewest breidde zich uit als een olievlek. Š En als één gebouw al telde voor een volledige gemeente, dan telde één buitgemaakte vreemde stad vanzelfsprekend voor een heel land." Hij deed dit onder andere in de bus, in de boot, in de trein, in zijn eerste auto, Š Ook in vele landen zoals Frankrijk, Luxemburg (p69: twee keer, provincie en Groot-Herttogdom), Zwitserland, enz.

De plaatsaanduidingen in dit verhaal zijn zeer vaag. Men spreekt van P. en A., maar de echte namen worden nooit genoemd. De reden hiervoor kan niet zijn dat Tom Lanoye deze namen geheim wil houden, want het is helemaal niet moeilijk om bijvoorbeeld te weten te komen dat P. Sint-Niklaas is, het geboortedorp van Tom Lanoye. Zijn bedoeling is misschien om het boek een meer universeel karakter te geven en het boek zo niet als louter een biografie te laten overkomen. Of dit echt het doel van Tom Lanoye was, weten we niet. De vage plaatsaanduidingen kunnen ook stillistisch zijn of gewoon geen speciaal doel hebben. Misschien wilde Lanoye hiermee een bepaalde symboliek in de naamgeving leggen. A. is namelijk de plaats waar alles begon, het begin van de relatie met Z. Misschien daarom de eerste letter van het alfabet. De naam van de jongen Z. betekent dan eventueel dat deze voor hem "het einde" was.


Perspectief of vertelstandpunt

Ik/hij-verteller?

We hebben hier duidelijk te maken met een ik-verteller (p7: "Ik ontmoette hem voor het eerst op de leeftijd van tien jaarŠ"). Opvallend is wel dat de verteller een onderscheid maakt tussen "de optredend ik" en de ik die er daarna, vaak afstandelijk en ironisch, commentaar op geeft. Het is ook deze achteraf vertellende ik die de lezer aanspreekt. (p50: "En herinnert u zich, lezer, (Š) dat ene jongetje dat (Š) op de eerste bank zat? Die kleingebleven etter (Š) De lul-de-behanger die als enige verkozene naar elke klasseraad in de bezinningsruimte blééf gaan (Š) Dat jongetje was ik.")


Vertelstandpunt

Tom (hoofdpersonage): vision du dedans

Beschrijving: p7: "Ik ontmoette hem voor het eerst op de leeftijd van tien jaar"

Analyse: p71: "Ik wist mij geen houding te geven."

Z. : vision du dehors

Beschrijving: p34: "Hij oogde net zo lenig en sportief als ik in die dagen."

Interpretatie: p71: "naast Z., die schijnbaar ongeïnteresseerd met zijn vingers zat te draaien."

Moeder: vision du dehors:

Beschrijving: p20: "Wie ziek is, wordt door haar opgebeld"

Interpretatie: p25: "Ze ziet geen klap, daar ben ik zeker van."

Wieske: vision du dehors

Beschrijving: p16: "Wieske werkt als bediende"

Ook voor de andere personages (zus, Pit Germaine, broer Guy, de Slome, De Mof, De Jap, Mussolini) is er enkel vision du dehors


Vertelafstand

Er is een duidelijke afstand in tijd en plaats tussen de verteller en wat er gebeurt, er is dus vision par derrière. Af en toe gebruikt Lanoye echter ook vision avec door plots op OTT over te schakelen (p23: "Ik ben twaalf jaar.")


Besluit

De verteller is dus een ik-protagonist, maar maakt ook geregeld gebruik van de camera-techniek (p56: "Beeld: Z. hangt ondersteboven aan een rekŠ") en af en toe van dialoog (p120-122). De protagonist is zich duidelijk bewust van zijn lezerspubliek en spreekt het dan ook geregeld aan (p49: "Herinnert u zich, lezer, die dagen (Š)?). Hij behandelt zijn lezer als iemand die hij in vertrouwen neemt over zijn eigen verleden en nodigt hem uit om mee te denken en mee te leven met het verhaal (p147: "En u, lezer, wat gaat u doen met mijn vierde doos?).


Motieven

De vier dozen

Zoals de titel van het boek ons laat vermoeden zijn de vier kartonnen dozen een belangrijk motief. Ze zijn alomtegenwoordig in het boek en vormen de overgang tussen de verschillende delen. Met behulp van de verschillende dozen vertelt Tom Lanoye zijn levensverhaal.



De kartonnen reiskoffer van de mutualiteiten (p.9-10) Deze koffers werden door de mutualiteiten uitgedeeld om te verhinderen dat de lederen koffer het middel bij uitstek werd waarmee rijke ouders hun gefortuneerdheid wilden bewijzen. Ze zouden daarmee niet alleen de ogen uitsteken van de andere ouders, maar ook die van de reisgenootjes van hun kind. Met een kartonnen koffer was iedereen gelijk. Tom kreeg deze koffer voor zijn reis naar A********. Daar leerde hij Z. kennen.

p.10: Doos: deze eerste was een nietsvermoedende, een naïeve.

p.11: de kartonnen koffers met rafelig touw

p.39: en ten slotte moest ik mijn kartonnen koffer uitladen, wat ik deed met tegenzin (...). De koffer zelf verdween. Het lot van alle kartonnen dozen. Gebruikt zolang ze nuttig zijn, daarna gedachteloos vernietigd. Gevuld met rommel en in de knarsende muil gegooid van vuilniswagens. Kapotgescheurd en op de vloer gelegd bij schilderwerken. In brand gestoken tijdens de schemering van een zoete zondagavond. Er zijn mensen die postzegels verzamelen, gedroogde insecten of bloemen, zilverpapier of sleutelhangers, er zijn er zelfs die doodsprentjes bewaren. Maar niemand spaart kartonnen dozen. Ik ook niet. Mijn koffer verdween, ik weet niet waarheen.

p.40: Vergaan en opgelost, verbrand, vergeten. In een kartonnen doos gestopt en weggesmeten. De traditie van de kartonnen koffers bestaat niet meer wanneer hij naar Zwitserland gaat.

p.63: De kartonnen koffer overleefde die dubbele aanval niet. Hij verdween, roemloos, en dook nooit meer op.

p.63: Gratis kartonnen koffers kregen we niet meer. Ook minder gefortuneerde ouders hadden zich nu een kunstlederen koffer aangeschaft en protesteerden tegen de kartonnen doos.



Schoendoos met herinneringen (p.74)

p.74: Als iemand al kartonnen dozen bewaart, dan is dat om wat erin zit. Nooit om de doos zelf. Mijn tweede kartonnen doos is er zo een. Aan de aantekeningen aan de buitenkant te zien, werd ze gemaakt om een paar damesschoenen te bevatten. Het stijfkartonnen deksel vermeldt de naam van een Milanese fabrikant.



In een oude schoendoos bewaart Tom zijn herinneringen aan zijn reis naar Zwitserland: een imitatie koeienbel, plattegrondjes, onnozele ansichtkaarten en foto's (p.63). Deze herinneringen zijn voor Tom niet meer dan vals sentiment. De herinneringen aan Z. die als een waas boven de zaken hangen zijn voor hem veel belangrijker en hij koestert ze zijn hele verdere leven. Omwille van deze tegenstelling, noemt hij dit een "schizofrene doos".

p.76: Deze tweede doos, lezer is de schizofrene, de tweespaltige. Een dubbele, in zichzelf geschoven kartonnen kluis waarin het zichtbare en het onzichtbare door elkaar liggen. Het valse sentiment zij aan zij met het waarachtige. Als ík het deksel van de doos licht, zie ik op ieder voddig plattegrondje direct de schaduwen van Z en mij



Archiefdoos

p.81: De derde kartonnen doos is een verwaande, ze voelt zich verheven boven haar soortgenoten.

p.82: Een archiefkast heb ik niet, wel zeven planken tegen de muur, waarvan de bovenste vol staat met archiefdozen. In zes daarvan rust mijn middelbaar, in de overige mijn universitair onderwijs. Tom overloopt aan de hand van de archiefdozen zijn humaniora die hij samen met Z. op de banken sleet. Hij ziet hoe zijn handschrift evolueert: de aanstellerige bolletjes op zijn i's verdwijnen. Lanoye kijkt met enige heimwee terug naar de droedels in zijn notities. De makers van de gekke mannetjes in de marge zijn Z. en hijzelf. Het was een spel van twee, van Z. en Tom.

p.83: Dank zij mijn droedels had ik al een deel van de aandacht gekregen waar ik zo geluidloos om schreeuwde in de cirkels op mijn i's.



Het boek Kartonnen Dozen zelf

De vierde doos is het boek "Kartonnen Dozen" zelf, Tom Lanoye vraagt de lezer om daar zelf zijn herinneringen in op te slaan.



De vier vrouwen

Vier vrouwen spelen een belangrijke rol in Tom's leven. Zij hebben een grote invloed op hem. (Zie ook de bespreking van de personages.)



Zijn zus

Zij gedraagt zich uitermate zorgend en zelfs moederlijk tegenover haar kleine broertje.



Wieske

Zij is een "vriendin des huizes". Tom ziet haar eveneens als grote zus. Zij neemt hem mee naar de film, wat Tom's sterke band met beelden zeker versterkt zal hebben.



Moeder

Zij is een oerdegelijke en zeer behulpzame vrouw. Zij speelde amateurtoneel en oefende samen met Tom haar rol in. Zij speelde haar rol en de anderen werden vertolkt door Tom. Lanoye was dus al heel jong een "volwaardig" performer.



Pit Germaine

Zij bezit de vaardigheid van le racontage automatique en leert Tom de taal en de schoonheid van een verhaal appreciëren. p.27: Ze bezit de gave van het gesproken woord vermeerderd met de kracht van een feilloos geheugen.


Taal

Ook de taal en het schrijven zelf zijn belangrijke motieven in het boek. Al van in het begin is het duidelijk dat Tom veel en graag leest. p.16: Ze bereiken ermee dat ik mijn ogen kapot zal lezen in stripverhalen en kinderromans voor ik wel en goed twaalf ben, en dat mijn studieresultaten geregeld zullen lijden onder mijn leeshonger. p.108: Ik las maniakaal veel, ik ging naar de film als een gek.



Ook het vertellen van Pit Germaine houdt verband met dit taal-motief. Op pagina 27 geeft Tom commentaar op haar taal: De mensen in haar verhalen worden nooit genoemd bij hun naam alleen. Zij dragen, als in de oudste der tradities epitheta en eretitels.



Opmerkelijk zijn ook de passages waarin Tom het heeft over het "vuur van de literatuur" dat Mussolini op hem overdraagt en over zijn eigen prille schrijverschap.

p.99: Je huiverde. Hij las verzen voor (...) zoals ik ze later nooit meer heb gehoord. (...) We werden bezworen.

p.103: En al was de kramp groter geweest dan het gemak, de roes van het schrijven vergat ik nooit. Eindelijk was ik de baas over alles wat ik had meegemaakt en had geleerd en liefgehad. Ik kon het ordenen en kneden op papier tot ik de realiteit de baas was. Het was de schepping herscheppen.



Reizen

p.10: Reizen: dat ieder beslissend moment aangaande mijn liefde voor Z, volgens een ritueel met de kracht van wet, zich voor zou doen op "verplaatsing". De passie als uitwedstrijd.



Op een vakantie van de mutualiteiten in A******** (p.12) leert Tom Z. kennen. Hun vriendschap is dan nog oppervlakkig. Na de reis verliezen ze elkaar zelfs uit het oog. Een paar jaar later, op vakantie in Zwitserland (p.52-62) worden ze beste vrienden. Tom raakt op dat moment gefascineerd door Z. Hij wijkt geen seconde van de zijde van zijn vriend. Zoals zoveel zesdejaars sluiten Tom en zijn vrienden hun humanioratijd af met een reis naar Griekenland (p.112). Er ontstaat een breuk tussen hen na hun vrijpartij.



Lichamelijke - Zintuiglijke

Tom Lanoye is een meester in het scheppen van sfeer door typische beschrijvingen. Tom voelt zich erg aangetrokken tot Z. Hij is gefascineerd door zijn atletische lichaam en beschrijft dit ook uitvoerig.

Enkele voorbeelden:

p.33: Hij van wie ik later schrijven zou: "Nooit zag ik roder lippen, nooit een mooier lijf."

p.40: Ik kon alleen maar denken aan de zachtheid van zijn lippen op de mijne. Dat ene moment. En dat ik vroeger nooit gemerkt had dat hij zo'n mooie mond had.

p.56: De horizontale accolade van zijn ribbenkast wijst naar beneden. Zijn buikspieren daarboven staan gespannen, een dubbele rij van vierkantige welvingen, platte kindervuistjes die zich sterk maken onder een huid die ingehouden glanst als rozenblaadjes. enz.

p.77: De onthutsende witheid van zijn gespierde billen, de duizelingwekkende schaduw ertussen. Aan de zijkant van beide billen die magische instulping: de indruk van een reuzehand die zijn bips tussen duim en wijsvinger houdt als was het een bonbon.



We merken dat deze beschrijvingen erotisch getint zijn. Ook turners (en zeker Z.) en kleedkamers zijn heel erotisch geladen voor Tom.

p.55: Geëmailleerde platte stenen, verder niets. Maar allemaal samen vormden ze een kom waarin erotiek overweldigend kolkte. De glimp van ondergoed, de schaduw van prille spieren. Biceps, dijen, schouderblad. (...) Die ieder jaar fraaier wordende enkels. Die schouders die gestaag wonnen aan kracht. Die haarlijn die zichzelf met de fijnste naalden etste vanuit de navel, naar beneden en naar boven toe. Die kleine harde tepels die zich spannen in een altijd onverwarmde ruimte.

p.60: Ik sloeg ze in mijn geheugen op, naast de klasseermap met zijn volledig in kaart gebrachte ondergoed, altijd wit en met op de achtergrond steeds weer de tegels en de kleerhaakjes van de kleedkamer van de turnzaal.

p.117: of hij misschien een atleet was, ein Gymnast? Om te bewijzen dat men goed gegokt had, maakte Z een handstand en een flik-flak.



De archetypische douche komt ook enkele keren terug in het boek:

p.37: op kamp in A********. Z zit in de douchenaast hem. Wat ik ook probeerde, ik kon alleen maar denken aan het washandje, dat zoëven nog over de rug van Z en zovele anderen had geschrobd.

p.77: Een van de blokhutten is de sanitaire eenheid. Het stortbad is gemeenschappelijk. Iedereen heeft een zwembroek aan. Iedereen behalve Z. Hij vindt dat flauwekul, zegt hij. Hij is dat gewend, zegt hij.

p.148: Douche in de turnkring



Ook de zintuiglijke beschrijvingen in het boek maken het de lezer gemakkelijker zich in te leven. Tom Lanoye heeft veel aandacht voor de verschillende geuren. Enkele voorbeelden:

p.78: De geur van de kelder van Z.: De geur van appels en antraciet hing als wasgoed tussen de muren.

p.56- p.142: typische geur van de turnzaal.

p.131: Tussen ons beiden steeg een hitsige geur op die herinnerde aan kruidnood en kaviaar, aan verse schelpen en urine op jong gras. Kledingstukken (fetisjisme) Tom Lanoye aanbidt de kleren van zijn geliefde. Hij wil ze ruiken en voelen en hij koopt dezelfde. We kunnen hier spreken van fetisjisme.

p.34: Terwijl ik antwoordde, keek ik als verdoofd naar zijn pyjama.

p.60: Ik leerde ook al zijn kleren kennen, in de kringloop der wasbeurten (...) Ik sloeg ze in mijn geheugen op, naast de klasseermap met zijn volledig in kaart gebrachte ondergoed.

p.73: Ik moest denken aan A********, vier jaar daarvoor. Zijn pyjama. En dat ik daar alle nachten had doorgebracht naast hem.

p.108: De nieuwe zwembroek van Z.: Glanzend, donkerblauw, met adembenemend lage elastiekrand. (...) Ik ging verslagen zitten vloeken op dat stuk zijig textiel. Maar de volgende dag kocht ik net dezelfde zwembroek.

p.118: Hij droeg een witkatoenen hoogzittende slip, die zozeer over zijn billen spande dat ze half doorzichtig werd. Onbedoeld verleidelijk. Viriele lingerie.

p.119: Hij trok eerst het bovenste stuk van zijn pyjama aan, een okergele lichtgewicht sweater. Dan pas de broek. Ik besefte dat ik niets anders had gedaan dan naar hem staan kijken.

p.146: Daar stonden je schoenen, met je kousen erin gepropt. Ik streelde ze. Daar je shirt, daar je jeans. Ik aaide ze, voor het eerst en voor het laatst. En daar, aan een verchroomd haakje, hing het kroonjuweel. Je wit katoenen slip, die half doorzichtig werd als jij ze droeg. (...) Met gesloten ogen, in schaamte en extase tegelijk, drukte ik mijn gezicht tegen je witte slip.


Zelfbevrediging

Na het lezen van boekjes van zijn zus begint Tom te experimenteren.

p.41: Ik leerde masturberen nog voor ik het woord kende, laat staan zijn synoniemen. Van de vrede die erin voorspeld werd merkte ik weinig. De onrust die in mij was begonnen te woelen, werd na elke daad van zelfbevrediging zo mogelijk nog groter dan ervoor. Hij masturbeert op alle mogelijke plaatsen: thuis, op de trein, op school,... . Op alle mogelijke manieren: met twee levers, op één been,... . En hij vestigt talrijke records.


Roken (bij de drie leerkrachten)

p.84: De Mof: Als hij rookte, rookte hij filtersigaretten die hij met één kort gebaar in een benen pijpje schroefde.

p.85: Hij lag te roken op zijn sofa, een boek op zijn schoot, een asbak op de grond.

p.87: De Jap: Hij was een kettingroker. Blauwe Johnson.

p.92: Mussolini : (...) en rookte met zuinige trekjes van cigarillo's die hij uit een versleten etui te voorschijn had gehaald.


Stijl en taalgebruik

Tom Lanoye heeft duidelijk een eigen schrijfstijl, vinnig en snel en met een zeer uitgebreide woordenschat. Hij wisselt ook voortdurend van sfeer: zo zijn er lange beschrijvingen en uitweidingen (p9:-10: beschouwingen over de kartonnen reiskoffers), waarna er plots weer een zeer zakelijke, afstandelijke passage komt (p66-67: zakelijke opsomming over de verschillende manieren om te masturberen) met daarna een ietwat filosofisch getint commentaar op een gebeurtenis (p103: over schrijven). Eén keer gebruikt hij een dialoog om zijn nacht met Z. te beschrijven (p120-122). In zijn taal is ook duidelijk dat Lanoye in een beeldcultuur opgegroeid is, hij begint een alinea dikwijls met "Beeld:" en een lange beschrijving van één of ander beeld dat hem is bijgebleven, alsof het de openingsscène in een film is. Dit stoort echter niet bij het lezen, het boek leest vlot en tegen een hoog tempo.

Geregeld spreekt Lanoye ook zijn lezers aan alsof hij hen het verhaal persoonlijk vertelt en verder verwerkt hij heel veel humor in zijn boek, die van ironie tot cynisme gaat, maar nooit echt kwetsend wordt, hij lijkt eerder te willen relativeren. Heel opvallend zijn ook de taalspelletjes in dit boek (p.64: beschrijving van het masturberen: Kwantiteit - Kwaliteit - Snelheid - Variëteit - Jolijt - Lokaliteit; p104-108: beschrijving aan de hand van woorden die eindigen op -atie: Adoratie - Bibberatie - Mystificatie - Amputatie - Transpiratie - Imitatie - Š). Ondanks al deze dingen, blijft het boek een tedere toon hebben, het is duidelijk dat Tom Lanoye zijn kindertijd niet wil belachelijk maken, integendeel: hij koestert ze en steekt dat niet onder stoelen en banken.



Zelf vindt Lanoye dat literatuur in de eerste plaats een spel moet zijn, het moet leuk zijn, onderhoudend, "fun". Hij stelt dan ook als eis dat de teksten goed geschreven zijn, retorisch uitgekiend en hecht gestructureerd, dat ze af zijn, maar tegelijkertijd vlot leesbaar. Het ludieke speelt een belangrijke rol, en hierbij schuwt hij de honende en groteske persiflage niet. Hij werkt dan ook heel bewust aan zijn taal en schrijfstijl.



Het is moeilijk om Tom Lanoye echt in een literaire stroming te plaatsen, omdat zijn boeken zo recent zijn dat het moeilijk is om er een echt overzicht op te hebben. Hij wordt vaak onder de (veel omvattende) noemer "Postmodernisten" geplaatst of bij de zogenaamde Expo-generatie, dat is een losse groep Vlaamse auteurs die tussen 1958 en 1960 geboren zijn. Hij wordt ook wel eens "Mooie Jonge God" (naar het boek waarin één van zijn kortverhalen verscheen), "Literaire Yuppie" of "Angry Young Belg" (vooral in Nederland) genoemd. Zelf noemt hij zich soms "de eerste stripfiguur in de letteren".


Biografie

Tom Lanoye werd geboren op 27 augustus 1958 te Sint-Niklaas en kwam als vijfde kind terecht in een middenstandersgezin dat al generaties lang een slagerij had. Na zijn middelbare studies aan het Sint-Jozef-Kleinseminarie van Sint-Niklaas, waar hij ondermeer les kreeg van Anton van Wilderode, ging Lanoye naar Gent om Germaanse Filologie te studeren. Naar eigen zeggen heeft Tom Lanoye een gelukkige jeugd gehad, waarover hij in zijn eerste bundel verzucht: "Hoe kun je nu ooit een gelukkige jeugd van je afschrijven?"((1)) en die hij uitvoerig beschrijft in Een slagerszoon met een brilletje en Kartonnen dozen.

In het Gentse studentenmilieu probeerde hij zijn eerste literaire werk uit op geïmproviseerde podia, in plaatselijke tijdschriften en door in eigen beheer poëziebundeltjes uit te geven. Gaandeweg bereikte hij een steeds groter publiek door in het satirische weekblad "De Zwijger" en "Propria Cures", een Amsterdams studentenblad te publiceren. Hij begon zich ook meer en meer toe te leggen op conferences en literaire optredens. In interviews benadrukt Lanoye vaak dat op een podium staan voor hem nog steeds belangrijk is, en in zijn boeken spreekt hij de lezer vaak expliciet aan, alsof hij zijn publiek echt nodig heeft. In 1984 gaf hij In de Piste uit, een poëziebundel met als voornaamste thema het verhullen van de onmogelijkheid tot inhoudelijk menselijk contact. Het deels op deze bundel gebaseerde theaterprogramma waarmee hij ook in 1984 uitpakte, was een succesvolle one-manshow met uitgewerkte conferences, visueel spektakel en poëtische persiflages. Toch kreeg hij er ook commentaar op, omdat hij er allesbehalve een blad voor de mond nam. Datzelfde jaar kwam ook Bagger, nog een poëziebundel, uit, die waarschijnlijk zelfs niet eens serieus bedoeld was. Zijn derde bundel Hanestaart verscheen in 1990 en is haal wat minder cynisch dan de voorgaande. Sindsdien heeft Lanoye wel nog enkele losse gedichten in literaire tijschriften gepubliceerd.

In 1985 brak hij echt door met zijn eerste verhalenbundel Een slagerszoon met een brilletje met twee autobiografische en twee volledig verzonnen verhalen. In 1988 verscheen zijn eerste roman Alles moet weg, die hij zelf ook bewerkte tot een filmscript. Zijn bekendste boek kwam echter in 1991 uit: zijn autobiografische roman Kartonnen dozen waamee hij wekenlang in de boeken-top-tien stond. Hiervan maakte hij ook een zeer succevolle avondvullende theatervoorstelling. Enkele maanden geleden kwam zijn nieuwste roman uit: Het goddelijk monster. Op dit moment staat Lanoye ook nog volop in de belangstelling met Ten Oorlog, zijn alternatieve theaterbewerking van Shakespeare's Koningsdrama's die momenteel opgevoerd wordt door de Blauwe Maandag Compagnie in regie van Luk Perceval. Verder schrijft hij al jaren een veelgelezen column in het weekblad HUMO, waavan een aantal ook in boekvorm zijn verschenen. Op zijn palmares staan ook enkele verhalenbundels en minder bekende toneelstukken (waaronder eentje dat hij samen met Herman Brusselmans schreef).



Lanoye benadrukt in interviews vaak dat voor hem de ambachtelijke kant van het schrijven voorop staat, dat zijn teksten moeten communiceren.Taal is voor hem een middel en geen doel op zich. Daarom reageert hij ook heftig tegen de zogenaamde "taaldichters". Voor hem moet literatuur leuk en onderhoudend ("fun") zijn. Hij vondt bovendien dat literatuur zonder performance iets mist: "Literatuur is tekst en tekst is abstract. Dat kun je lezen en schrijven, maar dat kun je ook uitspreken. Er zijn zoveel verschillende manieren om dat te doen. Ik vind het een amputering als je je alleen op geschreven tekst toelegt."((2)) Zeker in zijn beginperiode schreef Lanoye expliciet over het banale en het lelijke en gaven zijn boeken een allerminst positieve visie op de wereld. Zelf zegt hij hierover: "Ik ben niet rechttoe rechtaan cynisch. Iemand die dat wel is, schrijft geen boeken. Alles is banaal, maar het feit dat ik boeken schrijf bewijst dat ik moeite heb dat te accepteren. Ik ben er niet blij mee."((3))

Zijn ideeën over zijn activiteiten balanceren hij dan ook voortdurend op de lijn tussen zinvol geëngageerd en even nutteloos als de rest van het leven. "De contradictie (Š) in mij is dat ik enerzijds totaal nihilistisch ben en denk dat het allemaal niets uithaalt, mijn kunst is dan een constante, zo goed mogelijk verwoorde klacht om het vergankelijke (Š) en anderzijds dat ik me om de politieke actualiteit verschrikkelijk kan opwinden."((4)) Zijn meer recente werk gaat is echter duidelijk meer beïnvloed door dat laatste: hij schrijft meer en meer vanuit een duidelijk engagement.



Niet alleen zijn veelzijdigheid maakt Lanoye een uniek figuur in de Vlaamse literatuurwereld, uniek is ook het ongegeneerde mercantilisme waarmee hij zijn koopwaar aan de man probeert te brengen. In zijn beginperiode afficheerde hij zichzelf graag als "Literaire middenstander" en provoceerde hij met zichtbaar genoegen het taboe dat in literaire kringen rustte op geld verdienen. Hij is er dan ook bijzonder trots op een van de best verkopende auteurs van Vlaanderen te zijn. Maar hij scoort niet alleen op het gebied van verkoopcijfers, hij slaagt er ook telkens weer in volle zalen te trekken voor zijn literaire shows, waar hij met een enorme branie (en zijn onmiskenbare Sint-Niklase accent) het publiek telkens weer overtuigt van zijn kwaliteit als performer. Vermits hij daarenboven ook nog een mediageniek succes blijkt en geregeld in TV-programma's te zien is, mag men hem zeker de status van Bekende Vlaming aanmeten.

Maar zijn nog steeds groeiende populariteit betekent niet dat hij overal onomstreden is. Zijn felle polemieken en kritieken zetten op veel plaatsen kwaad bloed. Zo riep in 1989 de CVP-politicus Eric van Rompuy op tot een ware "Kulturkampf", waarbij één van zijn doelwitten Tom Lanoye was, wiens boek Alles moet weg als "nihilistisch, permissief en een totale verloochening van de eigen volksaard" getypeerd werd. Lanoye begon zich vanaf het einde van de jaren '80 ook meer en meer op te werpen als de goed van de tongriem gesneden spreekbuis van progressief Vlaanderen, maar los van politieke partijen. Dit uit hij op zijn eigen herkenbare manier: tegelijk humoristisch/satirisch en moedig/openhartig. Vooral in zijn columns in HUMO neemt hij standpunten in in verband met homoseksualiteit, racisme, hypocrisie,Š Dit werd zeker in de hand gewerkt door de gestage groei van het Vlaams Blok (door Lanoye steevast Zwart Blok genoemd) in Antwerpen, waar hij sinds 1988 samenwoont met zijn vriend René Los. (In 1996 sloten Lanoye en Los trouwens als eerste homo-koppel een samenlevingscontract.)

En zijn engagement lijkt vruchten af te werpen, want dit is misschien wel het meest unieke aan Lanoye: hij slaagt erin om werkelijk politieke invloed uit te oefenen. Toen het Vlaams Blok de Vlaamse jeugd opriep om leerkrachten die in hun lessen te progressieve ideeën uitten aan te geven, riep Lanoye in zijn column in HUMO op zijn beurt op om valse aangiften op te sturen. Dat werd door de HUMO-lezers dan ook massaal gedaan, waardoor het Vlaams Blok onmogelijk kon uitmaken wat nu een echte en wat een valse aangifte was en ze de hele actie moesten opgeven. En stel dat hij destijds Patsy Sørensen en Mieke Vogels niet had opgeroepen hun krachten te bundelen, dan had er een andere coalitie in het Antwerpse Stadhuis gezeten. Lanoye heeft trouwens kort geleden bevestigd dat hij erover denkt ook zelf in de politiek te gaan. Momenteel probeert hij echter nog steeds als literair zelfstandige te leven van zijn optredens en geschriften en bedient zich daarbij van alle media (radio, televisie, theater, tijdschriften, film).


Kritiek

Over Lanoyes poëziedebuut waren de critici in het algemeen vrij lovend, al kwam er wel af en toe kritiek op de "opgefokte bravoure". Ook Een slagerszoon met een brilletje kon op heel wat positieve recensies rekenen. Het circus van de slechte smaak werd verdeelder onthaalt, maar de algemene toon bleef toch lovend. Dat veranderde wel enigszins bij Alles moet weg. Critici vonden dat deze "schelmenroman" af en toe langdradig en onevenwichtig is. Het is ook van dit boek dat Eric van Rompuy zegt dat het "een totale verloochening van de eigen volksaard" is en bovendien "een soort Hollandse permissiviteit waarin we niet mogen ontaarden" toont. Op deze uitspraken kwam uiteraard heftig kritiek, onder meer van Marc Reynebeau.

Over Kartonnen dozen waren vooral de Nederlandse critici dan weer zéér positief: "een vermakelijk boek met vele pagina's die met liefde willen voorgelezen worden."((5)) In Vlaanderen kreeg hij wel negatieve besprekingen in De Morgen en De Standaard. Lanoye werd dus niet altijd even juichend ontvangen, maar het is een feit dat zijn boeken zelden onopgemerkt voorbij gingen en langzaamaan wordt hij een vaste waarde in de literatuurwereld.



In het algemeen wordt Lanoye vooral vergeleken met Gerrit Komrij (wat de poëzie betreft) en met Kamagurka en Herman Brusselmans. Toch zien critici ook verschillen: "De persoonlijkheid en vindingrijkheid die Lanoye zo innemend maken, mis je bij zijn stalgenoot Brusslemans"((6)) en na Kartonnen dozen schreef Koen Vermeiren "Lanoye en Brusselmans worden vaak in één adem genoemd. Laat het niet meer gebeuren, want het is een regelrechte belediging voor de eerste". Lanoye wordt door de meeste critici tot de postmodernisten en de Expo-generatie gerekend of onder de noemer "Mooie Jonge God", "Literaire Yuppie" of "Angry Young Belg" geklasseerd. Zelf betitelt hij zich ook wel eens als "de eerste stripfiguur in de letteren"((7)).



Enkele uitspraken

(De cijfers tussen dubbele haken verwijzen naar de voetnoten onderaan.)

Ik laat veel invloeden op mij afkomen. Ik ga daarvoor niet terug in de tijd of alleen maar verticaal door de literatuur - nee, ik kijk en ik luister naar wat er vandaag gebeurt. Ik ben toch een gast van vandaag? Niet alleen literatuur houdt mij dus bezig, maar ook film, toneel, televisie en rock 'n roll. Vanuit die invloeden, en met hun technieken ook, probeer ik een soort literair evenwicht op te bouwen ten opzichte van televisie. Want de invloed van televisie is zo enorm geworden dat je nog twee kanten uitkunt. Ofwel sluit jij je ervan af, beschouw je het vanuit je positie als Grote Schrijver botweg als een lagere vorm van cultuur - ofwel aanvaard je het fenomeen en gebruik je de elementen ervan. Dat probeer ik te doen.((8))



Ik kan niet kiezen. Ernst en humor bij voorbeeld, ik kan niet kiezen. Dus kies ik voor de gelijktijdigheid ervan.(( 9))



Ik vind dat schrijvers meer moeten doen dan hun job. Meer dan achter hun bureau zitten en met uitgevers onderhandelen. We moeten proberen de gezamenlijke opinie te beïnvloeden. ((10))



over zijn "gekke Belg"-imago in Nederland:

Maar ook in België word ik beschouwd als gekke Belg. Zolang ik zelf maar beter weet. Bovendien, als Nederlanders mij zoveel willen blijven betalen als zij me tegenwoordig betalen, uitsluitend vanwege mijn gekke Belg zijn, vraag ik me af wie er eigenlijk gek is.((11))



- misschien schrijf ik onbewust ook wel om de illusie op te houden dat het leven zo wat langer duurt. Met ergens ver weg dat ridicule idee van onsterfelijkheid. In Vlaanderen nog wel, of all places! En dan loop je op de Frankfurter Buchmesse, in die uitzichtloze oceaan van boeken. En dan besef je: 't is pissen in de zee. En toch, zelfs dan, toch denk je dat als jij pist in de zee, dat dan de dijk zal breken.



1 Tom Lanoye, Een slagerszoon met een brilletje. Gent 1985, Bert Bakker, p27

2 Durlacher, Jessica, Het leven op de hielen: interview met Herman Brusselmans en Tom Lanoye. In: De Held, 3 (1987), p4-7

3 Moor, Piet de, en Paul Depondt, De Belgische renaissance: Jonge schrijvers exporteren cynisme en leedvermaak. In: Vrij Nederland, 13 december 1986

4 Bastelaere, Dirk van, Een nieuw boek, een nieuwe coupe. In: Yang, 29 (1993), 1 (februari), p 18-28

5 Peeters, Carel, Tom Lanoye - in álle staten van verlangen. In: Vrij Nederland, 5 oktober 1991.

6 Mathijsse, André, Bizarre humor uit Vlaanderen. In: Haagsche Courant, 22 november 1985.

7 Spoor, Corine, Tom Lanoye, een stripfiguur in de Vlaamse letteren. In: De Tijd, 25 oktober 1985.

8 Laurens De Keyzer, Ik kan het niet laten. In: De Standaard Magazine, 18 februari 1994.

9 Laurens De Keyzer, Ik kan het niet laten. In: De Standaard Magazine, 18 februari 1994.

10 Laurens De Keyzer, Ik kan het niet laten. In: De Standaard Magazine, 18 februari 1994.

11 Rooduijn, Tom, Een handelsreiziger in de kunst. In: Haagse Post, 25 november 1986.

Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen