Boekverslag : Jan Geurt Siebelink - De Herfst Zal Schitterend Zijn
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3527 woorden. |
Jan Geurt Siebelink, De herfst zal schitterend zijn Algemene gegevens Auteur: Jan Geurt Siebelink: geboren in 1938 te Velp; groeide op in een streng gereformeerd milieu; studeerde na de MULO en de Rijkskweekschool Frans in Leiden; werd in 1969 leraar Frans in Ede. Andere werken o.a. ‘ Nachtschade’ (1975), Een lust voor het oog (1977), Weerloos (1978), En joeg de vossen door het staande koren (1982), Koning cophetua en het bedelmeisje (1983), Met afgewend hoofd (1986), Ereprijs (1987), De overkant van de rivier (1990), Hartje zomer (1991). Essays: De reptiele geest (1981), Sneller dan het hart (1991). Siebelinks werk kenmerkt zich door een realistische, herkenbare laag met daaronder een ‘ideeënlaag’ (veel kan symbolisch geïnterpreteerd worden). Hij sluit aan bij de Franse decadente of fin-de-siècleschijvers van eind 19e eeuw (J.K. Huysman e.a.), die veel aandacht schenken aan vlucht in de droomwereld, drank of drugs, ziekelijk pessimisme, willoosheid en zelfingenomenheid. Na 1978 verschuift het accent in Siebelinks werk van symboliek naar psychologie. Titel: De herfst zal schitterend zijn Jaar van 1e uitgave: 1980 Literaire stroming: Moderne stroming. Samenvatting De herfst zal schitterend zijn is eerder een roman over mensen dan over gebeurtenissen. Daarom zal er ruime aandacht worden besteed aan de beschrijving van de verhaalpersonages. Om hun handel en wandel goed te kunnen begrijpen, is het echter nodig eerst stil te staan bij het verhaal zelf. Als leidraad hierbij zullen de belangrijkste verhaallijnen gebruikt worden. De rode draad van het verhaal wordt gevormd door een sporthal en de pogingen van omwonenden om die bron van (geluids)overlast weg te krijgen. De hal is gebouwd achter het huis van Michiel Wijlhuyzen op een stuk grond dat vroeger hoorde bij het land waarop zijn vader een kwekerij had. Om een dreigend faillissement af te wenden had Michiels vader het perceel verkocht aan Berkhof, die er een koetshuis voor de paarden of wilde bouwen. In plaats van een koetshuis verrees er uiteindelijk een immense sporthal. Drie jaar vinden er geen activiteiten plaats in het Koetshuis, zoals Berkhof de hal genoemd heeft, maar zodra de plaatselijke badmintonclub in de hal zijn intrek genomen heeft, beginnen de problemen. Het zijn vooral de bewoners van de Schoonenbergsingel die klagen over ‘permanent burengerucht’, veroorzaakt door de af-en-aan-rijdende auto’s. Ze besluiten een actiecomité op te richten om te proberen de activiteiten in de hal tenminste stil te leggen. Aan Michiel wordt gevraagd of hij voorzitter wil worden. Deze voelt zich zeer gevleid door dit verzoek. Als werkloos academicus zou hij op die manier een zinvolle vulling aan zijn leven kunnen geven en bovendien zou hij, mislukt als leraar en mislukt als promovendus, misschien via dit voorzitterschap het aanzien kunnen verwerven waarnaar hij hunkert. Het actiecomité neemt een raadsman in de arm en een gerechtelijke procedure wordt gestart. Al direct vanaf het begin blijkt Michiel hoe ingewikkeld de materie is. Op het stuk grond rust namelijk een servituut, een last die aan het bezit van onroerend goed verbonden is. Dit servituut verplicht de eigenaar van de grond “van de op die grond geene gebouwen te plaatsen dan ingerigt en gebruikt wordende als herenwoning, bijbehorend koetshuis met paardestal en trekkasten” (p. 69). Maar omdat er in het begin van de eeuw op het bewuste perceel een poosje een klein fabriekje heeft gestaan, zou deze zogenaamde erfdienstbaarheid als niet meer geldig kunnen worden beschouwd. Ook het snelle wisselen van eigenaar maakt de zaak niet doorzichtiger. Nog voor de procedure tegen Berkhof is gestart, blijkt deze hal al te hebben verkocht aan de firma Wegman en Loos, die er een boekbinderij in wil vestigen. Tegen wie moet er nu geprocedeerd worden? Wouters, de raadsman van het actiecomité, besluit dan tegen zowel Berkhof als Wegman en Loos een kort geding aan te spannen. Nog ingewikkelder wordt de situatie wanneer Wegman met de noorderzon en met achthonderdduizend gulden vertrokken blijkt te zijn, Loos op die manier in liquiditeitsproblemen achterlatend. Bovendien spant ook deze firma tegen Berkhof een kort geding aan, omdat zij pas na het ondertekenen van het koopcontract van het servituut hoorde. “Michiel dacht: Ik wordt meegesleept in een net van gebeurtenissen die ik niet doorzie” ( p. 120). Langzaam maar zeker wordt hem duidelijk dat ook de hal van hem niet zal kunnen brengen wat hij zoekt. Ook de enige activiteiten die hij tot dan toe had ontplooid, het kopiëren van en rondsturen van Wouters’ correspondentie, laat hij zich nu door Roed, een van de andere comitéleden, uit handen nemen. Na een korte periode van betrekkelijke rust krijgt Michiel van Wouters het bericht dat de hal geveild zal worden. Op de veiling ontmoet hij Derek Blanke, met wie hij vroeger op de lagere school gezeten heeft en die nu een succesvol onroerendgoedmakelaar geworden is. Het is tenslotte deze Blanke die de hal koopt, maar hoe dat precies, heeft Michiel niet kunnen volgen. Hij heeft sterk de indruk dat er een spelletje is gespeeld, maar hij doorziet de gang van zaken niet. Blanke belooft hem overigens wel, geluidsoverlast zoveel mogelijk te zullen voorkomen. Die avond ontmoeten de twee elkaar in de hal opnieuw. Derek Blanke maakt hem duidelijk dat hij, gezien zijn verleden, eerder tegen dan voor de Singelbewoners zou moeten vechten. Hoewel Michiel niets toezegt, ziet hij wel in dat zijn vroegere klasgenoot gelijk heeft. “Ik zou vel beter actie kunnen voeren om het bestaan van de hal te verdedigen … haar nog hoger dan de villa’s” (p. 180). Niet veel later doet Blanke, nu bij Michiel thuis, nog eens hetzelfde voorstel. Weer belooft hij ervoor te zullen zorgen dat de buurtbewoners op geen enkele manier last ondervinden van het Koetshuis. Hij wil dan proberen een nieuw servituut te vestigen ten laste van het Koetshuis; in ruil daarvoor moeten de Singelbewoners intussen afzien van verdere actie en Michiel zou daarbij een stimulerende rol kunnen spelen. “U kunt langzamerhand, in het verborgene, de actie en beetje saboteren” (p. 192). Opnieuw reageert Michiel positief noch negatief; hij kan de consequenties van dit aanbod zo gauw niet overzien. Hella, zijn vrouw, is onthutst als hij wel vraagt wat er voor hem inzit als hij eventueel tot ondermijnende activiteiten overgaat. Intussen melden zich steeds meer Singelbewoners als lid van het comité. Niet alleen bezorgt de meubelfirma Hannoo, die de hal nu als opslagruimte gebruikt, de omwonenden nog steeds geluidsoverlast, maar ook de dierenartsenpraktijk die in een van Blankes villa’s aan de Schoonenbergsingel is gevestigd, wordt nu tot steen des aanstoots verklaard. Michiel probeert onder zijn verantwoordelijkheden uit te komen: hij wil nog wel lig van het actiecomité blijven, maar het voorzitterschap zou hij willen overdragen aan een ander. Roed haalt hem echter over aan te blijven. Hierna komen de gebeurtenissen die betrekking hebben op de hal in een stroomversnelling. “Replieken en duplieken volgden elkaar op. (…) Wouters deed iedere brief vergezeld gaan van een telefonade waarvan Michiel de raadselachtige wendingen, de toespelingen op een geheime te volgen tactiek aanhoorde zonder er iets van te begrijpen” (p. 222). Uiteindelijk kan de raadsman trots melden dat ‘gedaagde’ is veroordeeld om de omstreden ‘loods’ af te breken. De tegenpartij heeft wel hoger beroep aangetekend. Dit is de laatste brief van Wouters die Michiel nog opent. Nu hij beseft dat de hal niet meer is dan een droom, komen de leegte en de chaos weer onhoudbaar opzetten, chaos die onder meer te maken heeft met ‘de nacht in Martins’’, waarvan in het verhaal regelmatig sprake is. Nadat Michiels pogingen een proefschrift te schrijven op niets uitgelopen waren, had hij zich een tijdlang in zichzelf teruggetrokken. Hij had zich opgesloten in zijn kamer en was begonnen te drinken. Als reactie hierop had zijn vrouw Hella zich op een avond in Martins’ bar laten gaan met zijn broer Id. Ze had de hele avond met hem gedanst en was tot diep in de nacht bij hem gebleven. Tegen half zes ‘s morgens was Michiel in de bar teruggekeerd. “Ze voelt Michiels blik. Er is geen muziek meer. Ze grijpt Ids hand, drukt haar lippen tegen zijn hals, draait zich om” (p. 188). Michiel kan het zichzelf niet vergeven dat hij naar Martins’ is teruggegaan om zijn vernedering te aanschouwen. Bij wijze van ‘ordinaire revanche’ is hij zelf een verhouding begonnen met Emmy Hansman, een elf jaar oudere doktersvrouw, die teleurgesteld is in het leven met haar man Wim en die nu met Michiel opnieuw hoopt te kunnen beginnen. Deze geeft echter niets om haar en probeert dan ook steeds zijn afspraken met haar te verschuiven. Maar wanneer tenslotte Hella en haar zusje Claire op een avond de stad ingaan, voelt hij zich verplicht eindelijk zijn afspraak met Emmy na te komen. Ze gaan in Amsterdam naar de bioscoop, eten wat, maar na een vluchtig avontuurtje in de struiken naast een parkeerstrook zet hij haar weer af bij haar flatje en, hoewel hij beloofd had vierentwintig uur bij haar te blijven, gaat hij terug naar huis, waar hij Hella echter niet aantreft. Die is intussen in de stad Claire kwijtgeraakt. Ze begint te dwalen door het centrum, terwijl nare herinneringen aan vroeger haar bestormen en haar steeds verwarder maken. Ze vraagt overal naar Claire, ze vraagt naar Id en zijn vriendin Mary, tot ze tenslotte in een café door twee mannen wordt meegenomen naar een binnenplaatsje, waar ze haar misbruiken. Ze vindt zichzelf dan terug in haar vaders bed. Daar komen opnieuw de herinneringen boven, net als steeds met haar moeder in een negatieve hoofdrol. Wanneer ze dan beseft dat ze hier niet meer hoort, verlaat ze haar ouderlijk huis en laat zich door een taxi naar het centrum brengen. Daar vindt Michiel haar. “De werkelijkheid is dat ze op het Plein state, in de holte van de stad, terwijl verweg een hond naar de zon en de vogels en de wolken begint te blaffen. Michiel die naar haar toeloopt is ook werkelijk. Maar hij zwaait niet en lacht niet. Hij wil haar iets toeroepen maar heeft geen macht meer over zijn stem” (p.299). Titelverklaring: De titel drukt hoop op en verwachting van een ‘betere wereld’ uit. Michiel zegt het ook: de herfst zal schitterend zijn. Interpretatie motto: citaat van Julien Green: ‘Toute narration tend au théatre” (vgl. de compositie: uitbeelding van een conflict waarin Michiel en Hella hoofdrollen spelen). Opdracht: ‘Voor Hans en Arno’. Opbouw De bouw van de roman lijkt op die van het klassieke drama: proloog en 5 delen (resp. 10, 6, 8, 5 en 11 hoofdstukken). In drie cursief gedrukt fragmenten (aan het begin, in het midden en aan het eind van de roman) wordt een nacht beschreven met Id en Mary in de hoofdrol (vgl. de zangen of de reien in het klassieke drama). Er is een open einde; de vertelwijze is sterk scènisch. Personages De hoofdpersonen zijn Michiel en Hella Wijlhuyzen. Michiel: - werkloos academicus; 32 jaar; opgegroeid in een tuindersgezin; mislukt als leraar Frans en als wetenschapper; - is aan de drank geraakt; - heeft een verhouding met de doktersvrouw Emmy Hansman (43 jaar), die hij voortdurend aan het lijntje houdt; Hella is op de hoogte van die verhouding; - durft de relatie met Emmy niet te verbreken en speelt een dubbelrol tegenover Derek Blanke e.a.; - ziet de sporthal als laatste ‘prestige-object’ om aanzien te verwerven; - ervaart het bestaan als chaotisch. Hella: - heeft zich op een avond in Martins’ Bar laten gaan met Michiels broer, Id die een halsafwijking heeft; - is erg onzeker en heeft veel last van schuld- en minderwaardigheidsgevoelens; - wil graag werken als remedial teacher. Hella’s vader (‘Papa’) had een verhouding met Conny. Hella’s zus Claire heeft samen met haar man Oscar ontwikkelingswerk in Kenya gedaan. Het dochtertje van Michiel en Hella heet Yvonne. Thematiek De herfst zal schitterend zijn is meer een roman over mensen dan over gebeurtenissen. De thematiek van het boek heeft dan ook vooral gestalte gekregen in het mensbeeld dat erin is neergelegd. In De herfst heeft Siebelink een mens getekend die vervreemd is van zijn omgeving, die zich voortdurend bewust is van afstand tot de plaats waar hij eigenlijk thuishoort. Dit brengt hem in identiteitsproblemen, met als gevolg een sensatie van leegte, van ontreddering. Aan die leegte probeert hij te ontkomen door zijn verbeelding en zijn dromen. Soms weet hij een tijdlang de schijn op te houden, maar onherroepelijk komt er een dag waarop die schijn doorbroken wordt en deze mens weer wordt teruggeworpen op zichzelf. En dan blijkt hij opnieuw niet in state zich een levensstijl te ontwerpen waarin hij kan blijven geloven. Michiel weigert zich te identificeren met zijn milieu van herkomst; hij probeert nadrukkelijk enkele plaatsen op de sociale ladder te klimmen. Maar de middelen waarmee dat moet gebeuren – het leraarschap, het schrijven van een proefschrift – blijken geen van alle deugdelijk te zijn en wanneer vervolgens het enige ‘middel’ dat hem nog rest, zijn vrouw Hella, hem ontrouw lijkt te worden, vindt hij zich terug met lege handen. “Voor het eerst in zijn leven had hij begrepen wat verlatenheid inhield. Alles wat hij daarna gedaan had, was een poging om die leegte nooit meer tegen te komen” (p. 127). Maar ook de poging waarvan De herfst verhaalt, proberen vorm te geven aan het voorzitterschap van het actiecomité, mislukt en dat brengt Michiel, maar ook Hella, aan het eind van het boek in het centrum van de stad, aan zichzelf en elkaar overgelaten. Centraal staan dus vervreemding van de omgeving en zoeken naar houvast in een chaotische wereld. Motieven - driehoeksverhoudingen, overspel (Michiel/Hella/Emmy; Hella/Michiel/Id; vader van Hella/moeder/Conny); - gerechtelijke procedures en voorschriften (o.a. het servituut: een verplichting die aan het bezit van onroerend goed verbonden is); - eenzaamheid, gevoel van leegte en ontreddering, midlife-crisis; - drankmisbruik; - machteloosheid ten opzichte van onontkoombare gebeurtenissen; - verstoorde relaties tussen ouders en kinderen; - spiegelmotief (vb. café, plaatsen, verhoudingen!); - dierenmishandeling (marmotten gedood door de zwakzinnige oppas José); - vlucht in dromen en herinneringen, hallucinaties; - het verleden als obsessie Perspectief Al direct valt op dat het verhaal wordt verteld in de derde persoon enkelvoud, overwegend in de onvoltooid verleden tijd. Er wordt dus kennelijk óver iemand verteld die niet dezelfde is als degene die vertelt. Nadere bestudering van de tekst leert, dat er afwisselend sprake is van een auctoriële, of alwetende verteller, want alleen onderaan bladzijde negen komt zo’n alwetende verteller voor: “Wat wij straks zullen zien, zal hen noodzakelijkerwijs ontgaan”. Verder is er in het boek regelmatig sprake van een alwetende vertelinstantie. Deze introduceert en beschrijft de verhaalpersonages, beschrijft ook de ruimte en treedt op als regisseur door op bepaalde momenten gebeurtenissen van vroeger in te lassen (flashbacks). Verder verleent de vertelinstantie de beide hoofdpersonen ‘het woord’; op zulke momenten wordt het verhaal personaal verteld, dat wil zeggen vanuit Michiel (p. 27-31) of Hella (22-26) en één keer vanuit ‘pappa’ (p. 203-204). Tijd Vertelde tijd: enkele maanden in de herfst (van september tot eind oktober/ begin november). De avond en de nacht in de cursieve passages vallen samen met de nacht waarin Hella misbruikt wordt: samenval van heden en verleden. Het tijdsverloop is chronologisch met en viertal flashbacks. Ruimte Siebelinks personages ervaren de wereld waarin zij leven, als chaotisch; ze hebben het idee te leven in een ‘wankele’, ‘boze’ wereld en het is dan ook niet vreemd dat ze vaak het idee hebben dat het landschap hen bespiedt, hen zelfs bedreigt. Daaraan werken ook de bijzondere weersomstandigheden mee: het is ongewoon zonnig, warm en helder voor die tijd van het jaar, waardoor de omgeving iets van haar vertrouwde karakter verliest. Het landschap is bovendien vaak leeg en stil. “Waar leegt is kunnen allerlei gebeurtenissen plaatsvinden” (p. 244). Ook het centrum van de stad, en dan vooral het Plein, wordt als beklemmend beschreven. ‘The city is a jungle’, zingt iemand in een van de cafés aan het Plein. Die beklemming wordt nog versterkt doordat de opschriften van de winkelruiten herhaalde malen genoemd worden: ‘Lampenzaak Luneta’, ‘Oma’s-Tijd-antiek’, ‘Cohns’s herenmode’ en ‘Fietsen worden onmiddellijk verwijderd’. De lampen op het Plein zijn ‘van angst verstarde ogen’. In die ‘boze’ wereld wonen Hella en Michiel in zijn voormalig ouderlijk huis, dat op de vroegere kwekerij van zijn vader tussen de Bergweg en de Schoonenbergsingel staat. ”Daar lag de kleine plaats. Rechts lag de stad. Hun land vormde een enclave. Een soort grensgebied” (p. 91). Aan de ene kant de wereld waarin de kleine middenstander die Michiels vader geweest was, thuishoorde en die in feite ook Michiels wereld is, aan de andere kant de wereld van de ‘higher middle class’, de mensen met een goede opleiding en dito baan, die maar één zorg in hun leven kennen: de gezapige rust waarin ze leven mag niet gestoord worden. Het was lange tijd de bedoeling geweest dat Michiel op de grond van zijn vader diens bedrijf zou voortzetten. “maar hij had het land eerder beschouwd als een plek waar hij zich, afgeschermd door hagen en muren, te midden van bloemen en bomen, aan de wereld kon ontrekken” (p. 146). Op een stuk van die grond, waar vroeger een parkachtig landschap was geweest en waar hij als jongen had gespeeld, is nu de immense sporthal verrezen. Wat hij zelf aan grond heeft overgehouden, heeft hij tot een wildernis laten uitgroeien. Het ‘verloren paradijs van zijn jeugd’ is een chaos geworden, maar hij komt er niet toe, hier daadwerkelijk iets aan te veranderen. Alleen in zijn dromen tovert hij de puinhoop om tot een lusthof. Dat er sprake is van een ‘grensgebied’, verwijst ongetwijfeld naar de vervreemding waarvan al in de thematiek sprake was. Hoewel hij emotioneel nog met handen en voeten vastzit aan zijn milieu van herkomst, weigert Michiel zich met dat milieu te identificeren. Door zijn verlangen naar prestige verbeeldt hij zich dat hij trots mag zijn dat juist de Singelbewoners, die hen vroeger zo laatdunkend behandelden, hem gevraagd hebben voorzitter van hun actiecomité te worden. Vervreemding wordt ook uitgedrukt door het feit dat hij ‘het paradijs van zijn jeugd’ heeft laten verworden tot een chaos. Op die manier heeft hij als het ware zijn eigen verleden verloochend. Hella is opgegroeid in de Oremusstraat, een uitgestorven, saaie straat waar haar vader nu nog woont. Ze heeft zich, zo vertelt Claire, thuis nooit veilig gevoeld en ze noemt haar ouderlijk huis dan ook een ‘geconstrueerd’ toevluchtsoord. Het huis heeft in haar ogen ook iets boosaardigs. Dat ze tijdens een logeerpartij bij haar vader Claire’s oude kamer krijgt toegewezen, zou er op kunnen duiden dat daar ook nu geen eigen plaats is voor haar. Ze beseft op het eind dan ook: “Ze is hier niet meer welkom” (p.297). Maar ook in het huis dat ze nu met Michiel en Yvonne bewoont heeft ze nog geen plaats kunnen vinden; daarom verandert ze regelmatig de inrichting en kleurencombinaties. Zo verovert ze voor zichzelf een zekerheid, ‘een vaste plek op de chaos’. Dat gedeelte van de verhaalruimte dat besteed wordt aan de beschrijving van Hella’s ouderlijk huis en van de plaats waar zijn nu met haar gezinnetje woont, dient voornamelijk om de vervreemding en plaatsloosheid van haar en Michiel te illustreren. De beschrijving van het landschap ‘buiten’ en van de stad ondersteunt hun idee, dat de wereld waarin zij leven ‘boos’ is. Mening Argumentatie van Anbeek. Realistische argumentatie: Dit boek zou heel goed echt gebeurd kunnen zijn. Sterker nog, het zou best wel eens een autobiografische roman kunnen zijn. Siebelink maakt in zijn romans en verhalen regelmatig gebruik van autobiografische gegevens. Zo is Michiel Wijlhuyzen afkomstig uit een tuindersgezin en is hij doctorandus in de Franse taal en letteren. ‘Het dorp’ en ‘de stad’ kunnen gemakkelijk geïdentificeerd worden met Velp en Arnhem: op het stratenplan van Velp komen een Bergweg en een Schonenbergsingel (met één o!) voor, terwijl Arnhem een Oremusplein kent; de afkorting BCA zou dan kunnen staan voor Badminton Club Arnhem. Het is echter typerend voor het werk van Siebelink dat die plaatsen nergens bij name genoemd worden; het verhaal zou even goed ergens anders kunnen spelen. Emotivistische argumentatie: Het boek raakte me niet echt. Ik vond het verhaal rond de sporthal niet zo interessant, ik vond dat Michiel er maar moeilijk over deed. Spanning argumentatie: Er zat geen spanning in dit boek, het ging eigenlijk grotendeels om de sporthal en om Hella en Claire. Meer saai dan spannend. Je moest wel veel geduld hebben bij het lezen, het was allemaal vrij uitgebreid. Mate van geëngangeerheid: Dit boek is niet betrokken bij de eigentijdse problematiek denk ik. Structurele argumentatie: Ik denk dat dit boek kwalitatief hoog ligt, want ieder element heeft betekenis voor het geheel. Alles heeft wel met chaos en vervreemding te maken, Michiel met zijn sporthal, Hella en haar huisinrichting, Claire met Oscar die ze niet kan bereiken in Kenya, de vader van Hella en Claire met Conny. Eigen mening: Ik vond het boek wel leuk om te lezen, maar niet erg boeiend. Het ging me op een gegeven moment wel vervelen, dat Michiel maar steeds met die sporthal bezig was. Hella interesseerde me wel, de verhoudingen tot Claire, haar vader en Id. Het boek was niet erg moeilijk te lezen, makkelijk taalgebruik. Secundaire literatuur - Lexicon van literaire werken, Jan Siebelink - Lijvige roman van Jan Siebelink, door August den Boef in De Volkskrant van 15-04-1980 - Het wankele huwelijk, door K.L. Poll in NRC Handelsblad van 18-04-1980 |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |