Boekverslag : Hella Haasse - Oeroeg
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1401 woorden.

Bibliografie
Jaartal eerste druk: 1948

Jaartal gelezen druk: 1992


Samenvatting
De titel is de naam van een belangrijk persoon in het boek, Oeroeg de beste vriend van de hoofdpersoon.

Het verhaal gaat over het leven van een jongen van Nederlandse afkomst die in in Nederlands-Indië opgroeit. Zijn beste vriend is een Indische jongen, Oeroeg. Hij is de zoon van een van de werkers van de vader van de ik-persoon(de Nederlandse jongen). Ze brengen samen hun kinderjaren door, maar ze groeien telkens meer uit elkaar. Oeroeg kiest voor zijn eigen volk en keert zich tegen de Nederlanders. Dat merkt de ik-persoon wanneer hij terugkomt uit Nederland, waar hij net is afgestudeerd, en oog in oog komt te staan met Oeroeg, die hem drijgt neer te schieten als hij niet weg gaat. Dan merkt de ik-persoon ook dat de afstand tussen hen onoverbrugbaar is geworden.

De ik-persoon is de hoofdpersoon,het boek gaat over zijn jeugd, dus zijn leeftijd is verschillend,van 5 - + 25. Zijn ouders komen uit Nederland maar hij is in Nederlands-Indië geboren. Hij heeft een grote fantasie, citaat "Telega Hideung, diep in het oerwoud, was een verzamelplaats van boze geesten en zielen van gestorvenen. Nènèh Kombèl woonde er, vampier in de gedaante van een oude vrouw, die op dode kinderen loert.''

Hij houdt er van om alles te plannen, citaat: "Soms, wanneer wij, moe van het spelen, of schuilend voor een regenbui bij elkaar hurkten, sponnen wij deze toekomstige griezelige expeditie tot in details uit.'' Hij weet bv. ook al wat hij wilt worden wanneer hij klein is, citaat: "Oeroeg en ik willen treinbestuurder worden, of vliegenier,' zei ik haastig. 'Maar het liefst ontdekkingsreiziger. Dat hebben we afgesproken.''

Hij voelt zich erg thuis in Nederlands-Indië, hij voelt zich nooit een buitenstaander, hij voelt zich bij Oeroegs familie meer thuis dan in zijn huis, citaat: "Ik had bij deze mensen nooit het gevoel buitenstaander te zijn, integendeel. Zelfs in die vervallen desawoning, op een modderig stuk erf, voelde ik mij meer op mijn gemak dan in de holle, schemerdonkere kamers van ons huis. Als ik na afloop van zo'n bezoek, met Oeroeg de steenachtige weg naar de onderneming afdaalde, scheen het me toe, als had ik afscheid genomen van mijn eigen familie."
Hij maakt een ontwikkeling door, zoals je in de citaat van hier boven ziet voelde hij zich thuis bij de Indische mensen, dat verandert naar mate Oeroeg een bepaalde haat ontwikkeld tegen de Nederlanders, hij voelt zich buitengesloten, citaat: "Maar op de een of andere manier voelde ik me buitengesloten. In de aangrenzende kamer hoorde ik Oeroeg en Abdullah gedemd praten. De scheiding tussen hun wereld en de mijne was volkomen.

Als kind is hij ook onafscheidelijk van Oeroeg,ze doen alles samen, citaat: "Oeroeg en ik, spelend en op speurtocht in de wildernis - Oeroeg en ik, gebogen over ons huiswerk - Oeroeg en ik, onveranderlijk samen, in alle ontwikkelingstadia van kind tot jonge man. Ik kan wel zeggen dat Oeroeg in mijn leven gebrandmerkt staat als een zegel.''

Dit verandert, Oeroeg gaat naar een andere school dan de ik-persoon, hij ontmoet andere mensen, citaat: "Hij bemoeide zich nu vrij veel met een zekere Abdullah Haroedin, een jongen van gedeeltelijk Arabische afkomst, die evenals hij naar de NIAS zou gaan. Ik was nogal jaloers op deze kameraadschap, die mij buitensloot.''

De verwijdering tussen Oeroeg en de ik-persoon wordt zelfs zo groot dat Oeroeg hem drijgt neer te schieten wanneer de ik-persoon terug is in Indië, citaat: "Ga weg,'zei hij in het Soedanees, 'ga weg, anders schiet ik. Je hebt hier niets te maken."

Oeroeg is naast de hoofdpersoon belangrijk, hij is een Indische jongen, hij is een paar dagen jonger dan de ik-persoon. Hij zegt niet veel, hij is een beetje verlegen, citaat: "Oeroeg verstond Hollands en kon het ook lezen, maar werd door een soort schaamte weerhouden om zich in die taal uit te drukken. Als we hem ertoe aanspoorden, maakte hij een verlegen grimas, en mompelde een weigering."

Hij is redelijk "wreed" tegen dieren, citaat: "Graag terde hij een krab met een strootje, tot het dier zich schrap zette in aanvalshouding. Het meeste echter vermaakte hij zich met gevechten tussen twee beesten van verschillende diersoort - hij bracht padden, om hun kracht te meten met rivier- en landkrabben, hitste vogelspinnen tegen salamander, wesp tegen waterjuffer. Misschien is het te ver gezocht om hier van wreedheid te spreken. Oeroeg was niet wreed, hem ontbrak alleen het gevoel, dat een wetserling vaak doet sparen en eerbiedigen uit halfbewuste verwantschapbesef."

Hij heeft geen eigen mening(tenminste, in het begin nog niet)hij laat de ik-persoon meestal kiezen wat voor spelletje ze gaan doen en laat hem meestal voor hem praten, citaat: "Oeroeg en ik willen treinbestuurder worden, of vliegenier,' zei ik haastig. 'Maar het liefst ontdekkingsreiziger. Dat hebben we afgesproken.'' Later durft hij zijn mond open te doen om zijn eigen mening te uiten, citaat: "Dat ik mijn hand niet wil ophouden bij het Nederlandse gouvernement,' antwoordde hij effen. 'Ik heb jullie hulp niet nodig.' - 'Jullie?' zei ik, terwijl het bloed me naar mijn hoofd steeg, want nu drong de betekenis van zijn woorden tot mij door. 'Je houdt wel je hand op bij Lida.' - 'Lida denkt zoals wij,' zei Oeroeg trots."
Oeroeg en de ik-persoon zijn in het begin onafscheidelijk, waarschijnlijk omdat Oeroeg het enige kind van dezelfde leeftijd als de ik-persoon was, maar de ik-persoon is ook enig kind en zal Oeroeg daarom als een soort broertje zien, citaat: "Twee jaar na mijn geboorte had mijn moeder een miskraam en daarna bleek zij onvruchtbaar. Misschien bleef daarom Oeroeg zo uitsluitend mijn speelmakker."

Het lijkt of de ik-persoon een beetje jaloers is op het uiterlijk van Oeroeg, citaat: "Ik was langer, maar Oeroeg scheen volwassener, met zijn gespierd mager lichaam. De lijn die van zijn schouderbladen neerliep tot naar zijn smalle, opzij wat afgeplatte heupen, had al dezelfde nonchalante soepelheid die waar te nemen viel bij de opgeschoten knapen en jonge mannen. Met zijn lenige tenen kromgetrokken, balanceerde hij ineengedoken op stenen en boomtakken, zekerder van zijn houding dan ik, en sneller reagerend bij verlies van evenwicht."..... "Wel ergerde ik mij aan mijn sproeten, en aan mijn rood worden en vervellen in te schelle zon, en ik benijdde Oeroeg om zijn egale kleur." In het boek is er een ik-verteller, ik praat ook de hele tijd over de ik-persoon. Het perspectief ligt bij de ik-persoon. Aan het eind is er spanning tussen Oeroeg en de ik-persoon, eerst vrienden en nu vijanden, citaat: "Ga weg,'zei hij in het Soedanees, 'ga weg, anders schiet ik. Je hebt hier niets te maken." Er is ook spanning op het moment dat ze naar het meer gaan, citaat: "Bij een bocht van de weg begon het oerwoud, en we reden onder gelach en plagernijen de duisternis in. Ik hurkte neer op de bodem van de auto, beangst door het donker vol nachtgeluiden rondom.

Het verhaal is een grote flashback, maar is wel chronologisch verteld. Het taalgebruik is normaal, er wordt alleen wel af en toe Indonesisch (Soedanees)woorden gebruikt, voorbeelden: "Oeroeg was de oudste zoon van mijn vaders Mandoer...", "De Baboe trok me een van mijn schoolpakken aan.", "Maar de koelie had dit niet graag."

Het boek is non-fictie, de schrijfster heeft het allemaal verzonnen (ze is wel in Batavia, Nederlands-Indië geboren).

Het boek is wel realistisch, ze zal wel een paar dingen die ze zelf heeft meegemaakt in dit boek hebben gezet.

Het centrale onderwerp in dit boek is de vriendschap tussen een Indonesische jongen en Nederlandse jongen, maar ook het uit elkaar groeien van die twee.


Eigen mening
Ik vond het wel een goed boek, de schrijfster heeft (net zoals die schrijver van "Het opgehouden onweer") de omgevingen mooi omschreven waardoor je de sfeer bijna kon "voelen", citaat: "Ik vond niet de immense zwarte oppervlakte van mijn dromen, maar een poel, een plas bijna, aan alle kanten omsloten door recht omhoogstijgende bergwanden, dicht begroeid met oerwoud. De vederachtige en wollige boomkronen glansden lichtblauw in de maneschijn. Het meer leek op de glanzende bodem van een vaas, die de vorm van een afgeknotte kegel had. Waterplanten dreven op de oppervlakte, vooral langs de oevers. Het loof en de lianen van sommige bomen hingen neer tot in het water. Het duizendstemmige gonzen van insekten en de kreten van de nachtdieren in het oerwoud schene een onderdeel te zijn van de indrukwekkende stilte. Boven de bergtoppen fonkelden de sterren met ijskoud licht. Ik staarde naar de zwarte oever aan de overkant, waar het gebladerte de wateroppervlakte raakte."


Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen