Boekverslag : Bavo Claes - Kraai
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3115 woorden.

Thema:



De thema’s in dit boek zijn de dood, onmacht en leugens. Het kerngegeven en uitgangspunt is de confrontatie van de ikfiguur met zijn vader die aan kanker lijdt en wegteert in het ziekenhuis. Geconfronteerd met de dood - de enige zekerheid in het leven - raakt het hoofdpersonage verstrikt in jeugdherinneringen, leugens, gevoelens van macht en onmacht, het besef van sterfelijkheid, halve en hele waarheden. In de ziekenhuiskamer kruisen waarheid en leugen elkaar, het nieuwsfeit en de persoonlijke ervaring ervan. De ikfiguur beseft onwillig dat hij niet zo erg aangedaan is over de dood van zijn vader. Hij bezoekt tien maanden lang zijn vader in het ziekenhuis en vertelt hem niet dat hij kanker heeft. Het hoofdpersonage en de verpleegsters blijven positief doen tegen zijn vader, terwijl ze weten dat zijn einde nadert, ze ontwijken de waarheid.

Eigenlijk heeft de ikfiguur zelf zeer weinig contact met zijn vader, hij zit enkel naast zijn bed en dwaalt vaak af naar het verleden, naar duidelijk door de tijd gemaskeerde herinneringen aan o.a. het kleine drukkersbedrijfje thuis, de vroeg gestorven moeder, de relatie met zijn vader, de kater van een vakantiekamp en de seksuele uitdagingen door een wat ouder meisje.

Vader, die vroeger een drukker was, en zoon, die nu een bekende tv-journalist is, hadden na de dood van de moeder geen goede band. De zoon, de ikfiguur, verweet zijn vader dat hij hem geen afscheid had laten nemen van zijn moeder toen deze stierf. Hij was immers op kamp toen zijn moeder aan haar hartziekte bezweek en zijn vader vond het best dat zijn zoon dit niet wist voor hij terug thuis was en had inmiddels tegen die tijd zijn vrouw begraven.

Ook zijn werk als tv-journalist krijgt onder de ziekte van zijn vader te lijden. Het leidt hem zodanig af dat hij vele fouten tijdens het voorlezen van het nieuws maakt en hij krijgt herhaaldelijk berispingen, uiteindelijk wordt hij voor onbepaalde duur overgeplaatst naar de documentatiedienst.

Tijdens de vele bezoeken aan het ziekenhuis, leert het hoofdpersonage een lieftallige verpleegster kennen. Hoewel hij getrouwd is en een zoon heeft, voelt hij zich toch tot haar aangetrokken. Zij wordt zo een van de redenen van zijn ziekenhuisbezoeken. Uiteindelijk heeft hij er een kortstondige affaire mee. Maar hierdoor wordt hij verteerd door schuldgevoelens tegenover zijn vrouw en wordt hij herinnerd aan zijn moeder die tegen hem zei: “Liegen is lelijk (…) en het komt ook altijd uit (…) al moesten de kraaien het uitbrengen,” toen ze ontdekte dat ook zijn vader een affaire had gehad. Toch vertelt hij er niks over aan zijn vrouw.

Wanneer uiteindelijk de vader van het hoofdpersonage sterft, voelt deze zich uitermate machteloos en verloren. Bovendien ondergaat hij dan ook nog eens zijn eigen midlifecrisis. Hij veroorzaakt verscheidene auto-ongevalletjes, slaagt er niet in om zijn vaders erfenis door te kijken en op te ruimen, en hij krijgt te maken met een steeds weer de kop opstekende rugpijn, … met het gevolg dat hij denkt dat hij aan dezelfde kanker lijdt als zijn vader. Hij verliest de greep op zijn denken en doen, wordt wegens stuntelen van het scherm gehaald en op de documentatiedienst onschadelijk gemaakt. Hij valt eigenlijk uiteen. Het alarm gaat pas af als hij na een vroege wandeling in het park zeiknat in zijn onderbroek met een gans die hij om haar eigen heil de nek heeft omgewrongen voor de deur staat. Hij wordt opgenomen en dan kan, in een gedwongen confrontatie met zichzelf, het onderzoek beginnen naar wat er werkelijk scheefgegroeid is, naar wat hij ontkend heeft of niet onder ogen heeft willen zien. Uiteindelijk blijkt dat dit alles een ingehouden schreeuw (Engels: cry, fonetische speling in het Nederlands: kraai) om het verlies van de moeder heeft bevat.





Motieven:



Zijn jeugd:




Een groot deel van zijn jeugd brengt het hoofdpersonage door in de drukkerij van zijn vader. En hoewel hij zijn vader in die tijd vaak hoorde vloeken, was het in elk geval een soort vaderstem, terwijl hij nu in het gekrijs van zijn vader niet eens zijn stem herkent. “Een waarvan je ’s avonds onder de lakens kon bedenken dat ze hartwarmende gekheden in je oor fluistert. Niet die wrakke stoomfluit die hij hier zo’n paar keer door de gang laat loeien.” (p.9-10)

Van in zijn jeugd werd het hoofdpersonage geconfronteerd met de taal, met de juistheid of de fouten ervan, wanneer hij voor zijn vader, die drukker is, proeven moest nalezen. Die obsessie voor taal, die gevoeligheid voor wat taal kan onthullen of verhullen, blijft hem sindsdien bij, ook in zijn omgang met anderen, in zijn beroep en uiteraard in zijn schrijverschap.

In de drukkerij mocht hij zijn vader vaak helpen. Tijdens de begrafenis van zijn vader worden hieraan herinneringen opgeroepen, wanneer blijkt dat het troostgedicht links op het bidprentje, afgeeft op de rechterkant en zijn naam behalve rechts ook links in spiegelschrift te lezen staat. “Nooit geen prentjes vouwen die nog nat zijn, moet ik alles honderd keer zeggen?” (p.110)

In zijn kindertijd aanschouwde de ikfiguur zijn vader met veel ontzag, hij was een soort held voor hem. “Hij staat breeduit als een beschermgod over mijn schouders gebogen.” (p. 55)

In die tijd leefde ook nog zijn moeder, die, ondanks haar ziekte, een vrolijke en liefdevolle vrouw was die haar man gemakkelijk kon kalmeren en voor wie de ikfiguur veel liefde koesterde. Veel van zijn herinneringen gaan dan ook naar haar uit. Zijn moeder stond ook zeer beschermend en bezorgd tegenover hem. “Ze zei: ‘plaag mijn ventje niet zo’, haar borst mals als een suikerspek tegen mijn wang, de palm van haar hand in de palm van mijn hand, ” (p. 38) “‘Heb je genoeg gegeten? Heb je een schone zakdoek?’” (p53) De moeder is voor de ikfiguur altijd een intimistische troosteres geweest, aan wie hij heel sensitieve, weemoedige herinneringen koestert. Een heel treffende is die waar hij met haar het lof bijwoont, geknield op de rieten zitting totdat de afdruk ervan in zijn vlees staat, luisterend naar de bezwerende litanie voor Maria. Daar al vertoont de jongen onopvallende dwangneurotische trekjes, als hij zich gelijktijdigheid oplegt: exact op hetzelfde ogenblik als de priester knielen, "(…) niet even daarna en zeker niet eerder, anders ga ik 's nachts dood in mijn slaap of wordt het oorlog." (p.39)

Op momenten dat zijn moeder te ziek was om naar de mis te gaan, zette zijn vader de radio zo hard dat zij de radiomis tot boven in haar kamer kon horen. De moeder was duidelijk een zeer religieus persoon. Tijdens de schooltijd van de ikfiguur vond een man dat hij een jongen was die door God geroepen werd en hij duldde geen tegenspraak. “‘Ik had het meteen gezien,’ zegt hij, ‘ van je eerste dag al, hier op onze school, jij bent een jongen die door God geroepen wordt!’ (…) ‘Niemand mag zijn hart sluiten voor het werk van de Heilige Geest, jongen.’ ” (p. 45-46). Maar in die dagen begon de seksuele ontwikkeling van de ikfiguur en verloor hij langzamerhand zijn geloof. “In die dagen begint ook het roekeloze ruften. Eerst vraagt hij nog pardon, en frommelt beschaamd aan de rand van zijn sloop, maar spoedig vraagt hij niks meer.” (p. 46) Godsdienst heeft dus een belangrijke rol in zijn jeugd gespeeld, ook al was dit uiteindelijk een nefaste rol.

Daarnaast was de relatie tussen zijn ouders ook niet altijd rooskleurig. Wanneer hij hen hoorde ruziën, dacht hij dat er vreemde mensen in hun kamer waren, hij herkende hun stemmen niet meer. Op een avond ontdekte zijn moeder dat zijn vader haar had bedrogen. Ze kan het nog aanvaarden dat hij achter een ander aanloopt, maar niet dat hij tegen haar liegt. “Liegen is lelijk (…) en het komt ook altijd uit (…) al moesten de kraaien het uitbrengen.” (p. 60) Later zal de ikfiguur dezelfde fout als zijn vader maken en wordt hij hieraan herinnerd. De vader was ook vaak kwaad op zijn vrouw omdat ze fouten liet staan in de teksten die ze moest overlezen, dan stond hij de hele avond lang te vloeken en het was op een van die avonden dat de ikfiguur besloot om ook drukker te worden, één die geen fouten zet.

Natuurlijk waren er ook liefdevolle en gelukkige momenten in de relatie van zijn ouders, zoals bvb. wanneer zij met z’n drieën denappels voor het haardvuur in de duinen gingen rapen. Op een van die dagen is de liefde van de ikfiguur voor zijn moeder zeer duidelijk. Vader en moeder hadden voorheen woorden gehad, maar tijdens het denappelrapen barstten ze opeens in lachen uit en liepen als kleine kinderen achter elkaar aan. De ikfiguur bekijkt hen van achter een boom en in zijn hoofd geeft hij zijn moeder een kus. “Ik sta onbeweeglijk toe te kijken achter de stam van een spar, mijn wang tegen de gekloofde schors, maar de benen in mijn hoofd dansen een zotte polkamazurka, en de mond in mijn hoofd geeft haar een kus, geeft haar de kus op haar mond die hij haar zo dadelijk tien tegen één zal geven, nooit is zondag zo zondag geweest.” (p. 107)

Zijn moeder sterft wanneer hij, twaalf jaar oud, in een zomerkamp zat. Zijn vader wilde die vakantie niet onderbreken, maar ondertussen werd de jongen gemolesteerd en telde hij de dagen af tot hij eindelijk naar huis terug kon. Terug thuis kan de ikfiguur niet vatten dat zijn moeder er niet meer is, hij blijft geloven dat ze er dadelijk zal terugzijn. “Dadelijk, wacht maar af. Dadelijk komt ze en droogt mijn tranen en ze bet mijn zweet, zo meteen voel ik haar hand, wacht maar. Wacht maar af.” (p. 68)

De ikfiguur lijdt eronder dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn moeder en verwijt het zijn vader, weer had zijn vader gelogen. Zo verslechtert ook de vader-zoonrelatie, beiden kunnen het verlies moeilijk verwerken en de vader heeft het moeilijk met de opvoeding van zijn zoon die nu enkel op zijn schouders berust. De ikfiguur weigert om nog naar school, naar de mis en zelfs naar het toilet te gaan. Zijn vader weet niet wat hij met hem moet aanvangen. Wanneer op een dag de tantes op visite komen, hoort de ikfiguur hen fluisteren dat zijn moeder hem helemaal niet had moeten krijgen, dat het haar afgemat heeft en dat als hij er niet was geweest, zij er nog zou zijn. “(…) Onder ons gezegd, ze had die kleinen nooit niet mogen krijgen, de dokter had het verboden. Alsof die twee miskramen nog niet zwaar genoeg waren geweest! (…) Dat kraambed heeft haar definitief geknakt (...) En ik blijf erbij: wat er nu gebeurt, is tenslotte zijn schuld. Als die kleine er niet was geweest, zou ze er nog zijn.” (p. 147)

En zo zadelen ze de ikfiguur op met een schuldgevoel en dat terwijl hij ook nog met het onverwerkte verdriet over het verlies van zijn moeder zit.

Op vijftienjarige leeftijd ondervindt de ikfiguur zijn eerste seksuele ervaring. Een meisje dat net achttien werd, vond dat ze wel een cadeautje verdiende en ze koos hem als uitverkorene. Daardoor denkt hij dat ze van hem houdt, maar zijn geluk wordt algauw verstoord wanneer hij haar drie dagen later in de armen van een ander ziet. Hij heeft dus een ongelukkige eerste ervaring met seks en liefde.

De gebeurtenissen in de jeugd van de ikfiguur hebben, zoals bij iedereen, een groot deel van zijn leven bepaald en hiermee ook zijn omgang met de dood, met liefde, en met de onmacht die met beide gepaard gaat.





Taal + journalistiek:



De ikfiguur is van beroep journalist bij de openbare omroep, net zoals Bavo Claes zelf, wat doet vermoeden dat dit een autobiografie is. Hierover zegt Bavo Claes, in een interview met Algemeen Handelsblad (29/04/98): “Het is een verzonnen verhaal met autobiografische elementen. Natuurlijk ben je persoonlijk betrokken bij de thema's; anders schrijf je er niet over. Als je begint, kun je in principe alle kanten op.”



Vermits de ikfiguur een journalist is, is taal dus heel belangrijk voor hem en dat is iets wat hij heeft overgehouden vanuit zijn jeugd, de liefde ervoor en de juistheid ervan. De confrontatie van verschillende taalregisters valt op. Hij citeert teksten van nieuwslezers, een brief van een kijker, oudere teksten in een flashback van de moeder, een stukje evangelie in ouder Nederlands, een fragment uit een boek over kanker in een overjaarse taal, een officiële berisping door zijn chef op de Reyerslaan, …

“Je zou kunnen zeggen dat de talen en de teksten die het hoofdpersonage constant omringen, die zijn leven beheersen, door elkaar heen en tegen elkaar op gaan klinken. Zij overspoelen de ikpersoon, die er alleen maar kan aan ontsnappen door ze op te schrijven en ze structurerend te beheersen.” NCR Literair 1997Juryverslag

Marcel Jansens, professor aan de KULeuven: “Dit zou een boek kunnen zijn over de ongrijpbare, onpeilbare broosheid en onbetrouwbaarheid van het leven, en ook van de taal, en dus ook van alle schrijfboeken. De verteller zegt tegen zijn zoontje dat dit geschrift 'eh een opstel over zijn vader' is (blz. 187). Ambiguër kan wel niet. Zo schrijft hij ook dat met ik beginnen onbeleefd is (blz. 67). En wat is het eerste woord van zijn eigen tekst? Jawel: ik!“

Bavo Claes gebruikt een mengtaal die veel aan Vlaamse dialecten is verschuldigd, maar ze bezit ook gallicismen, germanismen en vooral neologismen van eigen maaksel. Vb. knarpen, simmen, zoor, bare licht, valig, …

De ikfiguur spreekt een paar keer over de autocue, dat wil zeggen de te lezen tekst die in de studio naast de camera meeloopt. Welnu, hij heeft daar een paar keer hilarische toestanden mee beleefd, die hij met de passende ironie oprakelt. Zo versprak hij zich eens met die 'Verenigde Arabische Emeritaten' en overviel hem een keer een zeer komische black-out. Zijn boek speelt ook zo'n pingpong tussen de

tekst (van de nieuwslezer op de autocue) en de flitsende beeldenvloed.

In zijn werk als journalist wordt de ikfiguur vaak geconfronteerd met leugens en halve waarheden. Hierbij stelt hij zich dan ook vragen: Wat moet je als reporter met het nieuws dat in de Falklandoorlog de Argentijnse Belgrano met bijna driehonderd man aan boord werd gekelderd terwijl het schip, in tegenstelling tot wat de Britten beweerden, al urenlang uit de oorlogszone was weggestoomd? Wat vertel je thuis als je kort na de explosie in Tsjernobyl eerst hebt opgebeld om te zeggen dat het deksel dringend op de zandbak moet en dat zoonlief het best binnen speelt, en dan voor de camera beweert dat er geen gevaar is? Hij beklaagt ook de manier waarop sommige zaken op de redactie worden behandeld. De journalistiek is niet altijd meer objectief.

De ikfiguur zegt een aantal keer dat hij - niet altijd tot zijn genoegen - op straat of waar dan ook als het gezicht van het journaal herkend wordt. Vaak vindt hij dan ook een smoes uit om geen vervelend praatje te hoeven slaan. “‘Het nieuws, ‘ zegt hij, ‘ja maar natuurlijk, ik ken u van het nieuws!’ (…) ‘Nee, da’s mijn broer. U bent abuus.’ Ik spreek zo plat als ik kan. ‘ Wij worden dikwijls met mekaar verward,’ zeg ik.” (p. 124-125)

Tijdens en na de dood van de vader van de ikfiguur, maakt deze veel fouten tijdens het voorlezen van het journaal. Hij krijgt dan ook vele berispingen van zijn chef over o.a. zijn voorkomen en taalgebruik. “Betreft: uw voorkomen en taalgebruik. U hebt het nodig gevonden gisteren in het late journaal zonder das op het scherm te verschijnen (…) Ik wil er u nogmaals op wijzen dat restaurants en cafés in de standaardtaal worden ’geëxploiteerd’, niet ‘uitgebaat’; (…)” (p. 57)

Hieruit blijkt hoe strikt het eraan toegaat op de nieuwsredactie en hoe goed de ikfiguur met zijn dwangneurose in dit beroep vol strikte regels en juist taalgebruik, past. Het uiteindelijke resultaat van zijn vele fouten is dat hij voor onbepaalde duur wordt overgeplaatst naar de documentatiedienst.

In het boek zijn eigenlijk drie generaties bezig met taal. De vader van de ikfiguur was vroeger drukker van beroep en voor hem was taal dus heel belangrijk. Als drukker moest hij immers de juiste spelling van alle woorden kennen en de juiste uitdrukkingen. Daarvoor luisterde hij vaak naar het taalprogramma op de radio en op die momenten moest alles in huis stil zijn. Vaak draaide alles in huis om de taal. Wanneer de vader later in het ziekenhuis tracht zijn naam en adres te schrijven, raakt hij gefrustreerd, waar hij eens zo goed in was lukt nu niet meer. “Drukletters willen niet echt lukken. Schrijfletters al helemaal niet. Veel te weinig licht natuurlijk in zo’n gasthuis, driftig rukt hij aan het koordje om de bedlamp aan te doen. Al zijn nagelmaantjes zijn paars, alle adertjes op zijn knokkels blauw en meandrisch en dus niets verschillend van de letters. Hij schrijft de apostrof in ’s Hereweg verkeerd, noemt het een vraagteken, begint vervolgens te twijfelen. (…)” (p. 138)

Zoals al eerder gezegd is het hoofdpersonage een journalist en is het evident dat taal een belangrijke rol speelt zijn beroep.

Daarnaast is ook het zoontje van de ikfiguur bezig met taal. Hij zit vermoedelijk in het eerste leerjaar en leert pas schrijven. Hier vindt zich een tegenstelling plaats: terwijl het zoontje juist leert te schrijven, is de (groot)vader het verleerd.

Taal en schrijven blijken uiteindelijk hét middel voor de ikfiguur te zijn om zijn opgekropte gevoelens en leugens te uiten. Wanneer hij wegens slaapstoornissen opgenomen wordt in het ziekenhuis, moet hij als therapie zijn verhaal neerschrijven en in dat schrijven wordt hij als het ware met zichzelf geconfronteerd.

Op een dag komt een collega hem bezoeken. Toevallig ontdekt deze collega zijn schrijfschrift en zegt dat het misschien geen slecht idee is om het te laten publiceren. Eerst staat de ikfiguur hier weigerachtig tegenover, maar ’s nachts betrapt hij er zichzelf op dat hij in zijn hoofd al bezig is met het verhaal te herwerken. Terwijl dit boek oorspronkelijk bedoeld was om de waarheid aan het licht te brengen, gaat hij nu aan die waarheid foefelen, hij gaat ze oppoetsen en zo gaat hij in feite opnieuw liegen. “(…) betrap ik mezelf erop dat ik in gedachte toch bezig ben met namen veranderen, situaties verdraaien, en dat ik zelfs werktuigelijk het bed uitsluip om te hooi en te gras in het schrijfboek gewestelijke wendingen door de richtige te vervangen. Zo schrijf ik: ‘Komedianten. Jullie mogen de hele rotboel houden’ boven: ‘Totentrekkers. Ge kunt heel uwen hanneskesnest opstoven!’” (p. 188)

Het is duidelijk dat taal en schrijven het leven van het hoofdpersonage grotendeels leidt. In die taal wordt zijn leven, zoals hij het ervaart, weerspiegeld en net zoals zijn leven wordt ook dit niet van een sporadische leugen om bestwil gespaard.





Bibliografie:



http://www.bib.vlaanderen.be/ib?MIval=GW_vlabin_doc&DOK=01795237



http://literatuurlinks.net/index.php?auteurs=1&aid=2824&naam=Claes



http://www.kuleuven.ac.be/vlr/981bavo.htm

→ recensie van Marcel Janssens in het tijdschrift Romaneske, ‘Bavo Claes en de autocue’



http://go.to/bavoclaes :

- bespreking in De Morgen (16/10/97)

- bespreking in World Literature Today

- juryverslag NCR Literair

- interview in Algemeen Dagblad (29/04/98)
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen