Boekverslag : G.a. Bredero - De Klucht Van De Meulenaer
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 3844 woorden.

Primaire gegevens van het gelezen werk

Auteur: Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585 – 1618)

Titel: ‘Den Klucht Vanden Meulenaer’

Verschenen in: 1619

Aantal bladzijden: 9 bladzijden (A4-formaat, Arial 9)

Leestijd: 1 uur

Uitgelezen op: 17 oktober 2003

Bron: http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/bredero/meulenaer.htm



Samenvatting van de inhoud


Trijn Jans, een vrouw uit de stad, loopt aan de zuidwestkant van Amsterdam, net buiten de muren bij de Heiligewegspoort. Ze is met de veerschuit uit de richting Leiden gekomen en heeft gerend om binnen te zijn voordat de stadspoort wordt gesloten, maar het is al te laat. Wat nu te doen? De herbergen in die buurt zijn van verdacht allooi, daarom wil ze onderdak vragen in een particulier huis.



Op dat ogenblik komt Piet, een molenaar, naar buiten terwijl hij door de openstaande huisdeur praat tegen zijn vrouw. Trijn spreekt hem aan en vraagt, of ze in zijn huis mag overnachten, al is het maar op een stoel. Na een kort overleg met zijn vrouw - alles door de open deur - komt ook zij, Aeltje, naar buiten. Ze sputtert wat tegen, maar Piet ondersteunt het verzoek van Trijn, niet alleen maar omdat hij zo menslievend is, maar omdat hij haar wel ziet zitten.



Trijn komt binnen en bewondert het keurige huis. Met z’n drieën hebben ze het over van alles en nog wat: over mannen en wat ze op hun kerfstok hebben, over vrouwenroddel, vooral op kraamvisites, over personeel dat brutaal is en steelt. Trijn prijst Aeltje gelukkig dat ze het zonder dienstbode klaarspeelt.



Als Aeltje even weggaat, praten Trijn en Piet samen door. Na een wat voorzichtige aanloop doet Piet aan Trijn een oneerbaar voorstel: hij wil met haar een avontuurtje beleven. Trijn is eerst verontwaardigd en wijst hem af. Toch lukt het Piet haar te betasten en dat brengt haar in verwarring; ze blijft in haar woorden steken. Piet raakt haar nog eens aan en ze zegt: “Hou toch op,” en ze gooit het gesprek over een andere boeg.



Aeltje komt weer binnen en dient de vis op. Na het eten gaat Piet naar zijn molen, en de vrouwen praten samen door. Dan bekent Trijn dat ze een afspraak met Piet heeft gemaakt, volgens haar zeggen gedwongen, en ze stelt Aeltje voor ’s nachts met haar van plaats en van kleding te wisselen.



Als de kaars is uitgeblazen en alles stil is, komt Piet terug van de molen, zich verkneukelend over het pleziertje dat hem te wachten staat. Hij kucht, zoals afgesproken is, en de deur gaat open en hij stapt binnen. Na een poosje komt Piet weer naar buiten, vol lof over het weerwerk dat Trijn heeft gegeven. Hij ziet zijn knecht Joost en vertelt hem welk stout stukje hij zo pas heeft uitgehaald. Joost wordt er opgewonden van en krijgt van Piet toestemming om een tweede keer naar binnen te gaan. Joost doet dat dan ook. Piet hoont over de stadslui, die hij nu eens lekker een kool heeft kunnen stoven; zij schelden molenaars immers altijd uit voor dieven.



Uit het huis klinkt de luide stem van Aeltje, die Joost uitmaakt voor alles wat lelijk is. Ze denkt immers dat hij haar man is. Terwijl Piet anders nauwelijks naar haar omkijkt, komt hij nu tweemaal in één nacht omdat hij in de veronderstelling verkeert Trijn te pakken te hebben. Aeltje gooit Joost de deur uit.



Joost bekent aan Piet wat er gebeurd is. Die ontslaat Joost op staande voet, daar zijn vrouw nu Joost, een jonge kerel, te pakken heeft en omdat hij niet kan hebben dat een ander met zijn vrouw vrijt. Geen woord over het feit dat ook hijzelf bedrogen is.



De volgende morgen nemen Aeltje en Trijn afscheid. Trijn heeft binnenpret: ze heeft de list van Piet met list betaald gezet en ze zal het verhaal in de stad vertellen. Ze waarschuwt: “Want al sietmen de luy, men kentse niet.” Dit gegeven slaat waarschijnlijk niet alleen op Piet, maar ook op haarzelf…

Bron: http://huiswerk.scholieren.com/uittreksels/verslag.php?verslagid=8043.



Verdieping

Tijd en ruimte


Het verhaal speelt zich waarschijnlijk af in de zeventiende eeuw; de eeuw waarin Bredero zelf geleefd heeft.



Uit het feit dat de stadspoort gesloten is bij de aankomst van Trijn Jans (het begin van het verhaal), kun je afleiden dat het verhaal begint bij het vallen van de avond. Het was gebruikelijk dat de poort tegen schemering gesloten werd. De volgende ochtend nemen Trijn en Aeltje afscheid, en daarmee is het verhaal teneinde. De vertelde tijd neemt dus iets meer dan een halve dag in beslag.



De verteltijd neemt zo’n anderhalf uur in beslag; de duur van de voorstelling. Het voorlezen van de toneeltekst zou denk ik net iets korter duren.



De gebeurtenissen worden chronologisch beschreven. Het lijkt enigszins op een verslag, een reportage.



Ik denk dat je kunt spreken van in medias res, omdat er met het verhaal een deel, een gebeurtenis uit het leven van de personen wordt belicht. ‘Het verhaal’, eigenlijk hun leven, was al aan de gang aan het begin van het verhaal.



Aan het eind van het verhaal is ook duidelijk waar elke persoon staat in zijn leven; door die gebeurtenis, door dat verhaal. Natuurlijk weet je niet hoe het verdere verloop van het leven van de personages zal zijn, maar het verhaal is ten einde, de gebeurtenis is duidelijk afgesloten. Er is dus een gesloten einde.



De topografische plaats is uit de tekst niet meteen af te leiden, maar uit achtergrondinformatie blijkt dat het zich heeft afgespeeld aan de zuidwestkant van Amsterdam, net buiten de muren bij de Heiligewegspoort, in en om de molen van molenaar Piet.



Een jaargetijde is niet direct aan te wijzen, maar omdat Piet praat over de harde wind die zo nu en dan opsteekt en omdat hij zijn vrouw er op wijst dat ze Trijn niet de kou kunnen injagen, moet het zich naar alle waarschijnlijkheid afspelen in de herfst.



De wijze van vertellen


Ik vind het moeilijk om aan te wijzen vanuit welk perspectief het verhaal verteld wordt. In elk geval niet met een ‘ik-verteller’. Ik denk dat er hier een hij/zij-verteller is.



Spanning


In ‘Literatuur Zonder Grenzen’ is te lezen dat spanning niets meer is dan “het willen weten hoe het verhaal afloopt.” Ik vind niet dat dit een element van het verhaal is. Er is niets dat spanning zou moeten opwekken.



Wanneer je een verhaal interessant vindt, zul je altijd verder lezen, of er nu spanning in zit of niet. Spanning is een manier om interesse op te wekken, om de aandacht van de lezer vast te houden, maar dat betekent niet dat het in elk verhaal moet zitten.



Thema en motieven


“Waarover gaat dit verhaal eigenlijk?” Dat is de vraag die je je volgens het lesboek moet stellen om het thema te formuleren. Uit de toneeltekst komt met name overspel, bedrog en de macht van de man naar voren.



Motieven zijn moeilijker te vinden. Het seksleven van de personages komt steeds aan bod, dus dat is alvast één motief:



(…) De conversaties over het zwoele spel tussen de klamme lakens laten in Bredero’s klucht weinig aan de verbeelding over. Een citaat.



Aeltje Melis: “Neen moer, Piet slacht de koekoek: hij leidt zijn eieren al uit.

Hij hét zijn beste pijlen al in ’t wild verschoten. Dan zeker, ’t is zijn schuld niet: hij is van ’t houtje gesproten.” Hetgeen zoveel betekent als dat Piet zijn wilde seksuele escapades van zijn vader heeft overgeërfd.



Piet: “Een man die zeven jaar bij één vrouw blijft, die wordt melaats!”

Aeltje Melis: “Dat heb je van ien hoer gelierd, in een oneerlijke plaats. Maar vrouwmens, hoe staat het toch met jouw mans zaken?” Een ongegeneerde poging van de molenaarsvrouw om erachter te komen hoe de man van Trijn Jans in bed presteert.



Trijn Jans: “Mijn man slacht jouw man: die kan mier praten als maken. Mijn man zeit dat hij blind wordt van al dat parle-gaten.” Grof gezegd komt het erop neer dat de man van Trijn Jans zijn rijkelijk gestorte zaad beschouwt als voor de zwijnen geworpen parels. (…) Uit: ‘Woedende kroniekschrijver van de schaduwzijde’ in de Groene Amsterdammer van 22 juni 2002, door Loek Zonneveld.



Een ander motief dan dit, heb ik niet kunnen ontdekken.



Personen


De personages in dit werk zijn geen op zichzelf staande karakters, eerder typetjes. Dat komt omdat ze geen psychologische ontwikkeling doormaken, en er zeer weinig tot niets wordt verteld over hun diepste gedachten en gevoelens. Het gaat vooral om hun handelen, om hun gedrag.



Zo is Piet een bedrieger, een zuiplap die vaak vreemdgaat en zijn vrouw nauwelijks ziet staan. Het is typisch dat hij molenaar is: in die tijd waren molenaars niet bepaald geliefd onder het stadsvolk. Ze zouden dieven en afpersers zijn; zij bezaten het graan, en in die tijd leden veel mensen honger. Molenaars werden daarom afgeschilderd als slechteriken.



Trijn laat niet over zich heen lopen en ze houdt vast aan waar ze in gelooft. Ze is niet bepaald op haar mondje gevallen, ze is handig.



Aeltje, de molenaarsvrouw, is eenvoudig. Ze komt over als een vrouw die het leven neemt zoals het komt, en als een harde werkster; ze lijkt ijverig.

Bron: http://huiswerk.scholieren.com/uittreksels/verslag.php?verslagid=8043.



Titel, ondertitel en motto


De oorspronkelijke titel luidt: ‘Den Klucht Vanden Meulenaer’, in modern Nederlands dus ‘De klucht van de molenaar’. Niets meer of minder dan wat het verhaal inhoudt. Een klucht is volgens de Dikke van Dale een “kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld”.



Een ondertitel heeft dit werk niet.



Het devies of motto dat Bredero gebruikte in deze klucht, luidt: “Want al sietmen de luy, men kentse niet.” Dit duidt op Piet, maar waarschijnlijk ook op Trijn Jans. Bredero had overigens ook een soort van lijfspreuk: “’t Kan verkeren”, die in elk werk is terug te vinden, aan het eind.



& Relatie tussen tekst en auteur, tussen verschillende teksten & tussen tekst en context


Loek Zonneveld onder ‘Woedende kroniekschrijver van de schaduwzijde’ in de Groene Amsterdammer van 22 juni 2002:

Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585-1618) was een ras-Amsterdammer. Wie een stadswandeling wil maken langs ‘zijn’ Amsterdamse plekken is snel klaar: Bredero’s Mokumse biotoop had een bescheiden oppervlakte. Hij bestond in feite uit de handels- en amusementsstraat de Nes en de hoerenbuurt, de rossige Wallen. Wie Bredero’s Mokumse sporen terugzoekt, kan beginnen op het plein voor de Brakke Grond, aan de kop van de Sint Pieter Halssteeg. Daar hangt een plaquette, bevestigd op zijn vierhonderdste verjaardag, met het opschrift: “G.A. Bredero 1585 16 maart 1985 ’t Kan verkeren”.



Op deze plek stond aan het eind van de zestiende eeuw de Vleeshal, waar D’Egelantier was gevestigd: een van de twee Amsterdamse rederijkerskamers; genootschappen van kunst en letteren, waar ook veel toneel werd gespeeld. D’Egelantier presenteerde Bredero’s eerste toneelteksten in een zaal op de zolder boven die Vleeshal. Op maar een paar passen richting de Dam, Nes 41, (nu een goed lopend restaurant) stond het geboortehuis van Bredero. Een steenworp stadinwaarts de Nes in, op nummer 110 om precies te zijn (toen een nonnenklooster, nu de dienstingang van het bekende Rokin-restaurant De Nissen) was de latere behuizing van d’Egelantier, waar Bredero’s bekendste toneelwerken hun wereldpremière beleefden. Loopt u van daaruit een van de stegen richting de Wallen in, dan ligt op Oudezijds Voorburgwal 244 het sterfhuis van Bredero. Het café dat daar nu is gevestigd, naast de glitterkledingzaak Diabolo, heet ook naar hem; een ovalen bordje vertelt hoe lang G.A. Bredero er woonde: van 1602 tot 1618.



Een Bredero-wandeling door Amsterdam eindigt in stijl in de Kalverstraat, hoogte Heiligeweg. Daar ergens, ‘In Der Heyliger Stede’ heette dat toen, werd Bredero op 26 augustus 1618 begraven. Hij was 33. Een van de helden in zijn komedies had het voorspeld: “Wie de goden liefhebben, sterft op jeugdige leeftijd, in de volle kracht van lichaam, hart en geest.”



Dat laatste klopte overigens niet helemaal: in december 1617 was Bredero, die per slede terugkeerde van een begrafenis in Haarlem, ergens in de buurt van Halfweg door het ijs gezakt. Hij herstelde snel, maar zijn verzwakte lijf redde het uiteindelijk niet. De veelbelovende en bejubelde schrijver liet in 1618 een bescheiden oeuvre na: het treurspel ‘Rodd’rick ende Alphonsus’, de tragiekomedies ‘Griane en Lucelle’, de blijspelen ‘Moortje’ en ‘De Spaanse Brabander’, de kluchten ‘Vanden Koe’, ‘Vanden Meulenaer’ en postuum ‘Vanden Hoogduytschen Quacksalver’, en ook postuum zijn verzamelde gedichten ‘Boertigh’, ‘Amoreus’ en ‘Aendachtigh Groot Lied-boeck’.



Het openingscouplet van ‘Geestigh Liedt’ uit die verzamelde gedichten gaat zo: “Wat dat de wereld is / Dat weet ick al te wis / God betert - door ’t versoecken: / Want ick heb daer verkeert / En meer van haer geleerd / Als vande beste boecken.” De ondertitel van dit Geestigh Liedt luidt nuchter: “Ick schou de Wereld an”.



Dát heeft Bredero aan de Nes en op de Wallen gedaan. Hij keek om zich heen en zoog de bonte taal van ‘zijn’ Amsterdammers in zich op, verteerde haar en kotste de woorden en zinnen van de straat weer uit in zijn stukken, geschreven in de ‘moerstaal’, het brutale idioom van de Mokumse man en vrouw uit de kroegen en bordelen.



(…) De jaren van G.A. Bredero zijn bewogen jaren in de lage landen bij de zee. Hij wordt verwekt ergens in de buurt van de eerste politieke moord in de Nederlanden, die op Willem van Oranje; 10 juli 1584. Een half jaar na zijn geboorte, 13 augustus 1585, valt Antwerpen definitief in handen van het Spaanse leger onder Parma, wat een enorme immigratie-invasie van Vlamingen in Amsterdam tot gevolg heeft.



Bredero groeit op, leert schilderen en gaat daarna schrijven, tijdens de roerige jaren van de Tachtigjarige Oorlog, de stedendwinger Maurits, het Twaalfjarig Bestand en de fundamentalistische godsdiensttwisten tussen de ‘rekkelijken’ en de ‘preciezen’.



Ook theatraal vormen Bredero’s jaren een onverwachte, onhollandse goudmijn. In de herfst van Bredero’s geboortejaar neemt Elisabeth I van Engeland het opstandige noordelijke Nederland in protectie en stuurt Robert Dudley, graaf Leicester als Lord Protector. Zijn residentie, Utrecht, herbergt de hofhouding van een heuse Renaissancevorst. Onder hen een troep toneelspelers, Lord Leicester’s Men, als de raskomediant Will Kempe, de latere ‘shooting star’ in het theater van William Shakespeare. De komst van de vrijgevochten Engelse komedianten, die vanuit Utrecht uitgebreide tournees verzorgen naar Leiden, Den Haag en Amsterdam, zorgt voor een ommezwaai in het keurige, afgepaste toneelklimaat van de noordelijke Nederlanden.



Aan het begin van de zeventiende eeuw, Bredero is dan vijftien, is het toneel in Amsterdam het overgrote deel van het jaar, buiten de carnavalstijd, het exclusieve terrein van twee besloten kunstverenigingen, de zogeheten rederijkerskamers: D’Egelantier in de eerder vermelde Vleeshal aan de Nes, en Het Wit Lavendel; een vereniging van Vlaamse emigranten, gevestigd in een kapel aan het Rokin.



In het jaar dat Bredero toneel begint te schrijven, 1611, beginnen de rederijkerskamers hun verenigingen en hun zalen open te stellen voor het ‘gewone’ publiek, tegen betaling van één stoter, de helft van het oude kwartje. De deftige types uit de besloten genootschappen maken plaats voor een gigantische toeloop van ‘gewoon’ publiek, “het klootjesvolck van de vesten”, veel luidruchtige jeugd. Men drinkt, sjanst, vrijt en maakt zich vrolijk over toneelstukken waarin de keurige ‘upper class’ van de stad net zo fel op de korrel wordt genomen als de hoeren, pooiers en drinkebroers aan de zelfkant.



Dit is het terrein van de burgemeesterszoon Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647), die de klucht ‘Aulularia’ van de Romeinse dichter Plautus rechtstreeks vanuit het Latijn verdietst tot ‘Ware Nar’. Maar het is meer nog het terrein van de schoenmakerszoon Bredero, die geen Latijn maar wel een soort ‘kind-Frans’ beheerst, en die een andere klucht uit het Romeinse repertoire (‘Eunuchus’ van Terentius) vanuit het Frans tot een Amsterdamse publiekslieveling omzet: ‘Moortje’.



Eén jaar voor zijn dood, in 1617, overtreft het toneelbeest Bredero zijn collega Hooft die het bij één komedie laat en de aanstaande collega Joost van den Vondel (1587-1679), die op dat moment nog in kousen handelt en zich nooit aan het komische genre zal wagen. Bredero overtreft in dat jaar vooral zichzelf, met een klassieker in het Nederlandse theater van de zeventiende eeuw: ‘Den Spaanschen Brabander Jerolimo’, motieven en plot ontleend aan de Spaanse schelmenroman Lazarillo de Tormes. (…)



Op http://www.kunstbus.nl/verklaringen/bredero.html aanvullende informatie over Bredero:

(…) Gerbrand Adriaensz Bredero werd op 16 maart 1585 geboren als zoon van Adriaen Cornelisz en Marry Gerbrants. Zijn wieg stond in het huis aan de Nes op de hoek van de St. Pieterssteeg, het tegenwoordige nummer 41. Adriaen Cornelisz had dit huis sinds mei 1584 in huur en kocht het anderhalf jaar na de geboorte van zijn zoon. Op 30 juni 1602 wordt voor 1829 gulden een huis aan de Oude Zijds Voorburgwal gekocht, het huidige nummer 244, en verhuist de familie Bredero.



Van huis uit is Adriaen een schoenmaker en leerhandelaar, maar hij houdt zich ook bezig met de handel in onroerend goed en met het pachten van de wijninpost. Aan beide zaken verdient hij een behoorlijk fortuin.



Nadat Gerbrand voor schilder wordt opgeleid gaat hij zich al spoedig met de letteren bezig houden. Het enige ambt dat Bredero in het openbare leven bekleedt, is dat van vaandrig bij de schutterij. Als schilder gaat hij in de leer bij de Antwerpenaar Francesco Badens, een leerling van Vranx. Er is echter niets van Bredero’s werk als schilder bekend. Vanaf het jaar 1610 verschijnen er regelmatig dichtwerken en ander werk van zijn hand. (…)



(…) In 1611 wordt hij lid van de rederijkerskamer D’Eglantier, en wordt hij al spoedig één van de actiefste medewerkers. Hij maakt daar kennis met figuren als Roemer, Visscher en P.C. Hooft. Toch raakt de kamer al snel in verval doordat het niveau van de leden daalt. Bredero sluit zich samen met Hooft direct aan bij Costers Nederduytsche Academie en wordt ook hiervan een van de voornaamste medewerkers. Daar wordt in 1617 ‘De Spaansche Brabander’ gespeeld en in het volgend jaar ‘De Stommen ridder’. Bredero is een graag geziene gast, ook in letterkundige kringen van de hoofdstad, zoals het ‘Saligh Roemers Huys’ aan de Geldersekade. (…)



(…) Was hem meer tijd van leven gegund geweest, dan was Bredero stellig uitgegroeid tot de Molière van de Lage Landen. Het mocht niet zijn. In december 1617 was Bredero, die per slede terugkeerde van een begrafenis in Haarlem, ergens in de buurt van Halfweg door het ijs gezakt. Of Bredero hierdoor aan zijn einde kwam, blijft een raadsel. Hij kreeg een longontsteking tengevolge van het zakken door het ijs, maar is daarvan hersteld. De werkelijke doodsoorzaak blijft dus onbekend.



Op 23 augustus 1618 overlijdt Bredero te Amsterdam op 33-jarige leeftijd. Volgens de stadskronieken van Amsterdam was zijn begrafenis luisterrijk, hij werd naar zijn laatste rustplaats gebracht “als een poëet met laurieren zeer treffelijk begraven, nog jongman zijnde”. (…)



(…) Vooral zijn boertige liederen en zijn kluchten staan dicht bij het volksleven. Als je bijvoorbeeld ‘De klucht van de koe’ leest, merk je dat er heel wat scènes in dat toneelstuk een herberg als locatie hebben. Dit leidde tot de opvatting dat Bredero zelf ook wel een leven van dronkenschap geleid zal hebben.



Nu weten we weinig van zijn leven, maar tegenwoordig vermoedt men toch dat hij een behoorlijk ontwikkeld man was, veelzijdig; hij schilderde en schreef, en zeker niet zo’n leegloper als bijvoorbeeld de figuur Joosje uit ‘De klucht van de koe’ of de molenaar Piet uit ‘De klucht van de Molenaar’.



Alle gedichten van Bredero zijn verzameld in zijn ‘Boertig’, ‘Amoureus’ en ‘Aandachtig Groot Liedboek’. In die verzamelbundel zie je dezelfde indeling als de rederijkers maakten in: grappig, de liefde betreffend en vroom.



De meest leesbare klucht van Bredero is ‘De klucht van de koe’. Je kunt hem zelfs in een hedendaagse vertaling lezen, maar het is de vraag of dan de aardigheid ervan niet wat verloren gaat: de aantrekkelijkheid zit hem juist in allerlei zeventiende-eeuwse uitdrukkingen. (…)



(…) Bredero lijkt zich minder van allerlei conventies te hebben aangetrokken dan deftiger tijdgenoten als Vondel en Hooft. In veel opzichten maakt hem dat voor ons, mensen uit de twintigste eeuw leesbaarder: hij schreef niet in hoogdravende taal en met een latijnse syntaxis over mythische en Bijbelse thema´s maar in het plat Amsterdams over het leven op straat. Zijn toneelstukken zijn daardoor wel nogal ongestructureerde series scenes uit het dagelijks leven, zonder een duidelijke verhaallijn. Al met al blijft Bredero de meest moderne onder de zeventiende-eeuwse dichters. (…)



Het eindoordeel



De persoonlijke beoordeling



Het onderwerp


Ik vind het onderwerp interessant, vooral omdat het vandaag de dag nog steeds aan de orde is. De toneeltekst mag dan wel oubollig lijken, toch past het uitstekend in mijn eigen belevingswereld.



Natuurlijk heb ik wel eens nagedacht over het onderwerp, en ik ben ook weer aan het denken gezet door het verhaal, maar mijn conclusie blijft onveranderd. List, bedrog, leugens en verzinsels leiden uiteindelijk tot niets. Niet alleen om deze reden moet je ze vermijden, maar vooral ook omdat je mensen er pijn mee doet.



Het verhaal had een redelijk vereenvoudigde weergave van mijn mening: “Wat gij niet wilt dat ge geschiedt, doet dat ook een ander niet.” Het werd dan ook wat oppervlakkig beschreven.



De gebeurtenissen


Globaal gezien staat er slechts één geberutenis centraal: Piet die vreemdgaat, en dit was dus ook meteen de belangrijkste gebeurtenis uit het verhaal.



Het aantal gebeurtenissen was dus ook niet te overdadig. Ik vond het apart dat er slechts één gebeurtenis centraal stond.



De gebeurtenis vond ik zeker geloofwaardig, maar toch ook weer verrassend. Die mensen uit de zeventiende eeuw waren dus toch niet zo preuts als men ons deed geloven!



De afloop van de gebeurtenis vond ik typisch; Trijn Jans die terug de stad inging, met de gedachte: “Zo, die zit.” Ze had weer fijne roddelpraat voor in de stad.



De personen


Ik kon me niet goed inleven in de personen. De personages in dit werk zijn geen op zichzelf staande karakters, eerder typetjes. Dat komt omdat ze geen psychologische ontwikkeling doormaken, en er zeer weinig tot niets wordt verteld over hun diepste gedachten en gevoelens. Het gaat vooral om hun handelen, om hun gedrag.



Bepaalde stereotypen waren wel te herkennen. Zo is Piet een bedrieger, een zuiplap die vaak vreemdgaat en zijn vrouw nauwelijks ziet staan. Het is typisch dat hij molenaar is: in die tijd waren molenaars niet bepaald geliefd onder het stadsvolk. Ze zouden dieven en afpersers zijn; zij bezaten het graan, en in die tijd leden veel mensen honger. Molenaars werden daarom afgeschilderd als slechteriken.



Trijn laat niet over zich heen lopen en ze houdt in zekere zin vast aan waar ze in gelooft. Ze is niet bepaald op haar mondje gevallen, ze is handig.



Aeltje, de molenaarsvrouw, is eenvoudig. Ze komt over als een vrouw die het leven neemt zoals het komt, en als een harde werkster; ze lijkt ijverig.



De opbouw


Het verhaal is absoluut niet moeilijk opgebouwd, doordat het chronologisch verteld wordt. Dat vergemakkelijkte het lezen enigszins.



De moeilijkheid zat hem niet in het vertelperspectief, of door tijdswisselingen, maar door het Oud-Nederlands, en natuurlijk zaten er ook dingen in die ik dan niet begreep.



De afloop vond ik typisch; Trijn Jans die terug de stad inging, met een gedachte van “Zo, die zit.” Ze had weer fijne roddelpraat voor in de stad.



Het taalgebruik


(…) Bredero lijkt zich minder van allerlei conventies te hebben aangetrokken dan deftiger tijdgenoten als Vondel en Hooft. In veel opzichten maakt hem dat voor ons, mensen uit de twintigste eeuw leesbaarder: hij schreef niet in hoogdravende taal en met een latijnse syntaxis over mythische en Bijbelse thema´s maar in het plat Amsterdams over het leven op straat. Zijn toneelstukken zijn daardoor wel nogal ongestructureerde series scenes uit het dagelijks leven, zonder een duidelijke verhaallijn. Al met al blijft Bredero de meest moderne onder de zeventiende-eeuwse dichters. (…)

Bron: http://www.kunstbus.nl/verklaringen/bredero.html.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen