Boekverslag : Jeroen Brouwers - Bezonken Rood
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2885 woorden.

1.1 Primaire Gegevens.

Auteur: Jeroen Brouwers

Titel: Bezonken rood

De eerste druk verscheen in 1981.

129 bladzijden.



Brouwers debuteerde in het najaar van 1960 met het verhaal 'De ring', dat verscheen in het tijdschrift Kentering en dat later uitgebreid en herwerkt werd tot 'Dode vrucht'.



Verder publiceerde hij verhalen, essays en polemieken in Komma, Soma, Tirade, De Revisor, Maatstaf, Nieuw Wereldtijdschrift, Bzzlletin en De Vlaamse Gids. Hij werkte mee aan De Volkskrant, NRC Handelsblad en De Morgen. Ook in Vrij Nederland, De Tijd en Haagse Post verschenen bijdragen van zijn hand.



*Motto.



Er staan twee motto’s in dit boek.

-Het eerste motto:

“Er aber, in seiner

gewöhnlichen Art, hüllte

sich in Geheimnisse,

indem er mich met grossen

Augen anblickte und mir

die Worte wiederholte:

die Mütter! Mütter!

's klingt so wunderlich!”



Hij echter, op zijn

gewone manier, hulde

zich in geheimzinnigheid,

doordat hij mij met de grote

ogen aankeek en mij

de woorden herhaalde:

Moeder! Moeder!

Het klinkt zo wonderlijk!



-Het tweede motto:

“Zoek mij terwijl ik er ben.

Leer mij kennen, omdat ik

er ben. Ik ben er immers.

En toch is zeker dat ik

er niet ben.”



Deze twee motto's hebben betrekking op zijn moeder. Omdat hij haar eigenlijk helemaal niet kent, sinds hij niet meer van haar houdt. Het laatste motto geeft dus aan dat hij gaat zoeken naar haar, zij is nog in zijn gedachten, ondanks dat zij er zelf niet meer is.

Het eerste motto geeft aan hoever hij van zijn moeder verwijdert was tijdens haar leven. Iemand die om zijn moeder riep vond hij verwonderlijk en vreemd, want dat deed hij immers nooit.



Na de motto's begint de roman met nog een derde citaat, wat lijkt op een motto, een soort proloog, (de schrijver noemt het een metafoor) over de wind. Dit citaat eindigt met: '"De wind", dat is: iemands leven.' en: '"Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt".'



Voor bestaan is aanraken, contact nodig en daarin zit de tragiek in dit verhaal: de hoofdpersoon is 'voorgoed verkeerd verbonden' geraakt en sluit zich af, al wil hij tegelijkertijd gezocht worden en bevrijd worden.



*Titelverklaring.



Op verschillende plaatsen in het verhaal komt de titel voor. 'Er zakt een waas van bezonken rood voor mijn ogen'. Hiermee drukt de ik-figuur vertwijfeling uit die over hem komt als hij beseft wat voor schandelijks hij gedaan heeft. Als hij in gedachten Liza ziet, dan spreekt hij vol bewondering over 'het bezonken rood van haar lichaam'. De zon is de ergste van alle martelingen van de Japanners.



'Tegen de avond als de zon als een afgeslagen hoofd in de aarde verzinkt, verschijnt commandant Sone op het appèlplein.' Het rood dat in de ogen van de jongen bezonken is, is het rood van de dood, van bloed en van de zon op de Japanse vlag. Vooral ook is het de associatie met de onthoofding, als verdiende straf voor wie zich aan de moeder vergrepen heeft. Het verzonkene komt van dat hij wil wegzinken, verdwijnen. Hij gebruikt voor dit wegzinken ook pillen.



Je zou de titel misschien op nog een manier kunnen verklaren. In de tijd van het Jappenkamp was de kleur rood erg ‘belangrijk’. Het is een belangrijke kleur in de japanse vlag. Uit het hele boek blijkt dat Jeroen als kleuter/peuter in het kamp nog niet zo door heeft hoe erg het is wat hij allemaal ziet en meemaakt. Nu heeft hij jarenlang alles kunnen laten bezinken, erover nagedacht en nu beseft hij pas hoe ernstig de situatie was.



Het is ‘bezonken’.



1.2.1. Samenvatting.

De hoofdpersoon heet Jeroen Brouwers. Hij krijgt per telefoon bericht dat zijn moeder is overleden. Alle bijzonderheden laat hij zich in detail beschrijven, maar hij gaat niet naar haar toe. De laatste jaren heeft hij haar niet meer bezocht. Zijn moeder belde soms wel, maar zei dan als ze zijn naam hoorde 'ik ben verkeerd verbonden'. Het beste dat ze hem heeft gegeven is lezen, maar het boekje waaruit ze hem dat geleerd heeft, Daantje gaat op reis door L. Roggeveen, kan hij nergens meer vinden. De hoofd-persoon lijdt aan plotselinge angstaanvallen, waarbij hij halfkrankzinnig van angst wordt.



De 'angst- en emotiedempers' die hij er tegen slikt, maken hem rustig en onverschillig, denken wordt onmogelijk en er treedt een vervreemding op van zichzelf. Zijn gezicht lijkt in klodders van hem af te druipen en in de spiegel herkent hij zichzelf niet meer.



Jaren geleden heeft hij Liza ontmoet, is met haar naar bed geweest, maar heeft haar na enige dagen weer verlaten. In gedachten verbindt hij Liza met zijn moeder. 'Ik voel niets en ik wil niets voelen.' Dus niet voor Liza en niet voor zijn moeder.



Van zijn derde tot zijn vijfde, drie jaar lang, heeft hij met zijn grootmoeder, moeder en zus in het Jappenkamp Tjideng gezeten. Het was een vrouwenkamp, maar ook voor jongetjes beneden de tien. Hij zou geen kampgeschiedenis kunnen schrijven, daarvoor was hij nog te jong. Zijn gegevens heeft hij voor een deel van horen zeggen en uit een opstel van D.M.G. Koch.



De ellende is voor hem pas later, realiteit geworden. Destijds heeft hij, als 'egoïstische levenslustige kleuter' zoals hij zelf zegt, helemaal niet geleden. Zo heeft hij geen slechte herinnering aan de psychologische foltering die erin bestond dat van tijd tot tijd alle jongetjes afscheid van hun moeder moesten nemen omdat ze werden opgehaald met onbekende bestemming, waarna ze soms dagenlang wegbleven.



Voor hem wordt afscheid pas traumatisch na de oorlog, als zijn moeder hem achterlaat in een pensionaat. Dat voelt hij als verraad. Bij de afscheidszoen valt de voile van zijn moeder voor zijn lippen. 'Dit "voorval" is tekenend voor de rest van mijn leven: wij kussen elkaar door een traliewerk van spinnenweb. Het traliewerk tussen mij en het verraderlijke vrouwendom is nooit meer opgetrokken.'



Op de avond dat zijn moeder stierf keek hij op de tv naar een Japanse versie van Macbeth. Als aan het eind Macbeth onthoofd wordt vergelijkt hij dat met de ook onthoofde Kenitji Sone, de kampcommandant van Tjideng.



Sterven was in het kamp 'doodgewoon', bijvoorbeeld de dood van zijn vriendinnetje Nettie Stenvert - 'ik voelde niets'. Hij heeft geschaterd als vrouwen door de Jap mishandeld werden. 'Mijn "kampsyndroom" bestaat uit de wroeging die ik heden heb, om de alles begerig in zich opnemende kleuter die ik ben geweest.'



Zijn moeder heeft eens voor straf een nacht lang naakt in het licht van schijnwerpers moeten staan, met mitrailleurs op zich gericht. Hij herinnert zich vooral de urenlange kampappèls in de brandende zon. Hij leerde toen als vanzelfsprekend aanvaarden dat vrouwen moeten worden gefolterd en gestraft.



Hij gaat niet naar de crematie van zijn moeder. Wel laat hij zich het verloop van de plechtigheid van minuut tot minuut nauwkeurig beschrijven. Zelf rijdt hij die middag rond en denkt onder meer aan Liza.



In het kamp moesten de vrouwen eens grote kuilen graven, naar bleek om daar voedselzendingen van het Rode Kruis in te gooien, waarna alles vernietigd werd. Zijn moeder blijkt eten in haar kleren te hebben gesmokkeld, maar ze wordt gesnapt en door Sone persoonlijk in het kruis getrapt, tot bloedens toe. 'Geboekstaafd is: "Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden".' En hij denkt 'nu wil ik een ander want deze is kapot', zoals later, bij de geboorte van zijn dochtertje denkt: 'nu wil ik een andere vrouw.'



Na de tijd waarop de crematie geweest is rijdt hij naar huis en 'ik ben aan mijn werktafel gaan zitten om zogenaamd onaangeraakt, onaangedaan, onverstoord, het werk aan mijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur, dat ik onder handen had, te hervatten'. Hij krijgt weer een angstaanval en ziet zijn gezicht in de mist in vloeibaarheid ontbinden.



Het boek begint in medias res, met de dood van zijn moeder.

Het boek heeft een open einde.



1.2.2. Thema.

Concreet: De haat-liefde gevoelens van de ik-persoon voor zijn moeder en angst en dood.

Abstract: het omgaan met trauma’s.



Het ideaalbeeld dat hij van zijn moeder heeft, houdt stand totdat zij door de Japanners wordt mishandeld: 'mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden'. Vanaf dat moment is hij 'verdwaalt', hij wil niet zien hoe zijn liefde en de schoonheid die hij koestert, worden verwoest of beschadigd.



Na het verraad van zijn moeder, als hij in de pensionaten wordt gestopt, slaat zijn liefde om in haat: 'Waarom heeft men haar in het Jappenkamp niet doodgeslagen?'. Angst in het thema natuurlijk om zijn angstaanvallen.

Belangrijk in het verhaal is ‘eelt’. Jeroen heeft dit niet alleen op zijn voeten, overgehouden aan het tijden lang op blote voeten lopen in het kamp, maar ook op zijn ziel. Hij is koud en gevoelloos en lijkt nergens om te geven, ook niet om zichzelf.



1.2.3. Personages.

Personages



Hoofdpersoon is Jeroen Brouwers, schrijver van beroep. Hij is een round character. Aan het begin van het boek lijkt hij nog gevoelloos, aan het einde wil hij het eelt op zijn ziel kwijt. Hij is voor de tweede keer getrouwd; de kinderen uit zijn eerste huwelijk ziet hij liever niet meer. De gebeurtenissen die hij als kleuter in het Tjideng-kamp heeft meegemaakt hebben een onuitwisbaar stempel op de rest van zijn leven gedrukt.



Hij heeft nooit geleerd te voelen, het lijkt alsof zijn gevoel met eelt bedekt is.



De kampervaringen zijn de oorzaken van zijn schuldgevoelens en paniekangsten. Toen zijn moeder in het kamp werd mishandeld hield hij op van haar te houden. Zijn verdere leven is hij opzoek geweest naar een moederfiguur. 'De hele wereld was vol moeders, maar waar is de mijne', dacht hij toen hij bij Liza was.



Hij vindt dat hij op de leeftijd is aangekomen waarop de onbeweeglijkheid begint, en daarom is hij onrustig. Hij heeft het gevoel dat hij zich moet haasten, want 'alles wat nog bij het Brouwersdom plaatsvindt, is, dat er gestorven wordt'.



De herinnering aan Liza en zijn nieuwe



verliefdheidgevoelens voor haar vallen samen met de rouwgevoelens om de dood van zijn moeder. Aan de ene kant wekken deze gevoelens zijn weerzin op, hij heeft geen zin meer in nieuwe drama's en het liefst wil hij met rust gelaten worden, sterven desnoods.



Aan het eind van het boek smeekt de hoofdfiguur 'Maak het eelt zacht dat mijn lichaam overwoekert', waarmee hij aangeeft dat hij niet meer terug houdend staat ten opzichte van zijn gevoelens.



1.2.4. Verteller en Perspectief.



Er is in dit boek sprake van een ik-vertelsituatie. Je leest de gedachten en gevoelens van één persoon, die niet in de gedachten van anderen kan kijken. De leeftijd van de ik-persoon is van belang voor het verhaal. Hij was natuurlijk nog erg klein (twee jaar) toen hij in het Jappenkamp zat, en daardoor lijken zijn terugblikken erg raar.



Hij vond het grappig toen een vrouw ernstig werd mishandeld en werd gedwongen om vernederende dingen te doen. Omdat zijn ervaringen in het kamp die van een klein kind zijn, lijken de beelden achteraf sterk vertekend. Als lezer weet je hoe ernstig de situatie was, en de dingen die er gebeurden, maar door de ogen van een jochie van twee, kijk je erg vreemd tegen alles aan.





1.2.5. Tijd.



De vertelde tijd is bijna 40 jaar, van 1945 tot 1981. De verteltijd is ongeveer twee uur. De ik-figuur vertelt enkele fragmenten uit het verleden, flashbacks. Zo haalt hij gebeurtenissen uit het kamp, de pensionaten en zijn tijd met Liza aan. Tussen deze fragmenten komen grote tijdsprongen voor.



De avond waarop de moeder sterft is nog het meest uitvoerig beschreven.



Het verhaal is niet chronologisch verteld, het bestaat namelijk uit flash-backs. Zo bestaan er eigenlijk drie stukken in het verhaal: het Jappenkamp (hfdst. 5, 6, 8, 9, 12, 14 en 16), de relatie met Liza (hfdst. 4, 7, 10, 11, 13, 15 en 17) en bij de ik-figuur thuis (hfdst. 2, 3, 5, 7, 10, 13, 15 en 17). Zo is dus duidelijk te zien dat de drie onderdelen door de hoofdstukken heen geweven zijn en niet chronologisch op elkaar overspringen.



1.2.6. Ruimte.



Het verhaal speelt zich voornamelijk af in het Tjideng-kamp, het versierde (ter gelegenheid van een processie) stadje van Liza, en in het huis van de schrijver in Exel in de Achterhoek. Opvallend is dat er veel mist voorkomt in het boek.



Deze mist symboliseert de verwarring en het isolement van de geest van de ik-figuur. De mist duidt ook op de onduidelijke relatie die hij met zijn moeder heeft. Op het einde wordt de mist door de wind (=leven) verdreven.



2. Stijl.



De taal is niet moeilijk te begrijpen. Het verhaal probeert de gevoelens en gedachten van de personen op veel manieren weer te geven. Er worden ook beeldspraken gebruikt.





3. Oordeel.

Bezonken Rood is een erg mooi en indrukwekkend boek. In alle ‘gedeeltes’. De stukken over Jeroen Brouwers nu zijn goed, maar toch ook vooral de gebeurtenissen uit het Jappenkamp. Het is ‘raar’ om te lezen hoe een kleuter denkt. Zijn moeder wordt zwaar mishandeld, tot bloedens toe zelfs, en hij denkt: “Ik wil een nieuwe moeder, deze is stuk”.



Je zit zo vol met gruwelijke gedachten en verschrikkelijke beelden dat je je niet voor kunt stellen dat er ook personen waren met dat soort nuchtere gedachten. Maar we hebben het hier over een jongetje van twee jaar oud.

Je kunt je niet voor stellen hoe erg het was in zo’n kamp. Niet alleen de lichamelijke gevaren en klachten, maar ook de voortdurende angst om je familie, waarvan je niet weet wat er met ze is gebeurd.





De stijl van het boek past goed bij het boek. Je snapt de hoofdpersoon zoals hij nu is, door de vele flashbacks. Zijn houding tegenover zijn moeder lijkt kil en gemeen als je de achtergrond niet kent. Eerst een heel verhaal over het Jappenkamp en dan het stuk over wat dat kamp betekent heeft voor Jeroens huidige relatie met zijn moeder, zou misschien wat saai geweest zijn. ‘Eerst was er dit, en daarvan kwam dat’. Niet echt spannend om te lezen. Door het heden en verleden te wisselen, wil je door blijven lezen.



.Verwerkingsopdracht.



Ik kies voor de verwerkingsopdracht: Welke vijf vragen zou je aan de hoofdpersoon willen stellen?



-Je zegt dat je niet hebt geleden onder de plotselinge scheidingen van je moeder in het kamp, soms voor enkele dagen. Denk je toch niet dat je angstaanvallen er onbewust mee te maken kunnen hebben?



-Waarom heb je Liza al na een paar dagen weer verlaten? Niet alle vrouwen zijn per se hetzelfde toch, of wel?



-Je rouwt om je moeder, terwijl je haar in feite hebt gehaat?



-Leg eens uit hoe het voelt om tegelijkertijd nieuwe verliefdheidsgevoelens te hebben voor iemand en te rouwen om je moeder?



-Als je je moeder tegenkomt in de hemel, wat zou je haar zeggen of vragen?



Belangrijke passages uit ‘bezonken rood’.



“Waar, wanneer, van wie had ik dat moeten leren: ‘iets voelen’?”



“Bij iedere sprong die ik maakte wipte mijn hoed op en neer en voelde ik hem met een plofje op mijn hoofd terugvallen, alsof er steeds met een vinger op mijn schedeldak werd getikt: door iemand die mij erop attent maakte dat ik moest blijven kijken naar wat ik zat en niet moest doen alsof ik iets anders zag, want door mij zou het moeten worden geschreven ooit, het behoorde tot de voorbestemdheid van alle dingen.” (Bij het kikkeren)



“In het ene ogenblik dat ik zweeg hoorde ik het duizendkelig kikkergeschreeuw om mij heen, vermengd met al het overige dat er te horen was schieten, slaan, vloeken, huilen, hoefgetrappel, laarzengestamp, en voor het eerst in mijn leven werd ik bestormd door de paniek die te maken heeft met dood, doodgaan, doodzijn, dood willen zijn (maar zeker was dat ik pas zou sterven als alle anderen, ook Kenitji Sone, ook het paard van Kenitji Sone, ja zelfs misschien ook Nettie waren gestorven, want ik zou eerst moeten getuigen van mijn leven, dit is: van het leven in de tijdsspanne die ik heb bestaan).”



“Nettie was hierdoor niet geschokt, zoals ook ikzelf er niet door zou zijn geschokt, -wij makten in werkelijkheid dingen mee die even vreselijk waren, en waarvan het vreselijkste was: dat wij ten slotte niet meer konden worden geschokt, niet meer konden worden ontroerd, niet meer in staat waren wat dan ook nog te voelen,- wij waren geworden zoals onze vereelte voetzolen.” (als Jeroen vertelt dat zijn oma snel dood zal gaan en Nettie zegt dat zij zich dan oma’s rozenkrans zal toe eigenen.



“Ik sluit mij aan bij niets, ik doe alles wel alleen ,ik besta van top tot teen uit eelt. (Vertaald betekent dit: ik ben bang, ik ben ziek van haat, het is te laat om mijzelf nog te genezen.)”



“…’Hier blijven staan’, zegt ze tegen mij. (Meer dan drie decenniën later: ik ben daar blijven staan, ik sta daar nog steeds, ik zie mijzelf daar staan, ik kan daar niet weg.)”



“Geboekstaafd is: ‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden.,”



“Mijn afkeer van het leven en mijn verlangen om er niet te zijn. Vanaf dat moment weet ik dat ik verder, voortaan, altijd het liefst alleen zou wensen te zijn, zonder mij aan iemand of iets te hoeven binden, want ik wil niet zien hoe mijn liefde en de schoonheid die ik koester worden verwoest of beschadigd. Ik dacht op dat moment:



nu wil ik een andere moeder, want deze is kapot,-zoals ik decenniën later, staande bij de tafel waar men bezig was de beschadigingen aan het lichaam van mijn lieve mooie vrouw met een sikkelvormige naald te herstellen, dacht: nu wil ik een andere vrouw.”



“Maak het eelt zacht dat mijn lichaam overwoekert.”
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen