| 
 F. Bordewijk, Bint
 
 
 
 Samenvatting 
 
 
 
 De Bree moet als leraar invallen op een school. Zijn voorganger is daar weggepest, hij
 denkt dat het hem echter niet zal gebeuren. Als hij daar op de school komt, wordt hij door
 
 de directeur nors ontvangen en voorgesteld aan zijn eerste klas. Dit blijkt de ergste klas
 
 te zijn. De Bree begon er met de namen op te lezen. Hij merkte echter dat iedereen
 
 verkeerd zat en liet de rector erbij halen om alles te laten controleren. De klas
 
 probeerde verschillende geintjes met hem uit te halen, maar De Bree trapte daar niet in en
 
 bestrafte iedereen die iets verkeerds deed. Hiermee begon hij de psychologische
 
 oorlogsvoering tegen de klas, die hij vanaf toen De Hel noemde. Door mensen veel te laten
 
 nakomen en geen vrede te sluiten met de klas lukte het De Bree de klas onder de duim te
 
 krijgen. De Hel had ontzag voor hem gekregen.
 
 
 
 
 Zijn andere klassen, die hij ook meteen namen gaf naar het karakter van de groep, waren
 heel anders dan De Hel. Hij noemde ze De Grauwe, De Bruine, De Bloemen. Af en toe kwam hij
 
 Bint, de rector tegen, maar nooit gaf hij enige blijk van waardering, over hoe de Bree de
 
 klassen les gaf. Aan het einde van het trimester was er rapportvergadering. Alle klassen
 
 werden er besproken en voordat de klassen van De Bree aan de beurt kwamen duurde erg lang.
 
 Bij deze vergadering keek Bint naar de cijfers van de leerlingen; was het cijfer slecht
 
 dan was het bijna zeker dat deze niet overging; tenminste dit dacht Bint. In één van de
 
 klassen van De Bree, in De Grauwe, zit een jongen die niet zo goed kan leren en ook vaak
 
 problemen heeft thuis. Hij had gedreigd tegen Bint dat als hij een onvoldoende op z’n
 
 rapport zou komen te staan, dat hij zich van het leven zou beroven. Bint maakte duidelijk
 
 dat dit hem niet veel kon schelen. Ook Fléau uit De Bloemenklas werd besproken. Bint
 
 wilde hem van school hebben, omdat hij onrust stookte en tegen het systeem van Bint
 
 inwerkte.
 
 
 
 
 Tijdens de kerstvakantie pleegde hij inderdaad zelfmoord, waarna Fléau een oproer
 organiseert door in de kerstvakantie, met de namenlijst die hij van de conciërge had
 
 gekregen, iedereen op te stoken hiertegen in opstand te komen. Gelukkig had Bint dit
 
 voorzien en had hij De Hel, de voorbeeldklas uit zijn systeem, ingezet samen met de andere
 
 leerlingen uit te vechten. De conciërge werd meteen ontslagen en Fléau liet zich niet
 
 meer op school zien.
 
 
 
 
 Tegen het voorjaar is het weer tijd voor het jaarlijkse uitstapje met de klassen.
 Hierbij wordt De Hel altijd in tweeën gedeeld. Helaas was er voor De Bree geen klas meer
 
 over, maar gelukkig voor hem kreeg Remigius een kind, zodat De Bree alsnog mee kon gaan.
 
 De Bree ging met zijn helft door België heen richting Frankrijk en weer terug. Hij liet
 
 zijn blijdschap niet aan anderen merken, maar zijn vreugde kon niet meer op. Op een
 
 gegeven moment was er een leerling zo uitgeput dat ze noodgedwongen een kortere weg
 
 moesten nemen. Twee leerlingen die het systeem, en dus de route die Bint had uitgezocht,
 
 trouw wilden blijven, namen toch de langere weg. De Bree nam het hen niet in dank af en
 
 werd erg boos op hen en gaf hen straf; voortaan moesten ze i.p.v. De Bree, Meneer de Bree
 
 zeggen.
 
 
 
 
 Een tijd na dit uitje komt de reeds ontslagen conciërge bij De Bree om geld bedelen;
 De Bree stuurt hem weg. Aangezien De Bree maar een invaller was, was aan het einde van het
 
 jaar de tijd gekomen afscheid te nemen van de school. Bint wil dit niet en vraagt De Bree
 
 of hij niet nog een jaartje wil blijven. De Bree moest hier lang over nadenken en in de
 
 eerste instantie wijst hij het af, maar na de hele zomervakantie nagedacht te hebben,
 
 besloot hij toch maar de baan te accepteren.
 
 
 
 
 Op de eerste dag van het schooljaar hoort De Bree dat Bint zijn ontslag heeft genomen
 en van de plaatsvervangend rector hoort hij dat het is om de dood van de jongen. Meteen
 
 probeert De Bree Bint te bezoeken, alleen hij werd er niet binnengelaten. Uiteindelijk
 
 legde hij er zich maar bij neer om weer met volle moed over De Hel te ‘regeren’.
 
 
 
 
 Personages
 
 
 
 Bint is de persoon waarna het hele boek genoemd is. Hij is de rector van een school met
 een geheel eigen soort onderwijssysteem; een systeem van stalen tucht. Hij had ook een
 
 lievelingsklas, het ideaalbeeld van zijn systeem; het was zijn trots en zo sprak hij er
 
 ook over. Hij gaf ze zelfs op een gegeven moment dikke sigaren, om te laten zien dat het
 
 echt zijn lievelingsklas was. Verder is Bint al een wat oudere en magere man, meestal
 
 loopt hij met een uitdrukkingsloos gezicht rond wat de meeste leraren niet zo prettig
 
 vonden. Hij interesseert zich weinig voor de leerlingen en dat heeft in het verleden al
 
 eens tot protesten van ouders geleid. Het kon hem echter helemaal niets schelen. Het enige
 
 waar hij aan dacht was de school of aan zijn eigen tuchtsysteem. Dit bleek een hele
 
 verkeerde instelling te zijn, want door deze non-interesse heeft een leerling, die een
 
 onvoldoende op zijn rapport kreeg, zelfmoord gepleegd. Toen De Bree het volgende
 
 schooljaar weer terugkwam kreeg hij te horen dat Bint niet meer terug kwam op school; hij
 
 was bezweken onder zijn eigen systeem; Bint was niet opgewassen tegen zijn eigen systeem.
 
 
 
 
 De Bree is de vervangend leraar van een aantal vierde klassen; Voornamelijk van De Hel,
 die de vorige leraar had weggepest. Zijn denken is hoek en nors, maar hij heeft wel veel
 
 fantasie; hij beschrijft namelijk de klassen en vooral bepaalde personen op een bepaalde
 
 manier, waardoor je een goed beeld krijgt van bepaalde mensen. De Bree is een zowel fysiek
 
 als mentaal heel sterk persoon. Hij had aan het begin van het schooljaar het idee dat het
 
 De Hel niet zou lukken hem weg te pesten. Ze probeerden het hem wel lastig te maken, maar
 
 De Bree had alles in de gaten, alle bekende geintjes. Hij liet ze daarom ook meteen zien
 
 dat hij er de baas was en niet de klas. Hij begon daarom ook meteen met leerlingen te
 
 laten nakomen en als ze daar tegenin gingen gaf hij ze nog meer straf. Dit lukte hem en
 
 hij begon ze een beetje onder de duim te krijgen. Zijn fysieke kracht gebruikte hij om aan
 
 De Hel de oorlog te verklaren; hij ging armpjesdrukken met de sterkste uit de klas als
 
 teken dat hij toch echt de sterkste was. Hij was daarom ook erg blij dat hij met De Hel op
 
 schoolreisje mocht; kon hij zich eindelijk verder bewijzen tegenover Bint. Hij had ontzag
 
 voor hem en geloofde ook in het systeem van de stalen tucht. Mede hierdoor accepteerde hij
 
 het aanbod van Bint om een tweede en laatste jaar les te geven.
 
 
 
 
 De Hel, De Bruinen, De Grauwen, De Bloemen zijn de vier klassen aan wie De Bree les
 gaf. Hiervan is De Hel de ergste klas, die hij goed onder de duim moest houden. Het was de
 
 lievelingsklas van Bint, ook speciaal door hem samengesteld tot de perfecte klas van zijn
 
 systeem. Het is wel een klas waar moeilijk les aan te geven is, maar door veel straf te
 
 geven lukte het redelijk om hen onder de duim te krijgen. Ze smeekten zelfs uiteindelijk
 
 De Bree of het weer vrede mocht worden. Dit lukte alleen niet.
 
 
 
 
 Analyse en Interpretatie
 
 
 
 Titelverklaring 
 
 
 
 Om deze titel te verklaren is niet erg moeilijk. Bint is namelijk de rector van de
 school en als deze er niet was geweest was het speciale tuchtsysteem er ook niet geweest
 
 en het boek dus ook niet. Alles uit het verhaal komt, hetzij via een omweg, bij Bint uit.
 
 
 
 
 Ondertitelverklaring 
 
 
 
 De ondertitel is: roman van een zender. Dit is een stuk lastiger te verklaren, maar
 door wat bestuderen kwam ik er wel uit. Deze ondertitel slaat op de hoofdpersoon. Bint is
 
 hier de zender, omdat hij zijn speciale systeem heeft bedacht. Hij eiste van iedereen
 
 tucht en gaf daarvoor op autoritaire wijze zijn ideeën over onderwijs en opvoeding weer.
 
 Daarmee is hij de zender.
 
 
 
 
 Genre 
 
 
 
 Het hoofdgenre is voor mij een novelle, omdat het niet langer is dan tachtig bladzijden
 en vrijwel geen karakterverandering heeft. Deze novelle heeft iets psychologisch in zich
 
 en ook tucht speelt hier een grote rol, je zou dus kunnen zeggen dat het een
 
 psychologische tuchtnovelle is.
 
 
 
 
 Thema(tiek) 
 
 
 
 Een duidelijk thema is toch wel de tucht. Dit woord wordt ook een paar keer in het boek
 genoemd en het is ook duidelijk dat hier het hele boek om draait. Door de stalen tucht,
 
 die Bint als schoolsysteem heeft ingevoerd, probeerde hij van de leerlingen (mentaal)
 
 sterke mensen te maken, zodat deze goed kunnen gaan functioneren in de maatschappij. Bint
 
 heeft voor deze tucht ook een speciale klas samengesteld, hierin kan door middel van tucht
 
 het monster in de mens bestreden worden om er een persoon van te maken dat goed kan
 
 functioneren in de maatschappij. Een ander thema is school–maatschappij. Bint wil
 
 namelijk door zijn schoolsysteem (en de tucht) van zijn leerlingen ‘maatschappelijk
 
 reuzen’ maken zodat een goede aansluiting op de maatschappij mogelijk is.
 
 
 
 
 Structuur, samenhang en spanning 
 
 
 
 De structuur of opbouw van het boek bestaat hier uit vijf onderdelen die ik gaandeweg
 in mijn verhaaltje zal behandelen. Het eerste element is de volgorde die in dit boek is
 
 dat overal wel chronologisch. Het verhaal worstelt zich gewoon door een schooljaar heen
 
 zonder terugblikken, dus het is niet fragmentarisch. Het tweede onderdeel was wat lastiger
 
 uit te vissen, maar ik denk dat de samenhang goed is, want alles verwijst terug op het
 
 hoofdthema: de tucht. En omdat het verhaal zich door één schooljaar worstelt is er ook
 
 maar één verhaallijn; alles wordt namelijk uit het perspectief van De Bree gezien; hij
 
 vertelt het verhaal als het ware en kan dus niet over andere stukken praten. De spanning
 
 is hierdoor daarom ook hoger, omdat je geen informatie vooraf kan krijgen, je moet altijd
 
 maar weer afwachten wat er gaat gebeuren. Ik wist ook helemaal niet hoe het verhaal zou
 
 gaan aflopen en dit vergrootte ook de boeiende werking en voor mij waren er ook
 
 verschillende spanningsbogen in het verhaal; helaas was hier de spanning niet zo groot.
 
 Het vijfde en laatste aspect van de structuur is de manier waarop het boek eindigt en
 
 begint. Ik vind dat het gewoon aan het begin begint, namelijk aan het begin van het
 
 schooljaar, alleen het einde is niet echt af, want het nieuwe schooljaar begint weer. Dit
 
 betekend wel dat het verhaal een cyclische opbouw heeft, omdat het begint en eindigt aan
 
 het begin van het schooljaar, alleen de gebeurtenissen zijn géén groot terugblik! Het
 
 boek heeft –tot slot- een gesloten einde, omdat het centrale probleem is opgelost.
 
 Het allerlaatste wat ik hier wil zeggen is dat het motorisch moment het wegpesten van de
 
 leraar is geweest voordat vervanger De Bree kwam.
 
 
 
 
 Tijd en perspectief 
 
 
 
 Het is nogal moeilijk om te zeggen in welke tijd het verhaal speelt. Uit wat
 achtergrondliteratuur heb ik kunnen opmaken dat het mogelijk in de crisisjaren speelt.
 
 Bordewijk heeft het in die tijd ook geschreven dus mogelijk is hij daardoor geïnspireerd.
 
 Je zou het ook kunnen opmaken uit de gebruiken. Zo gebruikte Bint een rietje, wat nu al
 
 lang niet meer voorkomt, maar aangezien hij een speciaal systeem van stalen tucht heeft
 
 komt deze onderbouwing ook te vervallen. Wat wel heel duidelijk is, is de vertelde tijd.
 
 Deze bedraagt namelijk precies een schooljaar, want eerst moet De Bree aan een vierde klas
 
 lesgeven en later aan dezelfde klas, een vijfde klas. De verteltijd daarentegen is weer
 
 heel anders. Deze is panoramisch, omdat het niet heel uitgebreid verteld wordt. De
 
 verteltijd is korter dan de vertelde tijd, maar wel gaat het ene stuk veel sneller dan het
 
 ander. Tot de kerstvakantie werd er namelijk weinig geschreven; vanaf de kerstvakantie tot
 
 de opstand was het grootste deel en dan springen ze opeens over naar de paasvakantie met
 
 het schoolreisje. Doordat deze tijd op volgorde is, is het chronologisch verteld en echte
 
 flashbacks of flashforewards zaten er niet in, er was hoogstens wat retroversie, maar dat
 
 was wel miniem.
 
 
 
 
 Het perspectief van Bint is wat lastig, omdat er volgens mij meerdere van inzitten. De
 meeste gebeurtenissen worden gezien vanuit De Bree. Je loopt als het ware als De Bree door
 
 het verhaal heen. Maar een enkele keer komt het ook voor dat er een alwetende verteller is
 
 die zegt wat er gebeurd is, een soort hij-perspectief dus; er wordt dus duidelijk gemaakt
 
 wie er aan het woord is of wat er in grote lijnen is gebeurd.
 
 
 
 
 Ruimte 
 
 
 
 Het verhaal speelt zich grotendeels af op een middelbare school, waarin twee ruimtes
 uitvoerig werden beschreven. Degene waar het grootste gedeelte van de klas in afspeelde,
 
 was Het klaslokaal van De Hel. Het was een donker en muf lokaal in de kelder van het
 
 gebouw. Er zaten kleine getraliede raampjes in waardoor weinig licht naar binnen viel. Het
 
 klaslokaal paste dus erg goed bij de klas, die net zo lelijk was als de leerlingen in de
 
 klas. De andere uitgebreide ruimtebeschrijving is die van een groot deel van het oude
 
 schoolgebouw. De Bree liep erdoorheen en wat hem opviel was dat het grootste deel verlaten
 
 was en veel lokalen lagen onder het stof en waren leeg. Dit gaf mij een goede indruk van
 
 het gebouw en maakte ook duidelijk dat er geen leerlingen meer op de school werden
 
 toegelaten. De andere plaatsen waar het verhaal zich afspeelde waren in België en
 
 Frankrijk; De Bree ging hiernaar toe met een gedeelte van De Hel als schoolreisje.
 
 
 
 
 Taalgebruik en stijl 
 
 
 
 Bordewijk maakt gebruik van korte zinnen en erg weinig verbindingswoorden. Het
 taalgebruik is ook vaak wat ouderwets en soms ook wel een tikkeltje hoogdravend. Wat mij
 
 vooral opviel waren de beschrijvingen van de personen uit De Hel. Dit werd op een hele
 
 leuke en speciale manier gedaan. Ze werden beschreven alsof ze beesten waren, dit geeft
 
 goed het karakter van de klas en de personen weer. Het taalgebruik was verder
 
 nieuw-zakelijk: koel, nuchter, zakelijk en hard. De gebruikte woorden waren vaak lastig en
 
 ouderwets. Daar tegenover stond dan weer dat er vaak moderne en niet bestaande woorden
 
 werden gebruikt: ‘Het plein was rechthoekig, gekoolgruisd het midden in een lijst van
 
 keien.’ Wat ook wel vaak voorkwam waren personificaties; er werd over concrete en
 
 abstracte dingen gepraat alsof het mensen waren.
 
 
 
 
 Persoonlijk leesverslag
 
 
 
 Het onderwerp was het eerste wat me opviel aan Bint. Het is een onderwerp wat vandaag
 de dag niet meer aan de orde is; tenminste het hoofdonderwerp, tucht, is niet meer aan de
 
 orde in ons huidige schoolsysteem. Het tweede onderwerp was dat van school en
 
 maatschappij. Ik heb daar dagelijks mee te maken omdat ik natuurlijk ook op school zit.
 
 Daarom kon ik me ook goed inleven in het boek, hoewel het toch wel een beetje een rare
 
 school is. En juist omdat het zo’n allerdaags iets is vindt ik het heel origineel
 
 gekozen.
 
 
 
 
 Het is wel jammer dat de gebeurtenissen zo oppervlakkig beschreven zijn en de ene
 gebeurtenis werd ook veel uitgebreider behandeld. In de gebeurtenis waar de meeste
 
 aandacht aan werd besteed stond ook eigenlijk de kern van het hele verhaal. Dat was
 
 namelijk degene vanaf de kerstvakantie tot en met de opstand. Hierin werd voor mij
 
 duidelijk wat de bedoeling van het schoolsysteem van Bint was en wat daar de gevolgen van
 
 waren. De rest van het boek was eigenlijk maar een inleiding en aan het einde de langzame
 
 afsluiting. Eigenlijk had het boek nog heel wat korter gekund, vooral omdat er zo
 
 ontzettend veel persoonsbeschrijvingen en ruimtebeschrijvingen in zaten. Dit was op zich
 
 wel leuk, maar de gebeurtenissen kregen hier toch een ondergeschikte plaats door en dat
 
 vind ik jammer.
 
 
 
 
 Om nog even op de uitgebreide beschrijvingen terug te komen; ik vond ze werkelijk
 fantastisch. Ik heb nog nooit zoveel plezier beleefd aan het lezen van de beschrijvingen
 
 van de personen. Bordewijk beschrijft deze alsof het monsters zijn. Daardoor heet de klas
 
 natuurlijk ook De Hel, omdat er de verschrikkelijkste personen bij elkaar zitten. Zelfs de
 
 namen vind ik ook heel erg leuk verzonnen. Eerst dacht ik dat dit gewoon pure onzin was;
 
 namen bedacht door leerlingen zelf om de leraar te pesten. Toen echter iedereen op
 
 z’n goede plaats zat bleken de namen echt te zijn en dat vond ik toch wel erg vreemd.
 
 
 
 
 
 
 Een andere beschrijving waar ik iets over kwijt wil, is iets wat wel meer voorkomt,
 maar deze is toch wel één van de besten: ‘Hij donderde naar beneden naar De
 
 Hel.’ Dit is op verschillende manieren op te vatten. Degene die het meest in de
 
 context past is dat De Bree naar beneden de kelder inloopt om klas 4D, De Hel, les te
 
 geven. Een andere zou zijn dat hij het een verschrikking vond om De Hel les te geven; de
 
 hel is namelijk ook een verschrikking om in terecht te komen. Zijn boek is, zoals ik al
 
 zei, vol van dit soort beschrijvingen. Dat maakt het soms wel wat lastig te lezen. Je moet
 
 gewoonweg nadenken om het te begrijpen, want anders mis je nog details ook. De korte
 
 zinnetjes pasten ook heel erg goed bij het karakter van De Bree. Immers stond aan het
 
 begin van het boek: ‘De Bree zijn denken was hoekig en nors’. Ik vind dit in het
 
 boek hierdoor prima verwoord. Wat het ook wel weer lastig maakte om te lezen waren de
 
 velen gedachten. Vaak kon ik de gebeurtenissen van gedachten niet onderscheiden. Het zat
 
 gewoon door elkaar heen geweven. Gelukkig was het taalgebruik niet al te hoogdravend.
 
 
 
 
 Als laatste punt kom ik nog even bij de bouw van het boek. Er is hier niet zoveel over
 te verwoorden. Het verhaal vind ik goed opgebouwd en dat is maar gelukkig ook want anders
 
 was het door alle hiervoor beschreven dingen niet meer goed leesbaar geweest. Helaas zat
 
 er niet zoveel spanning in en dat komt volgens mij door de vele spanningsbogen in het
 
 boek, waardoor er vele kleine climaxmomentjes inzaten. Tot slot was het slot wat vreemd en
 
 toch wel weer logisch. Ik had het boek laten eindigen met het einde van het schooljaar.
 
 Maar Bordewijk heeft het ook wel logisch laten eindigen met het begin van het schooljaar
 
 en het vertrek van Bint; dit om aan te geven dat Bint het systeem niet meer aankon en dat
 
 de leerlingen toch trouw bleven aan zijn systeem en zonder hem ‘vrolijk’ het
 
 laatste schooljaar ingingen. Hiermee wil Bordewijk denk ik duidelijk maken dat Bint heeft
 
 bereikt wat hij wilde bereiken met zijn tuchtsysteem.
 
 
 
 
 Recensie 
 
 
 
 
 
 
 
 Auteur: Boektitel:  
 
 Jaar van uitgave:  
 
 Bron: 
 
 Publicatiedatum:  
 
 Recensent: | 
 
 Bordewijk, Ferdinand Bint 
 
 1934 
 
 De Morgen 
 
 05-09-1980 
 
 Ronald Soetaert | 
 
 
 
 
 
 
 
 De school in de literatuur 
 
 
 
 Bij september hoort "terug naar school". Zelf heb ik het grootste stuk van
 mijn leven in scholen doorgebracht: eerst op de banken, dan vóór de banken. Wie ooit
 
 iets met scholen te maken heeft gehad, kent de gruwel en nieuwsgierigheid voor een
 
 ontluikend schooljaar.
 
 
 
 
 Al een paar maandenheb ik de roman "Bint" voor deze periode van het jaar
 opgespaard. In de Nimmer Dralende Reeks bracht Nijgh en Van Ditmar een herdruk van de drie
 
 romans waarmee Bordewijks reputatie begon. De nuchter, zakelijke stijl, gecombineerd met
 
 fantastische beelden trok de aandacht. Voor de roman "Bint" belooft de flap:
 
 "Het gaat over de verhouding van een klas ten opzichte van de leraren en de directeur
 
 met zijn ijzerhouten naam, Bint. Hard tegen hard willen beide kampen niet van wijken
 
 weten...”
 
 
 
 
 Wie als leraar of als leerling nachtmerries heeft over de nieuwe veldslag tussen
 opvoeders en hun kweek, vindt in deze roman ongetwijfeld wat van zijn angst terug.
 
 Directeur Bint speelt in het verhaal de rol van een schoolhoofd en zoals dat ook vaak in
 
 scholen gebeurt: hij is overal aanwezig, zelfs in zijn afwezigheid dreigend. Dat hij wat
 
 karikaturaal overkomt, is ook normaal, want zo'n functie maakt de meeste mensen tot
 
 karikaturen. Een schoolhoofd kan zelden goed doen, geprangd tussen leraren en leerlingen
 
 twee groepen met dikwijls tegengestelde belangen. Ik herinner me zelfs een school waar ik
 
 door collega’s om de haverklap apart werd genomen om verhalen te aanhoren over het
 
 ijzeren regime van de vorige studieprefect. Een man die algemeen gehaat werd, maar na zijn
 
 aftreden een beetje heilig werd, omdat alles zo vlot en op tijd verliep. Het heimwee naar
 
 een Hitler, een sterke man die de treinen op tijd laat lopen, zit er bij de mensen sterk
 
 ingebakken.
 
 
 
 
 Zo'n ijzervreter is Bint (de overlevering leert ons dat voor het personage de
 oud-rector van Bordewijk portret stond). We zien de school echter door de ogen van de
 
 nieuwe leraar De Bree, die al vlug het schoolleven door de bril van Bint bekijkt. Maar het
 
 is levens de wereld van Bordewijk, vertekend en bevolkt met zijn monsters.
 
 
 
 
 Het begint al met de namen van de leerlingen, die ik in een normale klassituatie als
 een openingsgrap zou beschouwen. Schattenkeinder, Whimpysinger, De Moraatz, Kiekertak,
 
 Taas, Daamde, enzovoort, maar we zijn bij Bordewijk: de namen zijn echt en de leerlingen
 
 passen erbij. Het uiterlijk van de jonge heren is allesbehalve stimulerend voor de
 
 gezelligheid: "Whimpysinger had hardgroen tandschimmel en rossige ogen. De Maraatz
 
 zijn tanden waren gewoon bruin. Zijn krieloogjes zonder wit pasten als een git in een
 
 ring. Zij keten met de woedende wanhoop van een rat, die wordt geworgd" (p. 70) En:
 
 "Kiekertak een die zeemonster enkel gebit twee een spullentent, een meter hoog, een
 
 meter breed, een halve meter diep, een blok vlees als een blok geperst hooi" (p. 78).
 
 Geen wonder dat De Bree tijdens een schoolreisje zijn keurtroepen naar een schilderij van
 
 Jeroen Bosch loodst. "De hel" heet de klas waar deze gedrochten in verenigd
 
 zijn, de trots van de school. Bint heeft de crisis uitgeroepen: "De tijd is voorbij
 
 van gemoedelijkheid, van verbroedering. Dit geslacht is te bandeloos." (P. 59). De
 
 Bree zijn echo roept de oorlog uit: "Ik zou jullie gemakkelijk stuk voor stuk kunnen
 
 fijnknijpen. Niet uit kwaadheid. God nee, maar omdat ik dat nu es zou willen." (p.
 
 61)
 
 
 
 
 Met zijn principes vaart Bint tegen de tijdgeest in: "Ik maal niet om de psyche
 van een kind, dat eenrottigheid is van deze tijd." (P. 83).
 
 
 
 
 Een leraar mag zich niet inleven in het kind, mag niet "dalen" maar het kind
 moet zich inleven in de leraar, het moet "klimmen". Ook tussen leraar en
 
 leerling zijn er relatieproblemen gegroeid.
 
 
 
 
 Van mijn eerste schoolhoofd herinner ik me hoe hij argumenteerde dat een leerling nooit
 een kameraad kon zijn van een leraar. Kameraad in de betekenis van iemand waar je echt
 
 vertrouwelijk mee omgaat. Er blijft een afstand tussen leraar en leerling: een andere
 
 ervaringswereld, andere rechten en plichten. Bint breidt deze stelling uit door zijn eis
 
 elke vriendschapsband te verbreken. Kinderen stellen geen vragen, elk woord in de klas
 
 moet een bevel zijn.
 
 
 
 
 Het systeem van Bint roept vijandschap op in de onmiddellijke omgeving: een zelfmoord
 is er het rechtstreekse gevolg van. De school loopt leegt. Bint verdwijnt, zijn systeem
 
 krijgt er iets onmenselijks door, omdat hij er zelf niet meer in kon meedraaien.
 
 
 
 
 De burcht van Bint wordt zijn eigen praalgraf waarin zijn volgeling De Bree eerbiedig
 rondloopt. Bordewijk spreekt geen oordeel uit: hij heeft een zender met tucht in de wereld
 
 gestuurd, de wereld heeft die geweigerd. Door een bestuur en architectuur waarin lucht
 
 overheerst, verandert de wereld in blokken. De rechte lijn overheerst, een boog is uit den
 
 boze. Dorpen verdwijnen, steden met woonkwadraten komen in de plaats. De Bree fantaseert
 
 met zijn leerlingen over architectuur:
 
 
 
 
 "Wat oud en nieuw door elkaar is onzin. Een stuk oude stad kan desnoods een
 openluchtmuseum zijn. Maar een stad te sparen om haar ouderdom is een zwakheid (.... ).
 
 Wij mogen hopen dat latere geslachten onze bouwsels zullen slopen." (P. 101). In zijn
 
 toekomstroman "Blokken" wordt de oude wereld gesloopt en Bordewijk maakt een
 
 inventaris op van de nieuwe wereld. Het individu wordt ondergedompeld in de massa. De
 
 staat schrijft alles voor en alles wat individueel heet, wordt staatsgevaarlijk: kinderen
 
 krijgen geen namen meer, wetenschap en kunst blijven anoniem. Opstanden en kritiek in
 
 binnen- en buitenland moeten door machtsvertoon gekalmeerd worden. Maar wat men ook doet,
 
 de wereld verdraagt de rechtlijnigheid van het regime niet. Tijdens een militaire parade
 
 overziet de Raad dat: "De vierkanten en rechthoeken waren van Boven bezien niet alle
 
 onberispelijk als vroeger. (... ). Daar in de verte, ontplooide zich een regiment in een
 
 boog, en een ander, heel ver weg, trachtte een cirkel te vormen." (P.31). De onrust
 
 groeit. Bordewijk maakte eenangstwekkende waslijst van wat allemaal zou kunnen gebeuren.
 
 Een pleidooi voor het individu, zonder dat er gepleit wordt.
 
 
 
 
 Een gelijkaardige dreiging spreekt uit "Knorrende Beesten". In
 "Bint" groeien de leerlingen tot dieren in de verbeelding van de schrijver, in
 
 "Knorrende Beesten" zijn het de auto's die als dieren op de parkeerplaats van
 
 een kustplaatsje terechtkomen: "Daar stond het beest nog even de afstand stil te
 
 herkauwen. Haar bloed ruist in zijn mechanisme." (P. 37). Mensen en auto's zijn innig
 
 met elkaar verbonden: "Het beest raakte op als de baas, maar ze hadden samen nog lijn
 
 Een ongure ziekte boorde en treiterde door hun gestel." (P. 38).
 
 
 
 
 Mensen worden dingen: het strand was "bespat" met bezoekers en "hun
 zwarte vlees dreef Is morgens in een klomp bijeen door de branding.... 11 (p. 46). Terwijl
 
 mens en machine in het stadje racen en een corso houden, leeft Bosbien van de auto's, maar
 
 hij houdt zich wat afzijdig,droomt van klassengelijkheid en beseft dat de verlossing van
 
 de vrouw komt. Bosbien en Sofia Eufemia lijken de laatste gewone mensen in dit verhaal
 
 waarin de auto's de hoofdrol gestolen hebben. Ze hebben geen eigen leven, maar "ze
 
 hebben een kunstleven van de hoogste orde". Een kunstleven dat echter vlug uitgeleefd
 
 is.
 
 
 
 
 "lokken" (1931), "Knorrende beesten" (1933), "Bint"
 (1934) verschenen kort na elkaar. Bordewijk vond er zijn nuchtere, zakelijk stijl in: best
 
 geslaagd in "Bint" waar deze korte zinnetjes wonderwel passen bij zijn
 
 personage, vanaf de eerste zin: "De Bree zijn denken was hoekig en nors".
 
 
 
 
 Bordewijk roept een wereld op, vertelt zonder zedenlesje. Dat kan zijn lezers problemen
 geven: was hij voor of tegen het systeem van Bint? Er werd hem zelfs een neiging tot
 
 fascisme en sadisme verweten. W.F.Hermans speelde hem ooi dit verwijt door, en Bordewijk
 
 antwoordde in een brief:
 
 
 
 
 "Inderdaad, er zijn sporen van sadisme te vinden: ontzag voor de wrede een
 perfecte misdaad, voor de onmenselijke tucht. Maar ik objectiveer dit bij verder schrijven
 
 steeds".
 
 
 
 
 Reactie op Recensie 
 
 
 
 zelden zo’n goede recensie gelezen. Er staan wel een heleboel dingen in waar ik
 mijn mening over kan geven. Maar een heleboel dingen kan ik wel mijn mening over geven.
 
 Waar ik het mee eens ben is dat de stijl zakelijk en nuchter is en vooral de fantastische
 
 beelden trokken de aandacht. Ik ben het er helemaal mee eens, vooral de personen uit De
 
 Hel worden op een hele bijzondere manier beschreven; beschreven alsof ze monsters zijn. Ik
 
 zou er in eerste instantie ook raar van opkijken als ik die namen zag. Het mag daarom ook
 
 logisch zijn dat De Bree deze klas De Hel noemt. De zakelijke en nuchtere stijl past ook
 
 heel goed bij het hoofdpersonage want zoals de recensent al zegt (vanaf de eerste zin past
 
 het erbij) is het denken van De Bree inderdaad hoekig en nors. Waar ik het ook wel mee
 
 eens ben is dat het systeem van Bint vijandschap opwekt in de onmiddellijke omgeving. Dat
 
 is inderdaad te merken doordat er een leerling zelfmoord pleegt en dat de school langzaam
 
 leegloopt. Waar ik het dan weer niet mee eens ben is dat Soetaert zegt dat een leraar zich
 
 niet mag inleven in een kind. Ik zou niet inzien waarom niet; zolang hij maar geen kwaad
 
 in de zin heeft. Ik vind ook dat een leerling wel een kameraad kon zijn van een leraar en
 
 het is net zoals in Bint een beetje gek als dat niet mag; dat er helemaal geen vriendschap
 
 is, maar alleen oorlog. Zover mag het in het echt niet gaan vind ik, dat de leraar alleen
 
 maar bevelen geeft aan de klas die de leerlingen dan braaf moeten opvolgen.
 
 
 
 
 Achtergronden
 
 
 
 Biografische gegevens 
 
 
 
 Ferdinand Bordewijk heeft zijn literaire werk grotendeels onder eigen naam
 gepubliceerd. Maar in de schaarse interviews die hij over zijn oeuvre toestond hield hij
 
 consequent vast aan scheiding tussen persoon en auteur. Zo wilde hij in de serie
 
 radio-interviews met Nol Gregoor, in 1962, alleen in de derde persoon over de auteur
 
 Bordewijk spreken. Toch blijkt uit de hierna volgende levensschets dat het werk van deze
 
 auteur soms naar het leven van de persoon Bordewijk verwijst. Dat geldt bijvoorbeeld voor
 
 de plaats van de handeling van diverse verhalen en romans. Bordewijk werd op 10 oktober
 
 1884 geboren in de Jan Steenstraat in Amsterdam. Een jaar later nam het gezin zijn intrek
 
 in een huis aan Het Singel nummer 198. Dit huis zal later beschreven worden in de novelle
 
 Keizerrijk uit de bundel De wingerdrank (1937). In 1894 verhuisde de familie naar Den
 
 Haag. Dit was het begin van een hele serie verhuizingen, steeds maar weer binnen de
 
 grenzen van Den Haag. De vele huizen hebben misschien bij de jonge Ferdinand de basis
 
 gelegd voor de belangstelling voor de architectuur die hij later als auteur gebruikte in
 
 veel van zijn werken. Na het gymnasium ging Bordewijk rechten studeren in Leiden. In
 
 december 1911 verloofde hij zich met componiste Johanna Roepman. Na zijn promotie tot
 
 doctor in de rechten in 1912, werd hij in januari 1913 beëdigd als advocaat. In datzelfde
 
 jaar kreeg hij een baan in een groot advocatenkantoor in Rotterdam. Dit pand werd later in
 
 de roman Karakter (1938) beschreven als het advocatenkantoor van Mr. Stroomkoning.
 
 Bordewijk werkte daar tot 1919. Intussen was hij op 1 augustus 1914 getrouwd met degene
 
 waar hij al eerder mee verloofd was. Ze kregen twee kinderen. Van 1918 tot 1920 was
 
 Bordewijk ook nog leraar in het handelsrecht aan de Handelsschool in Rotterdam. Het
 
 schoolgebouw was de plaats van handeling Bint (1934). In 1919 vestigde Bordewijk zich voor
 
 de rest van zijn carrière als zelfstandig advocaat in Schiedam; hij bleef echter in Den
 
 Haag wonen. Intussen was hij ook begonnen met het publiceren van zijn eerste proeven op
 
 het gebied van de literatuur. In 1919 verscheen zijn eerste prozawerk, namelijk de
 
 verhalenbundel Fantastische Vertellingen, in 1923 en 1924 gevolgd door twee gelijknamige
 
 bundels in hetzelfde genre. Als schrijver zou Bordewijk zichzelf altijd blijven beschouwen
 
 als een dilettant: schrijven was voor hem misschien een persoonlijke behoefte, maar zijn
 
 beroep als advocaat behield de voorrang. Bij het verschijnen van de bundels Fantastische
 
 Vertellingen bleven ze vrijwel onopgemerkt. Meer aandacht, hoewel niet altijd positief,
 
 kregen de romans Blokken (1931), Knorrende beesten (1933) en Bint (1934), allen verschenen
 
 bij uitgeverij De Gemeenschap in utrecht. In 1938 volgde Karakter, een roman die speelt in
 
 de wereld van de advocatuur. Opzet en stijl hiervan sloten meer aan bij het traditionele
 
 genre van de breed uitgewerkte psychologische roman. Misschien is het mede daaraan toe te
 
 schrijven, dat Karakter niet alleen bij de meeste recensenten een gunstig onthaal vonden,
 
 maar ook bijval oogstte bij een breder publiek. Van nu af aan gold Bordewijk als één van
 
 de belangrijkste prozaïsten van de eigentijdse Nederlandse literatuur. Dit had tot gevolg
 
 dat de bezetter in de Tweede Wereldoorlog sterke indruk op hem maakte om zich aan te
 
 melden als lid van de Cultuurkamer. Bordewijk reageerde daarop echter met de mededeling
 
 dat hij geen schrijversarbeid meer verrichtte, zodat aanmelding geen zin had. Intussen was
 
 in 1941 nog wel zijn roman Apollyon verschenen. Gedurende de oorlog verscheen bij een
 
 illegale uitgeverij De Bezige Bij in 1944 nog Verbrande erven; een plaatsbeschrijving
 
 onder het pseudoniem Emile Mandeau. De oorlogsjaren gingen ook aan het gezin van Bordewijk
 
 niet ongemerkt voorbij. Bij het bombardement van het Haagse Bezuidenhout in 1944 ging hun
 
 huis en daarmee de bibliotheek van hem in vlammen op. De aangevraagde schadevergoeding
 
 voor de bibliotheek werd niet gegeven, omdat hij een advocaat was: voor de wet was hij als
 
 schrijver een dilettant. Hiermee werd van hogerhand Bordewijks eigen visie op zijn
 
 schrijverschap bevestigd. Toch raakte Bordewijk na de oorlog meer betrokken bij het
 
 officiële literaire leven. In 1945 werd hij benoemd tot voorzitter van de Ereraad voor
 
 letterkunde, die bevoegd was schrijvers die met de bezetter hadden samengewerkt tijdelijk
 
 een publicatieverbod op te leggen. Van zijn eigen publicaties in de naoorlogse jaren kreeg
 
 vooral zijn roman Noorderlicht (1948) een gunstige beoordeling. Bordewijk zelf beschouwde
 
 het als zijn beste werk. Evenals Blokken, Knorrende beesten, Bint en Karakter werd hij
 
 herhaaldelijk herdrukt. De erkenning van Bordewijk als auteur van formaat kwam ook tot
 
 uitdrukking door zijn benoeming als voorzitter van de Jan Camperstichting. In 1953 werd
 
 hem de P.C. Hooftprijs toegekend voor Studiën in volksstructuur (1951) en voor de roman
 
 De doopvont (1952) in 1954 werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
 
 Voor zijn hele werk kreeg hij in 1957 de Constantijn Huygensprijs van de Jan
 
 Camperstichting. Op 25 april 1965 overleed hij, tachtig jaar oud, in Den Haag waar hij
 
 vanaf zijn tiende jaar bijna onafgebroken had gewoond.
 
 
 
 
 Beeld van het schrijverschap 
 
 
 
 'Karakter. Roman van zoon en vader' (roman, 1938; de titel 'Drevershaven en
 Katadreuffe'; in 1939 verschijnt een Duitse vertaling als 'Büro Rechtsanwalt
 
 Stroomkoning' en in het Engels als 'Character. A novel of father and son' in 1966; het
 
 advocatenkantoor aan de Boompjes te Rotterdam speelt hierin een rol), 'De korenharp'
 
 (verhalen, 1940; hierin de 'Bakerpraatjes' die Bordewijk zijn kinderen vertelde; herzien
 
 uitgegeven in 1946), 'Drie Toneelstukken' (1941; 'Sumbo N. V. Spel van olie, dood en leven
 
 in drie bedrijven', 'Direhoek met den huisgenoot. Bijspel in één bedrijf en 'De stier
 
 van Opland. Klucht in één bedrijf)'Apollyon'(roman, 1941), 'Veuve Vesuvius"
 
 (novelle, 1946), 'Eiken van Dodona' (roman, 1946), 'Bij gaslicht' (verhalen, 1947; hierin
 
 de verhalen 'Verbrande erven' (zie boven) en 'Huis te duur', dat eerder was gepubliceerd
 
 als boekenweekgeschenk van 193 8 en gedeeltelijk herschreven is), 'Noorderlicht' (roman,
 
 1948; geschreven in 194 l), 'Het Eiberschilt' (verhalen, 1949), 'Zwanenpolder. 20
 
 verhalen' (1 949), 'Vertellingen van generzijds' (verhalen, 1950), 'Studiën in
 
 volksstructuur' (verhalen, 195 l), 'De korenharp. Nieuwe reeks' (verhalen, 195 l), De
 
 doopvont' (roman, 1952), 'Meneer en mevrouw Richebos. Twintig korte verhalen'(1 954),
 
 'Bloesemtak' (roman, 1955), 'Halta Noordstad'. Vermeerderd met drie eenacters en een
 
 monoloog (toneel, 1956; 'Halta Noordstad eerder verschenen in 'De gids 'van 1941),
 
 'Geachte Confrère, splendours en misères van het beroep van advocaat' (beschouwingen,
 
 1956), 'Idem, tien parodieën op andere schrijvers, 1957), 'De aktetas, tien korte
 
 verhalen' (1958), 'De zigeuners. Twaalf korte verhalen en een schets' (1 959), 'Centrum
 
 van stilte' (verhalen, 1960), 'Paddestoelen' (raad in rijm)', (gedichten onder pseudoniem
 
 Ton Ven, 196 l), 'Tijding van ver' (roman, 196 l), 'Wandeling door Den Haag en omstreken'
 
 (verhalen onder pseudoniem Ton Ven, 1962; wandelingen door Den Haag van omstreeks 1895),
 
 'Jade, jaspis en jitterbug. Wijsheid en schoonheid uit het leven van Baron van Stralen op
 
 rijm' (gedichten onder pseudoniem Ton Ven, 1964), 'Lente, zeven verhalen' (1 964), 'De
 
 golbertons' (roman, 1965), 'Dreverhaven en Katadreuffe' (novelle, 198 l), 'Zeven
 
 fantastische vertellingen', 'Nagelaten feuilletons', (verhalen, 1982), 'Kelders en
 
 paleizen. Zeventien verhalen' (1 982, een keuze uit eerder verschenen werk), 'Kritisch
 
 proza' (1 982; een selectie van 79 van de 152 kritieken die Bordewijk van 1946 t/m 1954
 
 voor het Utrechts Nieuwsblad heeft geschreven), 'Huissens' (novelle met tekeningen, 1982;
 
 eerder verschenen in de bundel 'De wringerdrank'), 'Vijf kleine verhalen' (1 983,
 
 nagelaten verhalen).
 
 
 
 
 Vanaf 1982 wordt door Nijgh & Van Ditmar re 's-Gravenhage het 'Verzameld werk'
 uitgegeven in 11 delen, waarvan er momenteel 4 delen zijn verschenen. Het zal geen
 
 'volledig werk' zijn, want alhoewel ook enkele niet in boekvorm verschenen stukken zullen
 
 worden opgenomen,zal niet al het bovengenoemde opgenomen worden. Sommige stukken zijn door
 
 de erfgename mevrouw N. Funke-Bordewijk daartoe niet goed genoeg geacht. Voor een
 
 verzamelaar van Bordewijks werk is dit te betreuren.
 
 
 
 
 Het boek 
 
 
 
 Bordewijk was waarschijnlijk geïnspireerd door de handelsschool waar hij op werkte.
 Hij heeft in Bint in ieder geval het gebouw hiervan uitvoerig beschreven en mogelijk is de
 
 school zelf ook een handelsschool. Het is in ieder geval duidelijk dat hij zelf ook heeft
 
 les gegeven, anders had hij er niet zo veel over geweten. De advocatuur heeft op dit boek
 
 ook een rol gespeeld, want de zinnen zijn kort en zakelijk, precies hoe het bij een
 
 advocaat ook moet zijn. Meer kan ik niet bij de achtergronden verzinnen, aangezien ik hier
 
 geen informatie over heb kunnen vinden.
 |