Boekverslag : J. Bernlef - Eclips
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 2380 woorden.

J. Bernlef, Eclips






I. Bibliografische gegevens





Schrijver: J. Bernlef





Titel: Eclips





Plaats: Amsterdam





Jaar: 1993





II. Samenvatting





Wanneer Kees Zomer met de auto op weg is naar een goede vriend van hem, gebeurt er iets

onverklaarbaars met zijn hersenen, waardoor de linker kant van de wereld verdwenen is.

Daardoor trekt hij met zijn auto naar rechts en rijdt de vaart langs de weg in. De auto

begint te zinken maar met veel moeite lukt het hem om uit de auto te komen en op het droge

te klimmen. Dan merkt hij dat hij niet alleen de linker kant van de wereld niet meer ziet,

maar dat het ook lijkt alsof de linker helft van zijn lichaam niet meer bestaat. Hij is

compleet uitgeput en raakt buiten bewustzijn.





Wanneer hij weer ontwaakt maakt hij een tocht door weilanden, wat erg moeilijk is omdat

de linker kant van de wereld èn van zijn lichaam ontbreekt. Uiteindelijk komt hij aan bij

een gebouw met vierkante ramen waar stalen bureaus achter staan. Wanneer hij het gebrek

beseft begint hij te huilen. Op dat moment spreekt een politieman hem aan. Wanneer deze

hem vraagt wat hij hier doet, merkt Kees dat hij het ook niet meer normaal kan praten; hij

weet precies wat hij wil zeggen, maar op het moment dat hij datgene wil zeggen, komt er

iets heel anders uit zijn mond. Hij weet zijn eigen naam niet eens meer. De agent stuurt

hem weg en Kees Zomer vervolgt zijn dwaaltocht en komt bij een complex volkstuintjes. Hij

vindt een tuinhuisje dat niet is afgesloten. Binnen probeert hij een krant die daar ligt

te lezen. Maar ook nu moet hij erachter komen dat hij ook dat niet meer kan. Buiten kleedt

hij zich uit en wast hij zijn natte kleren bij een pomp. Van de kranten die binnen liggen

maakt hij een geïmproviseerd bed.





De volgende morgen hangt hij buiten de natte kleren op. Opeens ziet hij een oude man

aan de overkant staan. Kees kan niets anders dan onzin uitkramen en de oude man, die denkt

dat Kees gek is, vervolgt zijn weg. In het huisje ligt een transistorradio. Wanneer hij

het ding aanzet hoort hij een pianoconcert van Haydn. Op het moment dat hij de muziek

hoort, keert zijn linkeroor terug en herinnert hij zich zijn naam weer. Hij blijft een

tijdje in het huisje naar de muziek luisteren tot de oude man weer komt en dreigt de

politie te waarschuwen. Met de radio om zijn nek gebonden loopt Kees weer verder tot hij

bij een soort snackbar komt. Omdat hij sinds het ongeluk nog niets heeft gegeten gaat hij

naar binnen. Omdat hij geen geld heeft kan hij niks kopen. Een vrouw, Toos genaamd, krijgt

medelijden met hem en bestelt voor hem een broodje. De vrouw blijkt een zwerversbestaan te

leiden en ze neemt hem mee naar haar verblijfplaats, een huis dat nog moet worden

afgebouwd. Daar kleed zij zich helemaal voor hem uit, maar Kees heeft niet de behoefte om

daar op in te gaan. De volgende dag komen ze, op zoek naar eten, bij een vuilcontainer

waar Toos een bijna heel wit in vindt. Daarna gaan ze naar de vuilstort, of 'de goudmijn'

zoals Toos het noemt. Op de berg zoekt Toos naar nog bruikbare spullen die ze kan

verkopen. Ze vindt een klassieke Singer naaimachine. Dan vertelt ze Kees dat ze snel naar

de stad moet om de naaimachine te verkopen en dat ze niet meer terugkomt. Kees blijft

helemaal alleen achter.





Hij blijft nog een tijdje om de berg zitten, terwijl de batterijen van zijn radiootje

aan het opraken zijn.





Na een tijd nadert een auto met twee mannen. De jongste van de twee beklimt de berg met

een handvol nummerborden, die hij tussen het vuil verstopt. Kees blijft onopgemerkt totdat

hij overeind springt wanneer de jongste de hoed van Toos opzet. De twee mannen nemen hem

mee naar hun huis wat bij een autokerkhof gelegen is.





Ze blijken broers te zijn en stellen zich voor als Karel, de oudste, en Cor de jongste.

Eerst wordt er streng op hem gelet, maar wanneer ze erachter komen dat Kees niet normaal

kan praten mag hij vrij rondlopen. Kees heeft het redelijk goed; hij laat het hondje Sara

uit en haalt voor Cor auto-onderdelen op het terrein. Karel is nors tegen Kees maar Cor,

die Kees' warrige manier van spreken ook begrijpt, doet aardig en hij geeft Kees zelfs een

horloge en nieuwe batterijen.





Op een nacht wordt hij uit bed gehaald door Cor. Ze hebben een klus voor hem. Hij

krijgt de opdracht op de uitkijk te staan bij een boerderij terwijl de broers een

automotor stelen. Alles loopt voorspoedig, maar op de weg terug grijpt Karel Kees

plotseling vast en smijt hem uit de auto. Door de klap wordt alles zwart.





Kees wordt wakker van een licht tikken boven zijn hoofd. Het blijkt dat hij onder een

tussen stokken gespannen lap plastic ligt. Zijn hele lichaam, behalve zijn spraak dan,

functioneert weer perfect. Hij kan zich vaag een oude man herinneren die heeft gezorgd

voor het 'dak'. De radio is weg. Wanneer Kees naar de radio zoekt 'vermengt' het heden

zich met gedachten van het verleden. De radio is nergens meer te bekennen en hij valt

opnieuw in slaap. Deze keer wordt hij wakker doordat iemand hem aanraakt. Het is de oude

man, die IJe heet. Hij neemt hem mee naar zijn huisje. De tuin is bezaaid met rommel, die

binnen ook wordt voortgezet. IJe geeft Kees een beker melk en vraagt hoe hij hier verzeild

raakte, maar door Kees' spraakgebrek begrijpt hij hem niet. IJe vertelt dat hem vorige

week zijn geiten zijn afgenomen. Nadat ze wat hebben gegeten gaan ze met een kar de

weilanden in. IJe klaagt over het feit dat alles tegenwoordig gemoderniseerd moet worden.

In een container bij een afgebroken boerderij vindt IJe een vogelkooi. In een andere

container ligt ook nog een gave glazen deur. Kees helpt mee de deur eruit te tillen maar

omdat hij met zijn gedachten weer afdwaalt in het verleden, stoot de deur tegen een balk

aan en breekt. Onderweg wordt de kooi met een visser geruild voor twee baarzen. Dan komen

ze Jules tegen, een achtjarig jongetje dat bevriend is geraakt met IJe. IJe dringt er op

aan dat Jules zijn geheime ondergrondse hut moet laten zien. In een soort schatkist in de

hut bewaart de jongen een exemplaar van Robinson Crusoë.





's Nachts wanneer IJe slaapt gaat Kees naar de hut van Jules om het boek te lezen. Ook

nu moet hij tot de ontdekking komen dat de letters hem niets zeggen.





Weer in het huisje teruggekeerd hoort Kees hoe de wind IJe's flessenorgel bespeelt wat

buiten hangt.





De volgende ochtend gaan ze douchen in het lijkenhuisje op het kerkhof, omdat er dan

toch niemand wordt begraven.





Wanneer IJe aan het douchen is gaat Kees weg en vervolgt alleen zijn tocht.





Alweer wordt het heden met de gedachten van Kees' jeugd vermengd en tijdens de

wandeling door het dorp meent hij allerlei dingen uit zijn jeugd te herkennen. Wanneer hij

reclame-opschriften in etalages bekijkt merkt hij dat hij weer kan lezen.





Opeens denkt hij de vroegere winkel van zijn vader te herkennen. De man vraagt hem wat

hij voor hem kan doen, maar Kees kan met zijn belabberde manier van spreken moeilijk

duidelijk maken wat hij bedoelt. Wanneer de man die intussen zijn vrouw erbij heeft

geroepen uiteindelijk erachter komt wat Kees hem wil zeggen, maakt hij hem duidelijk dat

hij op het verkeerde adres zit. Verward loopt Kees met tranen in zijn ogen naar buiten.

Eenmaal uit het zicht rent hij het dorp uit.





Hij holt voort tussen weilanden tot hij een fiets tegenkomt die niet op slot staat. Hij

stapt op de fiets en na een tijdje rijden komt hij opeens een ander dorp binnen. Het dorp

komt hem bekend voor maar hij weet niet waardoor. Na een tijdje voor de etalage van een

boekwinkel te hebben gestaan gaat hij naar binnen. Tot zijn verassing wordt hij

enthousiast begroet als meneer Zomer van uitgeverij Discus.





Pas wanneer Kees zijn stem hoort herkent hij de man. Het is meneer Fielemieg, de

plaatselijke boekhandelaar, die Kees nog kent van zijn tijd als vertegenwoordiger.





Meneer Fielemieg probeert met Kees te praten maar dat lukt niet want het enige wat Kees

nu kan, is het herhalen van wat er tegen hem wordt gezegd. Hij besluit de winkel maar te

verlaten. Hij wordt door Fielemieg en zijn vrouw nagekeken terwijl hij wegrijdt.





Na een poos te hebben gefietst komt Kees aan bij de Bergen aan Zee. Op het strand

wandelt Kees langs de vloedlijn, waardoor hij wat tot rust komt. Uit een ijzeren afvalbak

haalt hij een halfvol zakje patat wat hij, leunend tegen de afvalbak, opeet. In de verte

komt een groepje jongens aanlopen. Eén van hen heeft een fakkel in zijn hand. Ze zijn hem

aan het treiteren en hij wordt bijna in elkaar geslagen. Dan steekt de jongen met de

fakkel in de hand de afvalbak waartegen Kees leunt aan. Het is alsof de angst voor de

vlammen en de hitte van het vuur de woorden in hem losmaken. Hij springt overeind en

scheldt de jongens flink uit tot de jongens weggaan. Nadat hij is gaan zwemmen loopt hij

de duinen in. Daar herinnert hij zich opeens weer zijn vrouw en zijn zoon: Marion en

Wouter.





Zelfs het telefoonnummer weet hij zich te herinneren. En ook weet hij weer van het

auto-ongeluk. Hij besluit hen morgen te bellen om te zeggen dat zij hem op moet halen.





De volgende ochtend is Kees weer bijna helemaal de oude. Hij begint met de terugtocht

van de duinen naar het terras van het vakantie-oord. Een politieauto stopt en een agent

stapt uit. Hij vraagt hem of hij Kees Zomer heet. Hij wordt meegebracht naar het bureau

waar hij vertelt wat er gebeurd is. Het blijkt dat hij een week spoorloos is geweest en

dat meneer Fielemieg de politie heeft gebeld.





Het vreemde is alleen dat Kees zich niet kan herinneren wat er de afgelopen week is

gebeurd.





Marion komt hem afhalen van het politiebureau. Wouter heeft ze niet meegenomen want die

moest hockeyen. Thuis komt alles hem tegelijkertijd bekend en onbekend voor. Hij schaamt

zich voor het feit dat hij Marion niet kan vertellen wat er allemaal is gebeurd. Zijn zoon

Wouter komt ook thuis.





Om uit te rusten gaat Kees even op bed liggen. Hij herinnert zich hoe hij in zijn jeugd

op het ijs schaatst, steeds verder, steeds verder van zichzelf vandaan.





III. Vertelinstantie





Het verhaal is geschreven in de belevende-ik vertelinstantie. Het is namelijk

geschreven in de eerste persoon enkelvoud, de verteller is dezelfde als het personage.

Hierdoor lijkt het alsof de lezer alles meemaakt wat er met hem gebeurt, en door zijn ogen

kijkt. De lezer weet precies wat er in zijn hoofd omgaat zoals bijvoorbeeld 'Ik kan mij nu

(...) over een definitief verlies', blz. 51. Daardoor gaat de lezer meeleven met het

karakter. Het personage deelt ook alle herinneringen met de lezer zoals op blz. 142-143:

'Ik moet een jaar of twaalf geweest zijn (...) sliertend in de diepten verdween'. Ook

vertelt de verteller alsof beleven en beschrijven samenvallen, een goed voorbeeld hiervan

is 'Ik ben teruggekeerd (...) moet kunnen vinden', blz. 145.





IV. Ruimte





De plaats waar het verhaal zich afspeelt is de streek tussen Bergen aan Zee en

Heemstede. De hoofdpersoon bevindt zich overwegend in ordeloze ruimten: braakland,

weilanden, een nieuwbouwproject, een vuilstortplaats, en een autokerkhof. Het zijn

plaatsen waar de dingen hun betekenis en vorm grotendeels hebben verloren. Vanaf het

moment dat de hoofdpersoon weer in de bewoonde wereld is (Bergen aan Zee), is hij ook

beter in staat zich te oriënteren.





V. Motieven





Drie motieven van het verhaal zijn:





Muziek. Dit is een leidmotief want het is een concreet element dat door herhaling een

extra betekenis krijgt, die het element buiten het verhaal niet heeft.





Muziek staat voor een middel dat de linkerkant van zijn lichaam en de wereld weer

terugbrengt.





Door de muziek kan hij zijn linker helft weer beheersen en beter nadenken: 'Dan begint

de


muziek (...) Het is er weer, mijn linker oor !', blz.19. Ook roept de muziek herinneringen

uit het


verleden op. Maar zo gauw als de muziek ophoudt, is het 'middel' voor het grootste deel


uitgewerkt. Alleen zijn linker oor blijft nog tintelen: 'Ik zet de radio overeind maar


(...) teder met mijn rechter hand', blz. 20.





Muziek speelt in het hele verhaal een grote rol: als 'middel' maar ook aan het einde

van het


verhaal, wanneer Kees weer helemaal de oude is, is muziek iets belangrijks waarmee hij tot

rust


kan komen: 'Marion zegt niets. (...) die sleept je door alle ellende heen.', blz. 160.





Verval van taal. Dit is een verhaalmotief want het is een abstract verschijnsel dat

terugkeert in het verhaal en een betekenis heeft die redelijk overeenstemt met de

betekenis buiten het verhaal.





Tegelijkertijd met het verdwijnen van de linkerhelft van zijn lichaam en wereld

verdween het vermogen van de taal. In zijn gedachten kan hij duidelijk vormen wat hij wil

zeggen maar zo gauw als hij zijn mond opendoet komt er iets heel anders uit dan wat hij

oorspronkelijk wilde zeggen, zoals 'Wag debeer,' zeg ik (...) de schuttingrand vast.',

blz. 17. Dit heeft nogal eens negatieve gevolgen zoals de situatie waarin hij wordt

weggestuurd door de agent





en Kees niet kan vertellen wat er gebeurt. Maar soms helpt zijn spraakgebrek hem ook.

Daardoor ontfermde Toos zich bijvoorbeeld over hem, en de jongens op het strand sloegen

hem alleen niet in elkaar omdat ze dachten dat hij gek was. Het verval van taal oefent dus

nogal wat invloed uit op het verloop van het verhaal.





Afval. Dit is een leidmotief want het is een concreet element dat door herhaling een

extra betekenis krijgt, die het element buiten het verhaal niet heeft.





Afval is hier een symbool voor Kees' geheugen. Het afval is namelijk vergelijkbaar met

het geheugen van Kees. Eerst waren de dingen die nu afval genoemd worden bruikbare spullen

die door mensen werden gebruikt, maar nu is het afval geworden en nutteloos. En zo is het

ook met geheugen: eerst was het geheugen nog intact en kon het goed gebruikt worden, maar

dan is het geheugen opeens beschadigd en eigenlijk nutteloos geworden, net zoals het

afval.





Kees beschrijft zijn beschadigde geheugen als volgt: zijn geheugen bevat nog wel alles

wat het eerst ook bevatte, maar de informatie is alleen op een andere manier opgeslagen,

volgens een andere rangschikking. Daardoor kan hij niet alle informatie vinden, blz.

53-54.





Sommige afvalvoorwerpen waarvan Kees de naam niet meer weet, weet Kees wel weer te

benoemen wanneer hij het voorwerp aanraakt, zoals bij de lamp: 'Dan valt mijn oog op (...)

mijn lichaam de naam vrij. Lamp.', blz. 53.





Afval komt op hoofdzakelijk twee plaatsen voor in het verhaal:





-De grote vuilstortplaats of 'de goudmijn' zoals Toos het noemde: 'Tussen de bergen

lopen (...)





grote blazen, net brandblaren.', blz. 48





-De grof vuil containers bij de gesloopte boerderijen: 'Op het erf (...) legt hem in

zijn kar.', blz.





93.





Hier is het afval nodig om te overleven. Het wordt namelijk verkocht voor geld, geruild

voor eten, en dingen die ook nuttig en nog bruikbaar zijn worden er uitgehaald,

bijvoorbeeld de planken die IJe uit de container haalde.

Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen