Boekverslag : Thea Beckman - Kruistocht In Spijkerbroek
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1656 woorden.

Dolf Wega uit Amstelveen was een jongen uit de twintigste eeuw. Op een dag maakte hij kennis met de ‘materie-transmitter’, een apparaat dat voorwerpen en mensen kon wegflitsen naar het verleden. Zijn vader was namelijk bevriend met de beide uitvinders van de machine. Dolf was erg onder de indruk van het apparaat en haalde dr. Simiak en dr. Kneveltoer over Dolf terug te flitsen naar 1212. Hij mocht een middag naar een riddertoernooi in Montgrivray in Frankrijk. Op voorwaarde dat hij precies om 5 uur weer op de goede plek zou zijn, omdat hij maar één keer terug geflitst zou kunnen worden.

Toen Dolf was weg geflitst en op een steen was beland ging hij op zoek naar het toernooi. Maar toen zag hij dat een jongen met een ezeltje werd overvallen door twee struikrovers. De jongen weerde zich met zijn knots, maar hij kon het niet alleen af. Dolf ging hem helpen en samen doodden ze de ene struikrover, en joegen de andere op de vlucht. De jongen bedankte hem. Dolf kon het Diets niet zo goed volgen, alleen als de jongen langzaam praatte.

De jongen heette Leonardo Fibonacci en hij kwam uit Pisa. Dolf raakte met de jongen aan de praat. Hij kwam erachter dat Leonardo een student was en twee jaar in Parijs had gestudeerd. Nu was hij op weg naar Bologna om daar zijn studies te voltooien. Dolf stelde zich voor als Rudolf Wega - van Amstelveen maar zei niet dat hij uit de twintigste eeuw kwam.

Toen het bijna 5 uur was wilde hij snel terug keren naar de steen, maar werd verhinderd door een enorme stoet kinderen die voorbijkwam. Dolf kon de steen niet op tijd bereiken en kon niet worden terug geflitst. Toen zat hij dus in de dertiende eeuw en besloot om samen met Leonardo met de enorme stoet kinderen mee te trekken.

Hij hoorde dat het om een kinderkruistocht ging waar meer dan achtduizend kinderen aan mee deden. Ze waren op weg naar het Heilige Land, om Jeruzalem van de Saracenen (Turken die op dat moment de baas waren in Jeruzalem) te bevrijdden. Nicolaas, hun door God gezonden leider, zou bij Genua de zee voor de kinderen laten wijken zodat ze naar Jeruzalem (de Witte Stad) konden lopen. Hij werd begeleid door twee monniken, Dom Anselmus en Dom Johannis. Daar zouden ze met hulp van God de Saracenen verjagen.

Volgens Leonardo was de stoet uit Keulen vertrokken en alle kinderen die het wonder wilden zien, of die hoopten op een betere toekomst in Jeruzalem, trokken mee. Leonardo besloot met de kinderen mee te trekken omdat hij dezelfde kant op moest. Ook was het veiliger om met deze stoet kinderen mee te reizen dan alleen. Dolf kon niets anders doen dan met Leonardo meegaan. Waar moest hij anders heen?

Toen ze de stad Spiers bereikten sloten de bewoners snel de poorten omdat zij niet wilden dat al deze hongerige kinderen hun stad binnenkwamen. Hun priester hield in de stad een redevoering waarin hij zei dat God de burgers zou straffen voor deze onmenselijke daad. De burgers luisterden niet en hielden de poorten dicht.

Die nacht ging het vreselijk regenen en onweren en de kerk en een paar huizen in de stad Spiers vlogen in brand. Tijdens de regen kwam er een meisje van een jaar of tien, Mariecke genaamd, bij Dolf zitten en Dolf gaf haar zijn waterdichte jack. De volgende ochtend kwamen de burgers met manden voedsel aan. Nicolaas bedankte hen hiervoor en de kinderen kregen te eten.

Ze trokken verder langs de Rijn. Leonardo, Mariecke en Dolf liepen in de achterhoede van de massa kinderen, zodat ze de zwakken en de kleinsten konden oppikken.

Dolf vond dat de kruistocht niet goed was georganiseerd en een paar van Dolfs nieuw gemaakte vrienden brachten hem naar de leiding. Dolf wilde dat er groepen kwamen, elk met een eigen taak, die de kinderen zelf mochten kiezen. Na veel discussies tussen Dolf en Dom Anselmus, de meest onaardige monnik, en met behulp van Carolus, de toekomstige koning van Jeruzalem die ook vond dat het hier slecht geregeld was, kreeg Dolf zijn zin. Er kwamen ordebewakers, jagers, visploegen en een ziekenploeg. Dolf gaf hier en daar bevelen en zo stierven er veel minder kinderen, was er meer voedsel en minder ruzie.

Toen ze in Rottweil aankwamen werden ze niet echt gastvrij ontvangen. Er was niet veel voedsel meer. Dolf bedacht dat hij nog Nederlands geld in zijn zak had en daarmee kon hij voor elkaar krijgen dat er in één nacht achthonderd broden werden gebakken voor het kinderleger.

Er begon een ziekte te heersen, de Scharlaken Dood. Het lukte Dolf om de ziekte uit te roeien, na vele doden. Dom Anselmus was niet blij met dit oponthoud want hij scheen erg veel haast te hebben.

Omdat Dolf veel wist over ziekten (zeker voor die tijd), na het wonder van de 800 broden en omdat Dolf niet christelijk was opgevoed en daarom nooit bad en God om hulp vroeg werd hij door Dom Anselmus beschuldigd van ketterij. Na een heel proces werd hij van de doodstraf gered door Dom Thaddeus die zei dat Dolf door god was gezonden en het ‘bewijs’ was een litteken op zijn linkerhand.

Na een moeizame tocht door de Karwendel, vonden ze een plek om te overnachten. Maar de volgende ochtend werden ze overvallen door soldaten van Graaf Romhild von Scharnitz, die tweeënvijftig sterke kinderen eisten als tol. Dolf werd gered door Dom Thaddeus, die hem onder zijn pij verstopte. Dolf wilde zijn vrienden terugkrijgen en hij bedacht een list. Samen met Carolus en vijftien andere jongens die hun vrienden waren verloren, voerde hij deze gevaarlijke list uit. Ze bevrijdden, verkleed als demonen, de tweeënvijftig kinderen.

Na de lange tocht door de Alpen, die weer vele kinderlevens eiste, kwamen ze aan op de Povlakte. Daar werden ze op een middag aangevallen door gewapende boeren. Het kleine boerenleger was niet opgewassen tegen het enorme kinderleger en de aanval was al snel afgeslagen.

Na de Povlakte moesten ze de Apennijnen nog door voordat ze de zee bereikten. Op een dag stierf de kleine koning Carolus, tot Dolfs grote verdriet, aan een blindedarmontsteking. Op zijn sterfbed zei Carolus dat hij wilde dat Dolf zijn opvolger zou zijn.

Naarmate ze dichter bij de zee kwamen steeg de spanning. De stad Genua mochten ze niet in, en ze sloegen hun kamp op bij het strand. Nicolaas zou de volgende morgen de zee laten wijken, maar hij moest eerst een etmaal vasten en bidden. De dag voordat het wonder zou plaatsvinden vertelde Johannis aan Dolf dat hij en Anselmus Nicolaas en al die andere kinderen bedrogen hadden. Zij waren geen echte monniken, althans niet meer. De zee zou niet wijken voor Nicolaas en de stemmen die hij had gehoord waren Anselmus en Johannis geweest. Als de zee niet zou wijken voor Nicolaas zou Anselmus eraan komen en zeggen: “God heeft de zee niet doen wijken, maar Hij zendt jullie Zijn vloot om jullie over de wateren naar het Heilige Land te voeren”. Maar dit alles was een plan van Anselmus en Johannis. De schepen zouden regelrecht naar Afrika varen, naar de slavenmarkten en daar zouden de kinderen voor veel geld worden verkocht. Maar Johannis was van de kinderen gaan houden en kon het op het laatst niet meer en had daarom alles opgebiecht aan Dolf.

Dolf ging beraadslagen met zo’n honderd sterke jongens en meisjes en vertelde hun wat Johannis hem verteld had. Hij zorgde dat ze de andere kinderen verboden op de schepen te gaan. Toen de zee niet week voor Nicolaas kwam inderdaad Anselmus om te vertellen over de schepen. Hij werd verscheurd door de vele kinderhanden.

Maar wat moest er nou gebeuren met al die kinderen? Eigenlijk was dit het einde van de kruistocht maar velen hadden geen huis om naar terug te keren. Johannis keerde met iedereen die naar huis verlangde terug naar de Duitse landen. Enkelen bleven in Genua. Nicolaas trok met duizenden kinderen verder, en Dolf ging mee. Leonardo ging naar zijn ouders in Pisa.

Toen het kinderleger bij een kasteel kwam, zette het daar het kamp op. Nicolaas en 2 andere edele kinderen werden gegijzeld door de kasteelheer en later vermoord. De kinderen bevonden zich midden op het slagveld. Velen kinderen werden ook vermoord.

Ze trokken verder. Leonardo kwam weer terug. Ze bereikten de stad Bari. Daar bezochten ze de basiliek van Sint-Nicolaas. Op een dag toonde Leonardo Dolf een aluminium doosje, omdat hij niet wist wat het was. Dolf opende het en las een boodschap van dr. Simiak. Hij was echter al te laat, het kon niet meer worden teruggeflitst.

Brindisi was eigenlijk het einde van de hele tocht. Verder konden ze niet. Ze konden niet in Brindisi blijven, de mensen wilden hen weg hebben, omdat ze natuurlijk niet een hele winter zevenhonderd kinderen konden onderhouden. Terugkeren zou moeilijk zijn, omdat de winter in aantocht was.

De bisschop van Brindisi had een aantal schepen gevonden waarop de kinderen naar de republiek Venetië konden varen. Daar zouden ze kunnen overwinteren. Peter, Frank, Bertho en Dom Thaddeus gingen mee naar Venetië. Leonardo ging naar Palermo, naar het hof van keizer Frederik. Tegen Leonardo zei Dolf dat hij op zijn vader moest blijven wachten omdat die hem zocht en dat hij dus niet met Leonardo meeging en ook niet naar Venetië. Om Mariecke hoefde Dolf zich geen zorgen te maken, Leonardo wilde haar meenemen en later met haar trouwen.

Het volgende aluminium doosje dat gevonden werd kon Dolf wel op tijd op de goede plaats leggen en werd weg geflitst. Dolf zou vierentwintig uur later op dezelfde plek staan en worden terug geflitst. Hij vertelde Leonardo en Mariecke niet dat hij naar zijn eigen eeuw zou gaan. De volgende dag stond hij op de juiste tijd op de juiste plaats en werd terug geflitst. Hij belande in de materie-transmitter en zag zijn moeder. Hij was teruggekeerd in zijn eigen eeuw.
Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen