Boekverslag : Harry Mulisch - De Ontdekking Van De Hemel
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 7227 woorden.

Titelverklaring



De titel van het boek ‘de ontdekking vande hemel’ valt op twee manieren te verklaren.



Allereerst vanuit de hemel. Quinten is de ontdekking van de hemel, vanuit daar is hij gecreerd. Ze hebben alles op Aarde zo laten verlopen dat hij geboren zou worden zoals het gebeurt is hier. Als doel voor hem hadden ze het testomonium terug te brengen naar God.



Ten tweede kun je ook stellen dat de hemel is ontdekt op aarde. Door Max en door Quinten.



Max drink op een avond te veel en gaat midden in de nacht in de tuin zitten. Hij piekert over de uitslag van een sterrenkundig onderzoek en komt er maar niet uit waarom het niet klopt. Dan ontdekt hij het: de signalen die hij vanuit het heelal opvangt zijn afkomstig van de oorspronkelijke plek van de oerknal. De oneindige snelheden die uit het onderzoek kwamen duidde op perspectivistische vertekening.



Hij beseft het zelf niet maar hiermee ontdekt hij dus het bestaan van de hemel, zoals de engel op bladzijde 673 zegt: ‘Hij stond op het punt ons te ontdekken!’



Ook Quinten ontdekt de hemel. Hij komt eindelijk in zijn ‘burcht’, het midden van de wereld: ‘Met een schok ziet Quinten waar hij zich bevindt, maar hij voel geen angst (…) –maar de burcht is het enige, dat werkelijk bestaat.’ Blz. 886. Een paar bladzijden later keert hij terug in het licht, de hemel (blz. 890).



Vertelinstantie



In dit boek is sprake van een alwetende/ auctoriale verteller. De verteller weet alles over alle personages, en kijkt er als het waren van bovenaf tegenaan. Dit is hier nogal letterlijk te nemen want de verteller is hier een engel (deze blijft anoniem) die vanuit de hemel naar beneden kijkt. Hij/zij verteld een andere engel een verhaal over mensen op aarde. Hij/zij verteld de ander hoe hij/zij vanuit de hemel het leven van Ada, Onno, Max en Quinten gestuurd heeft en hen heeft laten doen en heeft laten gebeuren wat hij wilde: ‘precies om middernacht zorgde ik voor kortsluiting’ blz.18 en ‘Maar dit hoorde hij al niet meer, ik zorgde er voor dat een heel andere kracht door hem heen werkte, die zich niets van hem aantrok.’ Blz. 234.



Zoals je hier ziet is er dus wel sprake van een ik-verteller, er is weldegelijk ‘iemand’ die het vertelt.



De engel vertelt alles achteraf. Hij/zij weet al hoe het af gaat lopen en de ander aan wie hij/zij het vertelt weet dit ook: ‘Vertel, hoe lang ben je met dit dossier bezig geweest? –Ruim zeventig jaar mensentijd. –Laat maar horen.- waar moet ik beginnen?’ Blz.7 en: ‘…maar tegelijk brand ik langzamerhand van nieuwsgierigheid om te horen, hoe je het ten slotte voor elkaar hebt gekregen. Ga door. Ik luister’ blz.677 en: ‘Dat moet toch een bevredigend moment voor je zijn geweest. Daar was hij dan, onze afgezant, -na jarenlang hard werken’ blz. 431.



Het verhaal wordt niet aan een stuk verteld, tussendoor zijn er ook enkele dialogen tussen de twee engelen. In deze stukken tekst is sprake van een belevende ik. Het perspectief ligt nog steeds bij dezelfde engel, maar wordt nu vanuit het heden verteld, de engelen weten niet wat hen gaat gebeuren en ook elkaars gedachten weten ze niet: ‘Dat dient voorkomen te worden. Gooi (…) –Laten we dan iets anders verzinnen, we moeten vechten tot het allerlaatst – het kan nog steeds!’ blz. 900.



Het doel wat de auteur hiermee wilde bereikeen is dat de lezer als het ware opgenomen in het verhaal. Omdat je zoveel weet van de personages en het verhaal neemt het je mee. Je weet meer van het verhaal dan de personages zelf, zo weet je al dat Quinten de zoon is van Max en niet van Onno nog voordat zij het weten. Je word dus in het verhaal betrokken.



Personages



De engel-verteller



Het is anoniem. Het heeft geen geslacht: ‘ons voorrecht noch man noch vrouw te zijn’ blz.13. Het bestaat uit puur intelligentie (geen lichaam blz. 242). Het is in lagere rang dan de andere engel (blz.14) en opereert aan de uiterste rand van het licht (blz.11).Het is een engel die bij het soort hoort dat dingen op aarde kan sturen: ‘Wij kennen de positie en de kracht van elk molecule in de lucht en boverdien de elasticiteit en de weerstand van elk punt in de boom en zijn wortels’ blz.432.



Het werd geinstructeerd een mens te vinden dat de testimonium weer terug zou brengen naar het licht.



Hij/zij kan zich goed inleven in de menselijke gedachten en wil op het einde niet met pensioen, het wil de wereld redden van de duivel: ‘Laten we dan iets anders verzinnen, we moeten vechten tot het allerlaatst - het kan nog steeds! Liever mislukken dan het hoofd in de schoot leggen! Kunnen we niet achter dat past aan dat Lucifer met Bacon heeft gesloten?’blz.900. Het wil zich verzetten en niet zomaar opgeven zoals hem/haar verteld wordt te doen. Het is een flat character, je komt wel wat eigenschappen van het te weten maar het maakt geen grote verandering door.



De luisterende engel



Deze is ook geslachtsloos, anoniem en heeft ook geen lichaam.Het is hoger in rang dan de vertel-engel en mag rechtstreeks verlag uitbrengen aan God (Chef). Het weet veel van zaken die te maken hebben met God en de duivel: ‘De Chef is een grote idealist, een grote schat’ blz.435 en: ‘Maar het was Lucifer natuurlijk weer (…) dat zijn wij pas onlangs te weten gekomen.’ Blz.244. Ook deze is een flat character, het maakt geen verandering in karakter door.



Onno



Onno Quist is geboren op zes november 1933 (blz.47) en opgevoed in een groot en streng gereformeerd gezin in Den Haag. Zijn vader, Hendrikus Quist, vroegere minister van staat is een invloedrijk man in Nederland. Het gezin is erg op de politiek gericht, Onno zelf keert zich tegen de instelling die in zijn familie heerst. Later gaat hij zelf in de politiek, een beetje ook om zijn familie de ogen uit te steken. Tegelijkertijd walgt hij van de macht die eraan vast zit: ‘juist die macht vervulde hem soms met afkeer, alsof hij een nederlaag had geleden, macht uitoefenen was noodzakelijk om de samenleving te laten functioneren, maar tegelijk had het iets onmiskenbaars proleterigs (…) Maar met een gevoel van schaamte wist hij ook meteen waarom hij ‘ja’ had gezegd: om zijn vader en zijn oudste broer de ogen uit te steken. Die zouden onmiddellijk weten, dat hij nu op een dag ook nog wel minister zou worden: de hoogste staat van politieke zaligheid’ blz.507.



In dit fragment zie je ook terug dat Onno een zekere ironie beheerst, hij doet vaak zwartgallige uitlatingen: ‘Met afkeer keek Onno in het cynische gezicht van de journalist. Natuurlijk niet. Dat zou jou fataal confronteren met je afgrondelijke nietswaardigheid, dagloner die je bent. Jou historisch besef reikt niet verder dan het avondblad van gisteren, maar wij - wij overzien aeonen!’ Blz.54. Hij gebruikt vaak vergelijkingen die niet kloppen, die zichzelf tegenspreken, hij komt erg intelectueel over: ‘ze zag er uit als een foto van zichzelf’.blz.59.



Hij worstelt vaak met het nut van zijn leven en grijpt hierbij op sarcastische wijze terug op de bijbel.



Ook verwijst hij vaak naar bekende uitspraken van geleerden, schrijvers of andere belangrijke historische figuren: ‘Vade retro, Satanas!’ (blz.52).



Hij is erg chaotisch en heeft de gave zich op één ding tegelijk te kunnen richten en het ander abrupt af te kunnen sluiten (blz.395). Hij maakt zich niet druk over kleine lichamelijke dingen zoals koude handen, tanden poetsen of koorts (blz.50) en eet niet gezond.



Hij is bevriend met Max Delius sinds deze hem oppikte voor een lift. Ze voelden elkaar toen meteen aan, al snel kwamen ze erachter dat ze ook op dezelfde dag waren verwekt (blz.34 en 47). Vanaf dat moment zijn onafscheidelijk. Onno kan niet autorijden: ‘ik ben geen chauffeur’ blz.39.



Hij is heeft vroeger rechten (familiekwaal) gestudeerd maar een beroemd taalgeleerde, hij heeft talent voor talen. Hij kon al lezen toen hij drie was en leerde allerlei talen in zijn jeugd zonder dat zijn ouders dat wisten: ‘hij dacht dat iedereen dat kon, die even moeite nam. Zo was dat altijd met talent.’ Blz.38. Hij probeert de tekens op de Diskos van Phaistos te ontcijferen maar loopt volledig vast (dit is ook een van de redenen waarom hij de politiek ingaat).



Als het fout gaat met zijn politieke carrière en hij Helga verliest kan hij het niet meer aan en vertrekt. Hij laat voor iedereen die hij liefheeft een brief achter waarin hij het probeert enigszins uit te leggen. Hij vertrekt naar Rome om zijn gedachten weer aan elkaar te lijmen, in de vorm van een brief aan zijn overleden vader. (blz.678-693, heel hoofdstuk 51).



De eerste impressie van Onno op Max is: ‘een vol heerszuchtig gelaat, klassiek zonder welving, ging het voorhoofd over in een rechte neus, daaronder stond een al even klassieke, kleine mond met gewelfde lippen nauwelijks breder dan zijn neusvleugels.’ Blz.33.



Hij is groot, draagt lompe nooit gepoetste schoenen (blz.26) en een lange jas. Hij zou geen raar figuur slaan al orgeldraaier vind Max (blz.39) hij scheert heel onzorgvuldig en kleed zich slonzig.



Hij is een round character. Er worden karaktereigenschappen van hem door het hele boek genoemd en hij maakt meerdere psychische veranderingen door. Bijvoorbeeld het besluit om toch de politiek in te gaan, op het begin van het boek verachtte hij zijn familie omdat ze dit zo ‘heilig’ vonden, later keert hij om en wordt eerste wethouder en later zelfs staatsecretaris. Als hij dan stopt om toch weer verder te gaan met zijn taalstudie merkt hij dat hij niet zonder de politiek in zijn leven kan: ‘Hij celebreerde zijn herwonnen vrijheid (…)hij had nog een heel leven voor de boeg (…) wie zit je nu eigelijk iets wijs te maken? Informeerde Helga: mij of jezelf? (…) Natuurlijk zit ik het mezelf wijs te maken. (…) …zat hij een paar weken later als fractielid in de Tweede kamer en luisterde kreunend naar de regeringsverklaring. Onverbiddelijk hadden de Diskos van Phaistos hem teruggejaagd naar Den Haag.’ Blz. 540-541.



Een verandering die daarmee in verband staat is dat hij uiteindelijk, nu deze overleden is, toch contact wil zoeken met zijn vader. Hij schrijft hem een brief zoals Kafka dat ook deed. De brief staat voor het ontzag dat hij toch nog heeft voor zijn vader, en misschien ook wel is aangewakkerd omdat hij denkt dat hij nu zelf ook een zoon heeft.



Hij verandert van vrolijke cynicus in een praktijkgerichte politicus en vertrekt hierna om kluizenaar te worden in Italië.



Max



Mac Delius is geboren op 27 november 1933 (blz.47). Hij heeft geen broers of zussen. Zijn ouders zijn de oostenrijker Wolfgang Delius en zijn moeder de Vlaamse/ joodse Eva Weiß. Zijn ouders waren vlak na zijn geboorte gescheiden en in de Tweede wereldoorlog sloot zijn vader zich aan bij de Duitsers en wilde niks meer met hen te maken hebben. Max was alleen opgevoed door zijn moeder maar zij werd toen hij negen was naar Westerbork afgevoerd en vanaf daar op transport gezet naar Auschwitz. Hier had zijn vader voor gezorgd. Hij is toen naar een college gestuurd en later geplaatst in een pleeggezin. Hij voelt zich in geen land of natie echt thuis (blz.52.).



Hij zegt op blz. 44: ‘Mijn grootvader was fout in de Eerste wereldoorlog, mijn vader inde Tweede, en om de familietraditie hoog te houden zal ik fout moeten zijn in de Derde’. Hij denkt veel aan jodenexecutie heeft een drang om te weten hoe het echt was. Hij zijn vader maar niet plaatsen, hij veracht hem maar wil meer over hem weten. Daarom vertrekt hij ook op een gegeven moment naar Auschwitz, zonder hier iets over tegen iemand te zeggen. Ook gaat hij, onder lichte druk van Onno de achtergrond van zijn vader uitpluizen: ‘voelde even aan zijn pols, te snel (…)Morgen ging hij zijn verleden opruimen’. Zo voelt het voor hem, dat het eindelijk afgesloten is.



Hier zie je ook aan dat Max erg net is. Hij heeft een strikt systeem hoe alles ligt in zijn huis zijn ‘harmonische compositie’ en gaat altijd heel erg net gekleed: ‘ook zag hij er een beetje te verzorgd uit. Of was dat werelds?’ blz.83.



Ook Max praat met een zekere ironie en zelfspot. Hij heeft met Onno lange gesprekken en is een meester in het leggen van verbanden in de wereld van de materie en som. Hij wil de theorie van ‘alles’ begrijpen. Zo ontdekt hij ook de hemel (zie titelverklaring).Hij is sterrenkundige en werkt aan een groot project dat op de grond staat waar vroeger het kamp Westerbork stond. Hij legt zelf het verband van de sterren in zijn studie en de ‘jodenster’ die de joden droegen tijdens de Tweede wereldoorlog.



Zijn vriendschap voor Onno is heel belangrijk voor hem. Als hij Onno bedriegt met Ada veranderd er dan ook iets in zijn houding tegenover hem, de luchtige en lichte vriendschap verdwijnt een schuldgevoel maakt plaats.



Hij is een echte vrouwenversierder, als hij Ada ontmoet leert hij dat je ook meer kan voelen maar toch blijft hij haar bedriegen: ‘Waarom schoot hem een dichtregel van Mallarmé te binnen? Hij wilde met haar slapen, maar dat was niets bijzonders, dat was dagelijkse kost,- het was bijzonder.’ Blz.78. Hij heeft voor de eerste keer een monogame relatie als hij met Ada’s moeder woont. Overdag zijn zij erg zakelijk tegen elkaar en voeden ze Quinten op. ‘s Nachts kruipt zij bij hem in bed en hebben zij zo’n goede seks dat Max er verloren in raakt en verslaafd wordt.



Als Onno hem voor het eerst ziet denkt hij: ‘een smal fanatiek gezicht, het deed hem aan een ibis denken, de Egyptische Ibis religiosa , met zijn dunne hals en gebogen snavel, er ging iets gevaarlijks van uit, als van een bijl.’ Blz.32. Hij heeft: ‘staalblauwe, uiterst onsympathieke ogen, en een belachelijke weke mond’ blz.40 en is een kop kleiner dan Onno. Hij heeft een directe blik in zijn ogen en snel contact met mensen (vooral vrouwen),



Hij is een round character, door het hele boek worden eigenschappen beschreven, ook maakt hij wat veranderingen door. Hij wordt monogaam, eerst met Sopia, Ada’s moeder, en later metTsallingtsje. Hij is niet echt een belangrijk persoon in het boek, hij heeft zijn verwekking gedaan en verdwijnt dan uit het boek (de meteoriet) als hij niet meer nodig is.



Ada



Ada Brons is de moeder van de ‘uitverkorene’. Ze is geboren in 1946, met de geboortegolf (blz.17). Ze is dochter van Sophia Haken en Oswald Brons.



Ze heeft een hekel aan haar moeder (een kreng), en wil het liefst een woning voor zichzelf. Ze voelt zich net een pleegdochter in hun gezin omdat zij zo verschillend is als haar ouders (blz.98).



Ze is een beetje een dromer, kan goed niets doen en hoeft niet in de belangstelling te staan. Ze heeft nooit veel vriendinnen gehad. Max is graag in haar gezelschap omdat hij dan kan zwijgen zonder dat het invloed heeft op de sfeer, er valt dan veel op zijn plaats.



‘Mannen zijn meestal een beetje bang van haar’ blz. 79, ze heeft blijkbaar een ‘harde’ uitstraling. Ze is celliste en vormt een duo met Bruno, waarin zij de leiding heeft. Ze heeft op haar eenentwintigste nog nooit met een man geslapen, Max is voor haarde eerste. Als het moment dan eindelijk aanbreekt belt Onno aan en verdwijnt Max met de opmerking: ‘maak jezelf maar klaar’. Dit gaat voor haar te ver en ze verbreekt de relatie.



Ada typeert zichzelf als een ‘stijve trut’ en is compleet overstuur als Max haar meetroont, ze wil bij hem blijven. Bij Onno is het anders, bij hem heeft ze het gevoel de baas te zijn (blz.155).



Ze wil graag een kind, het idee zit heel erg vaak in haar hoofd en ze krijgt het er maar niet uit. Terwijl ze met Max was heeft ze overwogen te stoppen met de pil maar uiteindelijk toch niet gedaan. Toen ze zwanger bleek (van Onno of Max, niemand wist het) was ze heel erg blij en hoopte ook op blijdschap van Onno. Hij is verrukt en niet veel later trouwen ze.



Ze heeft steil bijna ‘Japans zwart haar en een pony omlijst haar bleke gezicht tot een zuiver vierkant: zijdeachtig zwaaiend volgt het iedere beweging van haar hoofd (…) Haar gezicht is strak, de lippen een beetje geknepen, als van iemand die weet wat zij wil.’ Blz.73. Ze heeft een smal lichaam en kleine borsten.



Ada is een round character, ze speelt niet echt lang in het verhaal (actief) mee, maar in het deel dat ze nog niet in coma ligt worden er veel eigenschappen verspreid verteld. Als ze in coma ligt blijft ze toch in het verhaal meespelen, veel lijnen lopen naar haar toe. Ze heeft een soort speaking name, haar achternaam ‘Brons’ heeft de betekenis van een bronzen sleutel, zij is in het verhaal de sleutel tot het licht.Uiteindelijk heeft ze toch een hoofdrol, het moment dat ze sterft is brengt Quinten de testimonium terug naar het licht.



Quinten



Quinten Quist is de zoon van Ada en Max. Hij wordt ook ‘kuku’ of QQ genoemd wordt opgevoed door Sophia en Max in het landhuis/ kasteel Groot Rechteren. Het is een merkwaardige baby, hij huilt bijna nooit, hij begint pas met praten op zijn vijfde en het eerste woord dat uit zijn lippen komt is ‘obelisk’.



Hij is erg geliefd op Groot Rechteren, dit ook door zijn uitzonderlijke uiterlijk. Hij heeft een merkwaardige uitwerking op mensen. Hij spendeert ook veel tijd om naar de mensen aan het werk te kijken, hij verveelt zich nooit (blz.497).



Hij kan niet goed met genegenheid omgaan, hij houdt er niet van als Sopfia hem aanraakt. Het lijkt wel alsof hij niet weet wat ‘liefde’ is. Ook in zijn pubertijd kijkt hij niet eens naar vrouwen, seks interesseert hem niet.



Met zijn geboorte had hij geen rimpels en zag hij er uit als een engel: ‘steil glad zwart haar met een diepe mahoniekleurige gloed, dat de hele schedel bedekte op een manier, alsof het net naar de kapper was geweest, het vel was strak en leek beschenen door het licht van de maan.(…)maar het opvallendst waren de ogen. Zij stonden wijd open en de ruimte tussen de donkere wimpers was volledig gevuld met lapis lazuli, een kleur blauw die niemand van hen nooit eerder had gezien bij een mens’ blz.425. Op zijn vierde wisselde hij zijn tanden al.



Quinten heeft niet veel kinderlijke trekjes, hij praat alleen als hij dat nodig vindt (erg zwijgzaam) en heeft geen behoefte aan contact met andere kinderen.



Hij is erg intelligent en legt op jonge leeftijd al verbanden tussen dingen die normale kinderen niet zomaar zien: ‘Zie je iets raars aan de naam Lon Nol? Er staat een spiegel tussenin zei Quinten onmiddellijk(…) Natuurlijk ,lachte Quinten en dekte met zijn wijsvinger de twee l’s af.,en jij zit er in!’ blz.510.



Hij denkt veel aan zijn moeder, als de mooiste vrouw van de wereld: ‘Ook allemaal ondersteboven in de grond, en er zat niet de koningin in maar een veel en veel mooiere vrouw, de mooiste vrouw van de wereld, -en de koets stond stil omdat ze allemaal in slaap waren gevallen.’ Blz.501. Hij ziet haar als een soort heilige Maria. Op het eind is het ook haar die hij ziet (vermenigvuldigd) voordat hij in het licht terugkeert.



Sinds de dag dat hij zijn moeder voor het eerst zag heeft hij een steeds terugkomende droom (blz.536), hij bevindt zich in het midden van de wereld, dit is een gebouw dat hij voor zichzelf de ‘burcht’ noemt. Het vult hem vol ontzetting maar aan de andere kant voelt hij een dringend behoefte om dat gebouw te gaan zoeken. Samen met meneer Themaat kijkt hij in vele kunstboeken, hij zoekt het, het lijkt er soms op maar hij vindt het nooit echt in die boeken.



Op bladzijde 622 komt hij erachter: ‘Hij wist plotseling zeker dat hij was voorbestemd voor iets ontzagwekkend – het was alsof hij een boodschap had gekregen, een opdracht tot iets waartoe alleen hij is staat was!’.



Al met al kun je zeggen dat Quinten niet echt menselijk is, hij is zo erg ‘gemaakt’ voor zijn lot dat hij de menselijkheid niet in zich heeft. Onno ziet het: ‘er schuilt iets onverbiddelijks in die jongen, dacht Onno. Iets onmenselijks. Een vleug interstellaire kou’ .Blz.730 en: ‘Hoe werkte het brein van die jongen? Was hij eigelijk wel een mens? (…) in wat voor een hoofd kon zo’n gedachte opkomen? In wat voor een wereld leefde hij?’ Blz.824.



Hij is een round character, hij gaat geen directe verandering van karakter door maar je merkt wel dat hij ouder wordt. Ook vind je door het verhaal verspreid karaktereigenschappen van hem. Je kunt hem zien als een soort Mozes of Jezus. Hij is een hemels kind gemaakt in de hemel en oor de hemel.



Tijd



Historische tijd



Het speelt zich af in ‘deze tijd’. Het verhaal dat de engel verteld speelt zich af van 13 februari 1967 tot een niet exact genoemde datum in 1985 (‘ruim zeventig jaar mensentijd’ blz.7). Op bladzijde begint de engel met zijn/haar verhaal: ‘Vertel mij dan van dat moment af het hele verhaal. Liefst zonder commentaar. (…) …iets eerder te beginnen.- Wanneer? – Op maandag 13 februari 1967, om twaalf uur in de avond.- dus eigelijk 14 februari.- Ja, mensentijd is een grote paradox. – welk jaar hebben ze daar beneden nu? – 1985. –Begin maar. Ik luister.’ blz.17.



Uit dit fragment blijkt dus ook dat het verhaal tot in 1985 duurde. In het begin van het gesprek tussen de twee engelen zegt de eerste namelijk: ‘Opdracht volbracht. De zaak is rond (…) Vertel, hoe lang ben je met dit dossier bezig geweest? – Ruim zeventig jaar mensentijd.’ Blz.7



Verteltijd



Het boek telt 901 bladzijden en is ingedeeld in 3 delen, deze hebben allemaal een ongewoon slot. Deel I eindigt met een Opdracht, deel II en III besluiten beide met een ‘Uit de diepte’, één pagina met een vreemd patroon. Na deel II is het een spel van tien stippen en een aantal woorden. Na deel III hebben de tien stippen de vorm van een driehoek.



Elk deel is onderverdeeld in een aantal hoofdstukken met titels. In totaal telt de roman 65 hoofdstukken (verwijst naar de 65e verjaardag Harry Mulisch in 1992).



Vertelde tijd



De vertelde tijd draagt ongeveer 70 jaar. De engel begint namelijk te vertellen (in de proloog) : ‘Ondanks alle problemen zag ik zeventig mensenjaar geleden opeens een mogelijkheid…’ blz.11. Hij begint zijn verhaal vanaf het punt dat hij de mogelijk ziet de grootouders van Quinten (de ouders van Max) bij elkaar te brengen (in 1914, toen in Sarajevo de Oostenrijkse aartshertog werd neergeschoten, ten gevolge daarvan brak de Eerste Wereldoorlog uit). Hij vertelt dit in grote lijnen.



Hoe het verhaal verder loopt, vanaf dat Max en Onno elkaar tegenkomen verteld hij/zij met meer detail. Er is dus ook iets voor te zeggen om vanaf die tijd de vertelde tijd te tellen. Dan zou het ongeveer 18 jaar beslaan. Vanaf 13 februari 1967 (blz.17) tot een zekere zomerdag (een maandag) in 1985. De laatste datum die genoemd staat in het boek is ’11 mei 1985’. Dit is de dag dat Quinten met de trein naar het zuiden reisde.



Dan is Quinten jarig. Onno zegt dan tegen hem: ‘moet je je grootmoeder niet even bellen? (…) je ben nu al drie weken van huis.’ Blz.789. Dit is de dag voordat ze het testimonium meenemen. Hierna gaan ze er direct vandoor en nemen een vlucht naar Jeruzalem. Daar rond het verhaal zich af. Vanaf Quinten’s tocht uit Nederland duurt het dus ongeveer drieënhalve week tot hij het testimonium terugbrengt naar God (Chef).



De precieze verteltijd is dus achttien jaar en drieënhalve maand.



Terugwijzing – vooruitwijzing – Flashbacks



In dit verhaal komen geen flashbacks voor. Vooruitwijzingen en terugwijzingen echter wel. De engel weet hoe het uiteindelijk is afgelopen met de mensen en maakt hier een ook enkele verwijzingen naar. Op bladzijde 241 noemt hij namelijk een paar voorbeelden die later in het verhaal gebeuren: ‘Ik dank u voor het compliment (…) even eenvoudig als een of andere mechanische operatie, het laten omwaaien van een boom bijvoorbeeld, of het laten inslaan van een meteoriet.’



Van ‘hun wereld’ kennen ze niet de toekomst en geven ze dus ook geen vooruitwijzingen.



In het boek zijn ook een hoop terugwijzingen te vinden. De engelen hebben vele gesprekken over gebeurtenissen in het verleden, bijvoorbeeld deze: de ontdekking van het DNA: ‘In hun jaar 1869 ontdekten die verdraaide wezens het DNA in de celkern.’ Blz.8, en de duivel ‘Lucifer’: ‘Zonder dat wij het in de gaten hadden, heeft hij vierhonderd jaar geleden een pact met de mensheid gesloten’ blz. 244.



Chronologie



Het is niet chronologisch. Het speelt zich in het heden (het mensenjaar 1985 waarin de ene engel de ander het verhaal verteld) maar het verhaal dat ‘wordt’ verteld is het verleden. Deze twee lopen dus door elkaar.



Ab ovo – in Medias res



Het verhaal begint aan het begin van het gesprek tussen de twee engelen. Dit is dus ab ovo, maar het verhaal wat hij/zij verteld speelt zich eerder af, het verleden en heden lopen door elkaar. Het begint dus niet op het prille begin dus is het in media res.



Motieven


Het eerste verhaalmotief dat hier voorkomt is dat van de astronomie. In feite zie je dit al in de titel, het ontdekken van de hemel.



Max is een sterrekundige: ‘Ik doe sterrekunde. Met zijn hoofd duide hij naar rechts. Daar. In Leiden.’ Blz.35. Zijn fascinatie begon toen hij jong was: ‘Als die ‘s nachts in de kapel demetten zongen, werd ik soms wakker en ging uit het raam hangen. Ik denk dat die stille nachten en die sterren en dat gregoriaans en die oorlog toen de basis hebben gelegd voor mijn beroepskeuze, om het zo maar eens noemen. Mischien omdat die sterren niets met de oorlog te maken hadden.’ Blz.41. Echter hebben sterren wel iets met die oorlog te maken. De jodensterren die de joden moesten dragen om te laten zien dat ze ’untermensch’ waren. Max denkt hier ook vaak aan.



Max is ook degene die Auschwitz vergelijkt met een ‘een Zwart gat, waaruit niets kan ontsnappen.’ Blz.146.



De ruimte wordt ook wel eens gedefineerd als het oneindige, de hemel, zonder einde. Dit is ook het gebouw dat Quinten zoekt: ‘het heelal is veranderd in een architectonisch complex, zonder begin of einde (…)het binnen heeft geen buiten (…) die zoektocht vervult hem met gelukzaligheid (…) en koestert hem als een bad, gevuld met warme honing.’ Blz.536.



De andere kant van de astronomie is natuurlijk de hemel. Deze wordt hier door ontkent (Big Bang), maar in het boek is deze er wel degelijk. Het is het ‘licht’: ‘Vonk! Ja, jij! Drijf naar mij toe in langzaam wentelende parellellepipeda door dit witter dan witte licht, dat hier van alle kanten straalt en klinkt, waar wij door omgeven en van doordrongen zijn, zelf een deel er van, licht in licht, harmonie in Harmonie.’blz.235. Het lijk wel een soort ster als de zon, zo vol van licht.



Het derde motief dat ik vond in dit verhaal is de vriendschap. Natuurlijk is de vriendschap van Onno en Max een van de hoofdlijnen van het verhaal. Ze leren elkaar kennen als Max Onno een lift wil geven. Ze merken dan meteen dat er iets speciaals tussen hen is, een band: ‘Zij hadden elkaar gevonden –dit was het moment. Wisten ze het allebei? Met die paar woorden was een brug geslagen.’ Blz.34.



De twee ontwikkelen een hechte vriendschap in de maanden die volgen (hoofdstuk 4 heet: vriendschap): ‘Nooit had Max iemand als Onno ontmoet, Onno nooit iemand als Max,- zelfbenoemde tweeling hielden zijn niet op zich te verheugen over elkaar.(…) Waren zij maar flikkers, dan was er nu niets aan de hand, dan vormden zij eenvoudig een verliefd stel.’ Blz.49.



Ze maken mensen jaloers met hun vriendschap, iedereen wil wel zo’n hechte vriendschap: ‘Maar nu confronteerden zij iedereen met een gemis, dat soms een onaangenaam mengsel van afgunst en agressie baarde.’ Blz.49.



Ze hebben dezelfde interesses, weten allebei veel van hun eigen vakgebeid. Onno van het sociale en taalgebeid, Max van het wetenschappelijke. Ze weten ook beide veel van geschiedenis en citeren belangrijke dichters, schrijvers en psychologen. Als ze zdit doen gaan ze er zelf helemaal op in met zijn tweeen: ’Waarom leest niet iedereen dat? Omdat niet iedereen mij kent. Vreselijk lot moet dat zijn, jou niet te kennen. De gedachte alleen al lijkt me ondragelijk. Ik heb ook lang in die hel geleefd.’ Blz.54 Dit is een voorbeeld van een razendsnelle dialoog tussen de twee.



Ada typeert hen als een ‘vermoeiend stel’ (blz.83). Als zij aan Max vraagt of hij van Onno houdt antwoordt hij: ‘Natuurlijk houd ik van hem’ en wordt hij emotioneel: ‘Max’ ogen werden plotseling een beetje vochtig (…) zeggen jullie alles tegen elkaar? Alles (…) we vertellen elkaar zelfs, wat wij nooit aan iemand anders zouden vertellen. Dat is vriendschap.’ Blz.102.



Als Max naar de achtergrond van zijn vader gaat zoeken denkt Ada dat hij haar verlaat voor Onno: ‘Ook was het niet zo, dat zij niet kon verdragen dat Onno in bepaalde opzichten belangrijker voor hem was dan zij,’ Blz.127.



Hun vriendschap veranderd als Max Ada bevrucht heeft terwijl zij nu een relatie met Onno heeft. Er breekt dan een ander periode aan. Max voelt zich erg schuldig en heeft het idee dat hij de vriendscahp heeft weggeveven: ‘Dos amigos? (…) Naar zijn eigen zeggen was de vriendschap die toestand, waarin men de ander zelfs vertelde watmen nooit aan iemand anders zou vhij Onno ooit vertellen, wat hij in de Golf van Mexico had uitgespookt? Of vertelde hij het niet – was het in beide gevallen niet het einde van de ware amistad?’ blz.252.



Als Onno vertrekt schrijft hij Max in zijn brief: ‘ Wat was dat tussen ons, Max Gilgamesch en en Enkidu? Weet je nog?Ik ben niets vergeten en ik zal ookniets vergeten, herinnering aan onze vriendschap zal tot mijn laatste snik bij mij zijn.’. blz.589 Voor hen beide is deze vriendschap dus een van de belangrijkste dingen in hun leven



Vriendschap komt ook als het niet tussen Max en Onno is voor in dit boek. Tussen engelen kan geen vriendschap bestaan, het komt niet voor in hun wereld:’Leve de vriendschap! – ook jouw verhaal demonstreert weer waarom zij hierontbreekt –en het maakt mij bedroefd dat dat zo moet zijn. Dat is wat ik tgen beter weten in altijd het meest heb gemist, hier in het Licht. Aan liefde geen gebrek, gelukzaligheid, goedheid, wijsheid, waarheid, vrede, schoonheid, alles tot onze dienst, maar geen vriendschap.’blz.249



Een derde verhaalmotief dat je tegen komt in dit verhaal is het vaderschap. Je vind dit als eerst terug als Onno en Max samen Brief an den Vater uit Kafka’s Hochzeitsvorbereitungen auf dem lande lezen en vol humor analyseren tot diep in de nacht: ’Genade! Vader! Niet het ergste! Ja, ik zal zelfs het sacrificium intellectus voor u brengen, ja, eeuwig zal ik u aanbidden, als de minste der schepselen, ik, worm, niet waard uw voeten te kussen, verpletter mij, opdat gerechtigheid geschiede! Met een knal sloeg Max het boek dicht en drukte het tegen zijn maag van het lachen.’ Blz.58



Onno zegt op bladzijde 44: ‘Ben jij de zoon van die Delius? Er moet jou veel vergeven worden, geloof ik.’ Waarop Max zegt: ‘Mijn grootvader was fout in de Eerste wereldoorlog, mijn vader in de Tweede, en om de familietraditie hoog te houden zal ik dus fout moeten zijn in de Derde.’ Even later komt Onno tot de conclusie: ’Zal ik jou eens wat vertellen? Jouw vader is onder verantwoordelijkhied van mijn vader genaturaliseerd ‘.



Voor zowel Max en Onno geld dat ze een aparte band met hun vader hebben.


Max’s vader wilde niks met hem en zijn moeder te maken hebben, hij heeft zelfs gezorgt dat zijn moeder geexcuteerd werd. Max veracht hem maar wil uiteindelijk wel weten hoe: ‘De ambtenaren van het rijksinstutuut voor Oorlogsdocumentatie keken vreemd op, toen zij opeens een Quist en een Delius voor zich bleken te hebben (…) Wat heeft hij over mij gezegd? Hijzelf? Hij heeft nooit iets gezegd - niet over u en niet over iemand anders.(…) Hier vraagt uw vader aan een zekere generaal of hij geen stappen kan ondernemen die hem definitief verlossen van zijn jonge vrouw’ Blz.132.



Onno wordt vaak met zijn vader geconfronteerd: ‘Ben je de zoon van die Quist?’ blz.39 en :’De groeten aan je vader’ blz.130. Hij doet zelf nogal lacherig over zijn familie: ‘Zonder Quists zou Nederland helemaal niet bestaan. Wat een zegen zou dat zijn voor het mensendom’ blz.21. Hij heeft iets speciaals met zijn vader: ‘Ach zei Quist,- dat komt allemaal best in orde met die jongen, Toen Onno dit hoord (…) liet zich op zijn knieen zakken en drukte zijn lippen op de hoge, zwarte schoenen van zijn vader. Het leer was warm van de voeten die het verborg’.blz.24.



Als Onno in Rome zit, probeert hij zijn gedachte te ordenen en schrijft naar het voorbeeld van Kafka een brief naar zijn dan overleden vader: ‘Ik bereid een brief aan mijn vader voor. Maar het is een beetje een vreemdsoortige brief, want zelfs als ik hem op papier krijg zal ik hem niet kunnen vertsuren (…) wat is het adres van een dode?’ blz.679 .Het is een brief over macht: ‘U zal altijd macht verworven hebben, Vader, ook bij de katholieken of de communisten (…)U was in uw tijd nog ‘Zijne excellentie de minister-President, prof.Mr.Dr.H.J.A Quist, nu zou u voor iedereen Henk zijn – wat u zelfs voor ons nietwas, alleen voor moeder.’ Het is dus een soort eerbetoon aan zijn vader, met een tikkeltje verachting voor diens macht (vergeleken met Hitler, Jezus en God).



Dan is er natuurlijk nog Quinten, hij heeft meerdere vaders. Degene dat hij niet anders weet dat het is (Onno), zijn biologische vader (Max) en zijn ‘scheppers’ uit het licht (God en de engelen). Max is voor hem de vriend van zijn vader (blz.725). Maar Onno is meer voor hem: ‘Dat hij hem niet moest zoeken, was dus niet zoiets als een laatste wens! (…)Nu wist hij het zeker. Hij ging weg. Hij ging zijn vader zoeken.’ Blz.658



Een leidmotief in het boek is de raaf Edgar. Hij is door de engel gestuurd om Onno in Rome wat bezig te houden en zijn gemoed te verzachten: ‘De raaf vestigde een oog op hem en kraste. Cras? Herhaalde Onno, Ja jij spreekt natuurlijk latijn wat is morgen?’ blz.678.



Dit ‘morgen’ is positief, het is de betekenis van een nieuwe dag met nieuwe hoop en verwachting. De raaf brengt Onno dus weer een beetje goede moed: ‘om zijn gemoed te verzachten na al die jaren van eenzaamheid, -ook daarom stuurde ik hem uit de heuvels een verdwaalde jonge raaf' blz.678



De raaf is vernoemd naar de schrijver van ‘Raven’ Edgar Allan Poe (blz.724-725), Onno geeft een citaat: ‘Other friends have flown before – on the morrow he will leave me as my hopes have flown before, then the bird said: Nevermore’ . Hier zie je dus ook dat de raaf naar ‘hoop’ verwijst.



Opvallend is dat de raaf op hetzelfde moment komt als aan de andere kant van Europa Max was gedood door een meteoriet. Je zou Edgar kunnen zien als de vervanger van Max. Ookal weet Onno niet wat er met Max is gebeurt hij praat tegen de raaf over dezelfde onderwerpen (Kafka, absurditeit van het leven) en op dezelfde toon. Ook praat hij tegen hem over Max: ‘Max heeft mij die ooit voorgelezen, lang geleden, in verre, onschuldige dagen’ blz.679.



Als de raaf weg is en Quinten voor hem in de plaats denkt Onno ook nog aan Max: ‘Toch heeft hij me verlaten en ik heb het gevoel dat hij niet terugkomt(…) maar ik heb mij er al mee verzoend, want ik heb jou voor hem teruggekregen. En in ruil voor Max, dacht hij, maar dat hield hij voor zich'’ blz.725.



De opmerkingen die Onno tegen de raaf maakt zijn vergelijkbaar als die hij tegen Max maakte: ‘Zeg je voelt je toch niet gepasseerd als ik zo’n klein vogeltje noem?’ blz.687.



Als Onno Quinten in het Pantheon tegenkomt vliegt de raaf ineens weg: ‘maar op dat moment sprong de ebbenhouten vogel van de man zijn schouder, beschreef klapwiekend een cirkel door de tempel, ging even op de richel zitten waar de koepel rustte op de rotonde , vloog vervolgens krassend omhoog en verdween door de blauwe opening.’ Blz.713. Hier vind Onno zijn zoon terug waarover hij eerder tegen de raaf zei: ‘Jammer dat je hem nooit zal ontmoeten(…)Nu had hij Edgar zelfs niet vaarwel gezegd, -en opeens was hij weer zo totaal verlaten, dat hij het niet uithield’ (blz.692). Het krassende geluid dat de raaf maakt verteld Onno dat er nu weer nieuwe kansen komen, om zijn zoon beter te leren kennen en niet meer alleen te hoeven zijn.



De raaf kom in meerdere verhalen, ook de bijbel voor als intermediar tussen God en mens. Op het eind van het boek is het ook de raaf op de schouder van Quinten die hem leid naar de tafelen en naar het licht: ‘In de blauwe koepel van lucht verschijnt een klein zwart punt, alsof er een gat in valt (…) Edgar! Het is Edgar!(…) Quinten krijgt de indruk dat de vogel op hem wacht. Als hij bij hem is, begint Edgar als een gids voor hem uit te hippen en te fladderen.’ Blz.883-885. De blauwe koepel hier verwijst naar een iris van een oog, en het puntje wat zwarter wordt kun je zien als een pupil.



Een vierde verhaalmotief is de vraag over het bestaan en de vorm van God. Natuurlijk is dit onderwerp op de eerste bladzijden meteen aangesneden, het verhaal wordt verteld door een engel, in dienst van de schepper God genoemd Chef: ‘in zijn ondoorgrondelijke wijsheid, die hemzelf wel eens zal vervreemden, heeft de Chef het nu eenmaal zo ingericht, dat wij in ons oneindige licht…’ blz.9.



Een paar bladzijde later wordt de naam Nietzsche genoemd, hij was de ‘nihilist die destijds het praatje rondstrooide dat deChef dood was. Enfin hij was niet ver van de waarheid af,-maar dat de baas niet dood kan gaan, is nu juist de afschuwelijkste inperking van zijn almacht’ (blz.12). Hier komt hij naar voren omdat een van zijn aanhangers de Oosterijkse aartshertog neerschoot, dit is een van de aanleidingen tot de Eerste Wereldoorlog geweest.



Als de engelen het over Satan hebben vallen er een hoop namen van Lucifers dienaars op aarde, deze probeerden verhalen over God te verspreiden: ‘Dat heerschap, een samaritaan, was namelijk op het idee gekomen dat hij zelf de Chef was.’ Blz. 245.



De hogere engel verteld de ander dat zij vroeger het woord tegen de mens persoonlijk richtten maar dat dat op een gegeven moment niet meer ging omdat: ‘die wezens op het idee waren gekomen dat het niet hun onze stem was die zei hoorden, maar hun eigen innerlijke stem’ blz.432.. Hier blijkt dus dat de mensheid steeds minder gaat geloven in het bestaan van God, ze betrekken alle dingen op zichzelf.



Onno is opgegroeid in een streng rereformeerd gezin. Maar hij is nogal spottend over. Als hij met Max en Ada in de sterrenwacht is en zei het over de Big Bang hebben zegt hij: ’Hemel en aarde zijn op vrijdag één april van het jaar vierduizendvier voor Christus geschapen door God, om kwart over tien in de ochtend,en daarna zag hij dat het goed was. Althans niet onaardig voor een beginneling’ het gesprek gaat verder: ‘jij bent in staat om op puur logische gronden gelovig te worden. Lachte Max. Ja! Riep Onno extatisch uit: God is de logica!De logica is God! Ja dat geloof ik – omdat het absurt is.’ Blz.88.



Quinten interreseert zich ook voor het bestaan van God. Hij praat er over met de beeldhouwer Kern. De Beeldhouwer verteld hem dat Michelangelo voor het beeld van God gewoon ‘een of andere kerel heeft geschilderd, die iedere dag met pizza’s bij hem door de straat kwam’ Quinten gaat hierdoor nadenken over de gedaante van God. Hij had net gehoord dat God niet bestaat dus als je hem dan wilt uibeelden: ‘Nou, dan neem je een blok marmer en je hakt er net zo lang aan tot er niks van over is’ blz.499.



Als Quinten en Onno samen in Jerusalem zijn vertelt Onno hem veel over katholieken, protestanten en Joden. Hij vraagt Quinten of hij in God gelooft: ‘Nooit over nagedacht, jij?’ Onno verteld hem hoe hij zijn ouders vertelde dat hij niet geloofde: ‘had hij zijn vader op de hoogte gesteld, dat hij lang had geaarzeld tussen de zin en de zin - en dat hij als gelovige, zich had bekeerd tot de tweede zin. De bliksemende ogen van zijn vader, zijn huilende moeder…maar sinds hij het als ongelovige op de eerste zin hield, wilde hij niet meer denken aan dat verleden.’ Blz.737.



Het komt terug in de verlichting van Quinten. Als hij bij een letterslot een code in moet voeren van vier letters twijfeld hij geen seconde: ‘Er is er maar één die in aanmerking komt: J, H, W, H’ blz.886.



Het bestaan van God heeft natuurlijk ook veel te maken met het bestaan van toeval. Als toeval bestaat, bestaat dus God niet, alles wat gebeurt is dan gepland vanaf boven. Het lot speelt dus ook een rol: ‘Zo haalde Max ten slotte toch de wereldpers (…) alleen dankzij het ongeloofflijke toeval dat hij zich op de plaats had bevonden waar hij was geweest.’ Blz.653. Het is ironisch geschreven omdat de lezer weet dat dit wel degelijk geen oeval is: ‘Neem dat einde van Max – was dat niet een erg draconische maatregel?’ blz.673.



Het laatste motief dat ik noem is de paradox. De woordeboekvertaling hiervan is ‘een uitspraak die niet overeenstemt met de gangbare mening’. Het is een verhaalmotief.



Er komen veel van deze uitspraken voor in de dialogen tussen Onno en Max, ze lijken er een voorkeur voor te hebben: ‘Natuurlijk, natuurlijk, maar ik meen het ook. Ik meen ook wat ik niet meen.’ Blz.23 en: ‘Ik herinner het mij. Ik herinner mij dingen, die nooit gebeurt zijn.’ Blz.207. Het is een verhaalmotief (niet tastbaar) maar komt vaak letterlijk terug.



Het woord paradox wordt uitzonderlijk vaak gebruikt. Je zou kunnen denken dat het in de dagelijkse woordenschat zit van Harry Mulisch, maar hier lijkt het opzet.



Een paar voorbeelden zijn:



- Op bladzijde 12: ‘Hij bestaat bij de gratie van de paradox, maar bij diezelfde gratie moet hij eeuwig bestaan, eeuwig sterven.’



- Op bladzijde 17: ‘Ja, de mensheid is één grote paradox.’.



- Op bladzijde 45: ‘Hij had de paradoxale geschiedenis op een andere manier verteld dan de paar keer, dat hij dat eerder had gedaan.’ .



- Op bladzijde 88: ‘Leer jij nou maar je koudwatervrees voor paradoxen af.’ .



- Op bladzijde 535: ‘De paradox maakte alles waar, zodat niets meer waar was’ .



De paradox verwijst hier naar het zijn en het tegelijkertijd juist niet zijn. Zo is het hetzelfde maar tegelijkertijd toch anders.



Thematiek



De grondgedachte die uit het boek komt is:



De mensheid vervreemd zich steeds verder van de hemel, zo ver dat ze weer dichtbij komt.



Hiermee is bedoelt dat de mensheid steeds meer, in verloop van de tijd, aan het bestaan van God twijfelt. De sterrenkundigen hebben wetenschappelijk bewezen dat er niet zoiets is als een ‘schepper’, de wereld is begonnen met een knal de ‘Big Bang’. Maar in het boek komt een sterrenkundige tot de ontdekking dat deze ‘oerknal’ juist de sleutel is tot de ‘woning’ van onze allen Vader God (Chef), de hemel. Hier ondekt hij de hemel. Die oorsprong is niets meer dan een perspectievelijk verdwijnpunt. De wetenschappers hebben het altijd fout gehad. God, ook wel onze vader, bestaat wel (toeval niet). Zo is de wereld één grote paradox, door zich te verwijderen komt men in de werkelijkheid juist dichterbij.

Andere boeken van deze auteur:


Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen