![]() |
Boekverslag : Annie M.g. Schmidt - Ziezo: Een Dichtbundel
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 8612 woorden. |
‘Een verhaal en ook een versje moet waar zijn… een innerlijke waarheid die niks met de werkelijkheid te maken heeft.’ Annie M.G. Schmidt 1. Beschrijvingsopdracht 1.1 titelbeschrijving Ziezo, De 347 kinderversje Annie M.G. Schmidt Querido, 1987 Met illustraties van: o Fiep Westendorp o Wim Bijmoer o Jenny Dalenoord o Carl Hollander o Jan Jutte o Mance Post o The Tjong King o Peter Vos 1.2 Motivatie van boekkeuze Ruim een half uur heb ik op de zolder gezeten en alle verhuisdozen (tja, we wonen ook pas zeven jaar in Afferden) overhoop gehaald; op zoek naar een boek waarvan ik eigenlijk zeker wist dat ik het ooit van mijn oma voor mijn verjaardag had gekregen. Ziezo hét boek met de 347 kinderversjes geschreven door de “koningin van de Nederlandse jeugdliteratuur” Annie M.G. Schmidt. Uiteindelijk vond ik het boek op de slaapkamer van mijn kleine zusje… Ziezo, gevonden!! Ziezo; hét boek dat door duizenden kinderen is gelezen, voorgelezen is door duizenden mama’s, papa’s, oma’s, opa’s en leerkrachten maar ook een boek dat veel gebruikt voor scripties van studenten en bo ekopdrachten van scholieren. Ook ik ga deze dichtbundel (of misschien is “versjesboek” wat meer gepast) gebruiken voor deze slotopdracht. Dit omdat ik Annie M.G. Schmidt altijd heel erg bewonderd heb en ik ook altijd erg van haar boeken heb genoten. Voor Jip & Janneke heb ik nog steeds een zwak. Ook is het extra leuk om nu eens een keer jeugdliteratuur te gebruiken voor een slotopdracht: dit sluit leuk aan bij mijn profielwerkstuk waarin ook de jeugdliteratuur centraal staat. De versjes , sommige althans, uit Ziezo zijn gezongen door V.O.F. de kunst (het fluitketeltje, de brievenbus wou niet meer, Dikkertje Dap, Beertje Pippeloentje, Tante en oom in Laren, iK ben lekker stout, De poedelman, etc.) maar bijvoorbeeld ook door Hetty Blok en Leen Jongewaard in de geschiedenis van een rusthuis vol herrie (M’n opa, Poes poes poes, De beer, Ja zuster nee zuster, Duifies, Lodewijk waar was je). Ik zal dan ook zoveel mogelijk de gedichten behandelen die zijn verzongen: zo kan ik ook analyseren welke verschillen of overeenkomsten er in rijm en ritme zijn. 1.3 Samenvatting De gedichten van Annie M.G. Schmidt zijn in de tweede helft van de jaren veertig en praktisch allen jaren vijftig in Het Parool gepubliceerd. Na het verschijnen van het versje Het fluitketeltje, dat haar naam meteen tot een begrip buiten de krantenlezerskring maakte, kwamen jaarlijks nieuwe boekjes met versjes uit, tot 1960. Allemaal verschenen zij herdruk na herdruk en sommige versjes gingen dan ook via bladmuziek en grammofoonplaten hun eigen leven leiden. Daarom is er in 1987 besloten één grote, complete bloemlezing te maken waarin alle versjes op jaartal verenigd zouden zijn (met uitzondering van Beertje Pippeloentje: deze zijn, thematisch gezien, onlosmakelijk) Ziezo is een gedichtenboek met 347 kinderversjes. De gedichten zijn onderverdeeld in twaalf hoofdstukken deze hoofdstukken zijn niet, zoals je misschien zou verwachten, gerangschikt op thema, maar op het jaar waarin de gedichten zijn geschreven. De versjes gaan over dingen die kinderen bezighouden, zoals onder andere: kattenkwaad uithalen, naar school gaan, speelgoed, roddelen, enzovoorts. Toch zijn niet alle gedichten even makkelijk: op het eerste gezicht zijn ze misschien wat simpel, maar als je wat verder kijkt zie je soms dat er toch veel achter zit. Dit heeft vooral te maken met het feit dan Schmidt een van de eerste schrijfsters was die jeugdliteratuur ging schrijven vanuit een ander oogpunt: namelijk dat van plezier beleven aan literatuur. Tot dan toe was de literatuur met name gericht op het bijbrengen van normen en waarden. Annie M. G. Schmidt begrijpt kindergevoelens uitstekend en drijft in de gedichten dan ook de spot met al die ouders met hun clichématige argumenten. Kinderen staan voortdurend onder controle. Volwassenen verbieden, bevelen, eisen en commanderen en het enige machtsmiddel dat kinderen daartegenover stellen is lawaai. Maar de versjes hebben natuurlijk niet alleen de inhoud: de vorm is anders als bij verhaaltjes en er wordt speelser met taal omgesprongen. Bezweringen en toverspreuken spelen bij Schmidt een grote rol: deze geven kinderen immers magische macht (die natuurlijk niet bestaat) over de situatie. Herhalingen spelen hierbij een grote rol: als je iets drie keer hoort, is het waar. Sprookjeselementen komen dus veel terug in Ziezo, evenals koningen, prinsessen, de paashaas en sinterklaas. Koningen en prinsessen zijn vaak zeer verwend en humeurig, waardoor kinderen zich wat meer bewust raken van de realiteit in plaats van dat zij blijven hangen in het droombeeld van “was ik maar een prinsesje…”. En ook de paashaas en sinterklaas zijn het wel eens zat om alsmaar voor anderen op te draven: ook zij zijn dus eigenlijk maar doodnormale mensen. Ook zeer belangrijk is dat kinderen actief worden betrokken bij de versjes van Schmidt. Woorden al “Kijk” of “Waar is” (komt vooral veel voor bij Beertje Pippeloentje) vragen de kinderen zelf meet te denken en bijvoorbeeld het plaatje te bekijken. Aansluiten bij de belevingswereld van een kind, ingaan op de emotionele problematiek, het bevorderen van de taalontwikkeling en de fantasie: tegenwoordig allemaal termen waar een kinderboek en moet voldoen. Omstreeks 1960 bestonden zij nog niet, maar Schmidt stelde haar eisen aan haar werk en die voldoen nog steeds. 1.4 korte beschrijving thematiek De thematiek van de meeste versjes is hele vernieuwend. Annie M.G. Schmidt was één van de eerste schrijvers die definitief brak met het moraliserende en belerende karakter dat tot dan toonaangevend in de jeugdliteratuur was geweest. Haar gedichten hebben nauwelijks meer iets pedagogisch: ze is er te blijmoedig en inconsequent voor. Veel gedichten zijn in de eerste plaats sprookjesachtig en gek, maar desalniettemin schuilt er achter de meeste sprookjes, hoe onnadrukkelijk ook, toch een visie. Zo treden er heel wat koningen op (en volwassenen) die te denken geven. Ook kinderen die zich los maken (ook een zeer eigenwijze manier) van hun ouders, zijn ruim vertegenwoordigd. 2 Verdiepingsopdracht 2.1 verwachtingen vooraf Eigenlijk kan ik niet echt spreken van verwachtingen van het boek voordat ik het gelezen had, want ik heb het boek al ontzettend vaak (voor)gelezen. Wel zijn me nu, met de uit te voeren opdracht in mijn achterhoofd, me wat dingen opgevallen, die ik nog niet eerder had opgemerkt. Zo kijk ik nu anders naar bijvoorbeeld het doel van een versje en de manier waarop er wordt omgegaan met beeldspraak en stijlfiguren, die de meeste kinderen er echt niet uit kunnen halen. Ik heb me wel enkele keren afgevraagd wat eigenlijk haar bedoeling was van de kindergedichten die voor veel kinderen niet echt begrijpelijk zijn. Ik verwacht dat het vrij moeilijk zal zijn om de verdiepingsopdracht uit te voeren, omdat de kinderliteratuur toch wat minder diepgaand is als de literatuur: ik ben erg benieuwd naar de stijlfiguren en vormen van beeldspraak in de bundel en in hoeverre ze werkelijk aanwezig zijn. 2.2 literaire functie De literaire functie zal ik gaan beschrijven aan de hand van het gedicht Isabella Caramella Dit gedicht heeft eigenlijk geen duidelijke opmaak in strofen: het is één doorlopend geheel. Het gedicht bestaat uit 46 versregels. Hoewel het gedicht niet is opgedeeld in strofes speelt de opbouw van het gedicht een belangrijke rol. Ten eerste is er bewust gekozen voor een doorlopend geheel, waardoor er geen rusten vallen. Het gedicht is eigenlijk ook een kort verhaaltje. In Isabella Caramella zijn er veel tekstinterne verbanden aanwezig. Dat wil zeggen dat de verschillende versregels door middel van bijvoorbeeld tegenstellingen of herhalingen met elkaar in verbinding staan. Deze relaties zorgen voor een interne samenhang tussen de versregels. Woorden in de tekst verwijzen naar andere woorden, daardoor wordt de aandacht van de lezer voortdurend naar de tekst getrokken. Ook de rijm zorgt voor een grotere samenhang tussen de versregels. Er is trouwens geen vast rijmschema gehanteerd in dit gedicht; de versregels rijmen willekeurig op een ongedwongen manier. Doordat Schmidt op een heel losse manier rijmt in haar gedichten worden de gedichten versterkt en kan de lezer de aandacht goed bij het gedicht houden: dit is in de gedichten van Schmidt toch al niet te moeilijk, doordat ze op een heel speelse manier omspringt met taal en geen moeilijke woorden gaat gebruiken om de waarde zogenaamd te vergroten. De inhoud van het gedicht wordt nog eens versterkt door de bladspiegel (die trouwens in deze bundel niet altijd even overzichtelijk is) door bijvoorbeeld cursieve woorden te gebruiken, maar ook juist doordat het gedicht niet is opgedeeld in strofes. De afbeelding van Mance Post geeft nog eens een extra beetje volume aan het gedicht, waardoor vooral kinderen bereidt zijn de aandacht bij het boek te houden. Schmidt heeft ook gebruik gemaakt van afbrekingen op plaatsen waar eigenlijk geen natuurlijke rust zou zitten (enjambement) om haar gedicht meer kracht te geven; deze rusten zijn in het gedicht soms weergegeven door middel van een -. Schmidt past in heer gedichten dus procédés toe , in de vorm van tegenstellingen, herhalingen en beeldend taalgebruik, die ervoor zorgen dat de talige elementen allereerst verwijzen naar de tekst zelf. 2.3 kenmerken poëzie De kenmerken van de poëzie in deze dichtbundel zal ik beschrijven aan de hand van het, misschien wel bekendste gedicht alias liedje van Schmidt, Dikkertje Dap . In tegenstelling tot Isabella Caramella heeft Dikkertje Dap een duidelijke opmaak in strofen, namelijk –8-8-8-8-2-; de laatste zin; Dag giraf, zei Dikkertje Dap. Morgen kom ik weer hier met de trap. bestaat slecht uit twee versregels. Deze laatste strofe heeft me al meerdere malen laten lachen, omdat Dikkertje Dap ondanks de pijnlijke klap op de grond van Artis besluit morgen toch weer te komen met de trap. Schmidt heeft een naar mijn mening erg leuke tussenzin (mooie dubelrijm) ingebracht wanneer zij zegt, denk je dat de grond van Artis / als ik neerkom, heel erg hard is? Deze zin is namelijk een ritmische aankondiging van de komende bons op de grond van Artis. Schmidt laat zien dat haar personage, Dikkerrtje Dap: het hartveroverende jongetje, de karaktertrekken van een echt kind bezit. Niet alleen in het opwindende avontuur, stiekem van je nek af glijen, maar ook bezit Dikkertje Dap trots bijvoorbeeld op zijn Rode laarsjes voor de regen en op zijn “wereldverovering”: hij kan al drie letters spellen: / a b c, en hij kan ook al bijna rekenen en ook nog mooie poppetjes tekenen. De ouders die de versjes aan hun kinderen voorlezen zijn waarschijnlijk nog meer gecharmeerd van de giraf: hij reageert zo aardig en meelevend op de ververhaaltjes van het kind: Lieve deugd, zei de giraf / kerel, kerel ik sta paf. Voor kinderen is Dikkertje Dap een leuk versje of liedje om te horen en voor de volwassenen zijn er nog wat extra genoegens weggelegd. En niet alleen vormt Dikkertje Dap s belevenissen een kostelijk en overtuigend verteld verhaaltje, het is ook nog een keer een speels vers met een trocheïsch grondpatroon dat haast voortdurend overspeeld, beter gezegd overspoeld, wordt door uitbundige ritmische capriolen, zonder uit zijn voegen te raken vanwege de extra lettergrepen en de accentverschuivingen, die voor een niet gering deel te danken zijn aan de naamgeving van de hoofdpersoon -Dikkertje Dap- . Dit is tevens heel erg kenmerkend voor de verzen van Schmidt: drie-, vier- en zelfs meerlettergrepige persoonsnamen en ook plaatsnamen hebben een dwingend accentpatroon. Daarmee valt, haast swingend, heel wat uit te richten tegen een te aanwezig metrum. Zelf zei Schmidt daarover het volgende: moderne kinderversjes moeten eenvoudig, zangerig en simpel zijn, grappig en verassend nonsensicaal en ze moeten vooral aanspreken door hun dansende ritme. Een grote verdienste dan Dikkertje Dap is ook dat het voor het overgrote deel uit dialoog bestaat. De vele vragen, antwoorden en reacties maken het tot een uiterst levendig, direct aansprekend geheel en als er in de voorlaatste strofe verhaald wordt over, wordt de spanning er niet minder, doordat Dikkertje Dap met een griezelig grote stap // roetsjj naar beneden glijdt en doordat zijn landing plastisch wordt verbeeld met alleen de woorden Boem! / Au!! Als je goed kijkt en luistert, is er nog heel veel meer plezier aan het versje te beleven: rijmen, woordgrapjes, incidentjes (een klontje voor giraf – een suikerklontje is zowat het lekkerste wat een kind zich maar kan wensen), herhalingen (Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf,), ritmische effecten (als ik néérkòm héel érg hárd is) tot zelfs een spellinsaardigheidje: ‘de giraf’ als soortnaam, maar in dit gedicht een eigennaam. En dan nog de situering van het gedichtje: het wordt door de lezer meestal niet opgemerkt en doodgewoon aangenomen, maar wat doet een vijf-, hooguit zesjarig jongetje om kwart over zeven ’s ochtends helemaal alleen met een trap in het giraffehok van Artis en conserveert met het vriendelijke en verstandige dier, dat ten slotte ook nog bereidt is zich als glijbaan te laten gebruiken. Het klinkt allemaal zo reëel dat je er niet eens bij stilstaat: fantastisch realisme. V.O.F. De Kunst heeft Dikkertje Dap verzongen. Zij hebben nog eens extra gebruik gemaakt van herhalingen door bijvoorbeeld niet twee keer Dikkertje te zeggen, maar zelfs vier keer. Verder hebben zij bepaalde alliteratie versterkt en de klemtonen verlegd. Een goed voorbeeld van een verandering die V.O.F. De Kunst heeft toegepast in de versregels vijf en zes van strofe vier. roetsjj---daar gleed hij met een vaar-tje tot aan het kwastje (-) van het staar-tje Door bepaalde rusten (---) in te voegen en door te werken met verkleinwoorden ligt het geheel lekkerder in de mond dan in de oorspronkelijke versie het geval was. Veel kenmerken die voor Dikkertje Dap gelden, zijn van toepassing op de gehele bundel. Zo is het “fantastisch realisme” een veel terugkerend verschijnsel. Evenals de woordgrapjes, de meerlettergrepige persoons- en plaatsnamen, de alliteratie, de rijm en de ritmische effecten; ook deze zijn niet alleen typerend voor Dikkertje Dap maar zijn ook van toepassing op de rest van de bundel. 2.4 belangrijkste stijlfiguren en vormen van beeldspraak De belangrijkste stijlfiguren en vormen van beeldspraak in deze bundel, zal ik verklaren aan de hand van Het fluitketeltje en Sebasiaan . Het fluitketeltje is, net als Dikkertje Dap, ook verzongen door V.O.F. De Kunst. Annie M. G. Schmidt heeft zelf ooit gezegd: De bouw van een versregel is niet zozeer een kwestie van vakmanschap voor mij, het is niet het bewust in-elkaar-zetten. Het is wat je noemt ‘routine’. Dat metrum zit zo in je bloed, dat je dat moeiteloos doet. Dan komt het aan op de keuze van metaforen, de grappigheden en verassingen: dat is het grote werk. En daaronder zijn de haast continue aanwezige ritmische variaties zeker niet de minste. Typerend voor de gedichten van Schmidt zijn de zogenaamde verassingen, zoals ze dit zelf noemt, als er een verhaaltje verteld wordt weet ze dit te verlevendigen door bijvoorbeeld de toehoorder zelf in het gedicht te betrekken. Bij beide bovengenoemde gedichten komt dit aspect aan de orde. In Het fluitketeltje wordt in de laatste versregel van de laatste strofe de mening van het publiek gepeild. Wij houden het echt niet meer uit… Jullie? Maar ook in Sebastiaan wordt het publiek nauw bij het gedicht betrokken. Zo worden er gedurende het gedicht twee maal aanwijzingen gegeven richting het publiek. LUISTER! PAUZE Het eerste woord staat bijna dwingend tegenover de toehoorder of lezer: LUISTER!; in de gebiedende wijs. Het geeft toehoorder een gevoel dat er iets zeer belangrijks gaat volgen wat men absoluut niet mag missen. Maar ook PAUZE heeft iets dwingends: het is bijna een signaalwoord. De lezer wordt behoedt voor het naderende einde (van het gedicht en van de spin): op deze manier wordt er naar het einde toegewerkt en wordt de spanning bij de lezer opgewekt. Maar ook woorden als 0, o, o, Sebastiaan! (Sebastiaan; strofe 6, versregel 26) zijn uitstekende middelen om de rechtstreekse betrokkenheid van het luisterende kind op te voeren. Kenmerkend voor deze beide gedichten, en eigenlijk voor bijna de gehele bundel, is het aantal herhalingen. Woordgroepen of namen worden steeds ongewijzigd herhaald worden. Hier schuilt wel een gevaar in (dat trouwens in altijd in dit soort van kinderversjes schuilt) en dat is dat de rijm duidelijk hoorbaar moet blijven zonder nadrukkelijk te worden. Annie M.G. Schmidt slaagt altijd uitstekend in het aantrekkelijk houden van haar versjes, doordat zij gebruik maakt van gepaard (en in mindere mate gekruist) rijm, soms doet ze dit in combinatie binnen een langere strofe. De “rijmverdoezeling” door geraffineerde enjambementen is hier niet goed bruikbaar en daardoor ligt de monotonie voortdurend op de loer: het is dan immers noodzakelijk dat zin en versregel ofwel samenvallen, of althans dat er een min of meer syntactische pauze komt aan het eind van de versregel. Zoals gezegd komt het stijlfiguur herhaling dikwijls terug in de bundel Ziezo, maar ook de opsomming is populair in de bundel evenals de tautologie, de hyperbool, het parallellisme en het eufemisme. In de twee gedichten die ik voor deze opdracht heb uitgekozen, komen vooral de herhaling (Het fluitketeltje: eerste en laatste strofe en bijvoorbeeld ook het fluit en het fluit en het fluit; tot drie maal toe in één versregel wordt duidelijk gemaakt dat de fluitketel fluit ) en de antithese (Sebastiaan: leven en dood: Sebastiaan leefde aan het begin van het gedicht, werd later vermoord: in tegenstelling tot de andere spinnen die niet toegaven aan hun Drang). In het fluitketeltje evenals in Sebastiaan is er sprake van personificatie. De pannen en de fluitketel op het kolenfornuis, evenals de spinnen, praten onderling. De levenloze voorwerpen (pannen en fluitketel) en de spinnen krijgen menselijke eigenschappen toebedeeld: ze praten met elkaar. In het fluitketeltje is ook nog sprake van een metonymia: zo zegt de fluitketel op een geven moment (strofe 4, regel 15) Ik moet fluiten, zolang als ik kook. Dit is een metonymia omdat niet de fluitketel kookt, maar het water dat in de fluitketel zit. Deze genoemde stijlfiguren en vormen van beeldspraak komen in de gehele bundel voor. Dit is heel kenmerkend voor Annie M.G. Schmidt: want zoals ze zelf heeft gezegd komt het binnen een gedicht aan op de juiste keuze van metaforen, grappigheden en verassingen. Hierin is ze uiterst goed geslaagd; hoewel er 347 gedichtjes in de bundel staan, vervelen ze geen moment en hebben ze allemaal een eigen karakter. 2.5 typering van taalgebruik en stijl van bundel Annie M.G. Schmidt wordt vaak de koningin van de Nederlandse jeugdliteratuur genoemd. Haar schrijfstijl is ongedwongen en is kinderlijk. De rijm is aanwezig, maar op een manier zodat hij, zelfs na het lezen van 347 versjes, niet stoort. Annie M.G. Schmidt onderscheidde zich van haar voorgangers doordat zij brak met twee tradities op het gebied van jeugdliteratuur: ten eerste maakte zij een eind aan de belerende en moraliserende functies van de jeugdliteratuur en ten tweede blonk ze uit in het gemak waarmee haar gedichten rijmen. Ze gebruikte géén vaste rijmschema’s en het ritme is ongedwongen. Schmidt blinkt uit in de humor waarmee zijn dicht en het gemak waarmee zij kinderen betrekt in hara gedichtjes. Door middel van signaalwoorden (zie bijvoorbeeld Het fluitketeltje en Sebastiaan) wordt de aandacht van de kinderen als een magneet naar de tekst getrokken en worden de kinderen gestimuleerd een reactie te vormen. Omdat het kindergedichtjes zijn is er vrij weinig sprake van ambiguïteit. De tekst verwijst in de eerste plaats naar de tekst zelf. Wel zijn er verwijzingen naar het dagelijks leven van het kind. Zo zou je uit Ik ben lekker stout . Dit gedichtje is ten eerste in de ogen van de kinderen zeer humoristisch, ten tweede kan het de kinderen ook een gevoel geven van: Nou, ik hoef helemaal niet altijd lief te zijn: stout zijn is leuk!!! Echte ironie komt ook niet echt voor in de bundel: kinderen zijn vaak nog niet genoeg ontwikkeld om onderscheidt te kunnen maken van wat nou ironisch is bedoeld en wat nu letterlijk. Humor daarentegen voort de boventoom in de bundel. Dat humor zo belangrijk is, is te verklaren uit het feit dat Schmidt brak met de lang bestaande traditie van moraliserende en belerende jeugdliteratuur: zij wilde gewoon gedichtjes schrijven die leuk waren voor kinderen: ze hoefden er niet persé iets van op te steken. 2.6 opbouw van de bundel De bundel is opgebouwd uit twaalf hoofdstukken die zijn gerangschikt op jaartal, waarin de gedichten zijn geschreven. Alleen het hoofdstuk Het beertje Pippeloentje is gerangschikt op onderwerp: de gedichten zijn in verschillende jaren verschenen, maar zijn in deze bundel voor het gemak onder het jaar 1958 gezet. In zijn vormgeving is Ziezo een wat wisselvallig boek geworden. De lay-out is soms prachtig, dan weer rommelig. Er werd gebroken met een traditie. Wim Bijmoer was de van de versjes vaste illustrator. Zijn tekeningen stonden zowel in Het Parool als in de herdrukte versies van alle afzonderlijke dichtbundeltjes. Slechts twaalf illustraties van hem bleven bewaard. Daar zijn de illustraties van zeven anderen aan toegevoegd. Dat brengt veel afwisseling, soms wat te veel. De illustraties zijn van een verschillende kwaliteit en er zijn, naar mijn mening, teveel nietszeggende plaatjes geaccepteerd. Bij sommige afbeeldingen heb ik het idee dat de illustrator het versje niet eens heeft gelezen. Wel hele leuk zijn de illustraties van Fiep Westendorp: als fervent Jip en Janneke-fan geven de tekeningentjes mij iets vertrouwends. De bladspiegel is niet overal even rustig: de kantlijn aan de binnenzijde is nogal smal, de illustraties zijn soms wat vlekkerig en omdat het papier redelijk dun is, drukken tekst en illustraties door. Ook vind ik het jammer dat er soms meerdere gedichten op één pagina staan. Maar wanneer je in de ban bent van de verzen, zal je je niet storen aan deze kleinigheidjes. 2.7 uitvoerige beschrijving thematiek De thematiek van de bundel Ziezo is erg breed: er komen veel aspecten aan bod. Doordat de Schmidt eigenlijk de vernieuwster was van de jeugdliteratuur en zij geen waarde hechtte aan de belerende en moraliserende functie van de jeugdliteratuur, kwam er plaats voor enorm veel onderwerpen. Kattenkwaad uithalende kinderen was in de periode vóór Schmidt natuurlijk uit den boze want het zou kinderen wel eens aan kunnen zetten tot het daadwerkelijk uithalen van kattenkwaad. In de literatuur werden dan ook (zie bijvoorbeeld de gedichten van Hieronymus van Alpen) voorbeeldige kinderen opgevoerd die de normen en waarden zelve waren. Tot in den treuren werden deugden als ijver, netheid en eerlijkheid herhaald in de jeugdliteratuur. Schmidt zag hier echter niet zoveel in: literatuur moest leuk zijn en onderwerpen die de kinderen aanspreken voeren dan ook de boventoom in de bundel. Een greep uit de honderden onderwerpen: de angst voor de tandarts, het ongelukkige, verwende prinsesje, de angst voor spinnen, huisdieren, etc. Kinderen hebben een zwak voor sprookjes: ten allen tijde zijn zij bereidt een goed gebracht verhaal te geloven en wanneer je iets drie keer herhaald nemen zij het aan voor de enige waarheid. Annie M.G. Schmidt heeft duidelijk gebruik gemaakt van dit gegeven en bespreekt dan ook veel sprookjeselementen die zij dan wel op een of andere manier weet te relativeren. Ook Sinterklaas: de grote liefde en passie van veel kinderen, blijft niet onbesproken. Hieruit blijkt dat Schmidt goed in staat is kinderen aan te voelen en weet in te spelen op hun wensen, angsten en verlangens. Ook zin er in de bundel gedichten op genomen uit de televisieserie: Ja Zuster, Nee Zuster. Deze gedichten zijn ook begrijpelijk voor kinderen, terwijl de doelgroep van de serie niet geheel uit kinderen bestond. Een voorbeeld van zo’n gedicht is M’n opa . De herinnering aan een opa, is voor de meeste mensen gelijk; kinderen ervaren opa en oma altijd als die lieve verwenners, bij wie je altijd alles amg en alles gedaan krijgt. De herinnering van een volwassenen aan die opa is zo mogelijk nog uitgesprokener: in die verharde wereld waarin men leeft is de herinnering aan die lieve, goede, oude opa (die men naar alle waarschijnlijkheid al jaren moet missen, omdat hij is gestorven aan ouderdom of aan een of andere kwaal) misschien nog heftiger. Herinneringen zijn meestal heftiger al s het moment zelf en zeker als het of hele goede, of hele slechte herinneringen beschrijft. Schmidt is een echte meesteres wanneer het gaat om het opwekken van gevoelens of herinneringen: ze weet daar als geen ander op in te spelen. En vooral bij kinderen (die een veel groter gevoelsleven hebben dan dat ze kunnen nadenken) heeft dit grootse effecten, die terugkomen in de waardering van het boek Ziezo. Echt een hoofdthema heeft de bundel niet en als ik er toch een moet kiezen wordt het: plezier. Het plezier waarmee de gedichten geschreven zijn, het plezier waarmee de personages en voorwerpen in de gedichten leven, het plezier waarmee de gedichten voorgelezen worden, het plezier waarmee kinderen de gedichten lezen en het plezier dat ik beleefd heb aan het lezen van het boek en het maken van deze opdracht. Je kan dan ook zeker stellen dat Schmidt voldaan heeft aan de eisen die ze zichzelf ooit heeft gesteld: het moest geen belerend en moraliserend boek worden: het moest een boek zijn dat leuk was. Leuk voor de kinderen zonder dat ze er ook maar iets van hoeven te leren! 2.8 uitvoerige bespreking gedichten Voor deze opdracht heb ik gebruik gemaakt van de volgende vier gedichten: o De koningin van Lombardije o Boot o Tante en oom in Laren o Op dit moment En van Werkwijzer 5A op bladzijde 331 van Laagland. De koningin van Lombardije is een versje waarin een eigenzinnige koningin genoeg heeft van al het wuiven naar haar onderdanen. Ze laat in haar rijtuig een kunsthand bevestigen die het groeten van haar overneemt. Op een gegeven moment krijgt haar rijtuig een ongeluk en komt men erachter dat de koningin da zaak beflest, waarna er door de ministerraad een einde aan haar wordt gemaakt. De eerste keer dat ik dit gedicht las vond ik het wel grappig, alleen bij de laatste versregel had ik zoiets van: “Ja, sure!” De belangrijkste zinnen in het gedicht vind ik De koningin zei bij haar eigen: Eh, altijd dat wuiven, wah, altijd dat wuiven, De koningin zei bij haar eigen: Laat ze de wimwam krijgen. Toen liet ze een hand vervaardigen bij een poppenfabrikant een hand, die in z’n eentje woof van d’een naar d’andre kant Zij zond haar auto door de stad met enkel maar die hand. toen gingen zij met hoge boorden de koningin vermoorden. Deze regels (respectievelijk strofe 3, 4 en de derde en vierde versregel van de 7e strofe) vind ik het belangrijkst doordat zij eigenlijk de kern van het verhaal, het thema duidelijk maken. De titel geeft de hoofdpersoon van het gedichtje weer. In dit gedicht zitten tamelijk veel herhalingen; elke tweede versregel van elke oneven strofe (1-3-5-7) bestaat uit een herhaling. Wat meteen opviel bij het lezen van het gedicht is dat Schmidt het woordje wuifde gebruikt, behalve in versregel 13 (strofe 4), daar gebruikt zij het woordje woof. Het woordje wuifde had hier een onderbreking van het ritme opgeleverd: de zin zou dan niet soepel gelopen hebben, dat is nu wel het geval. Het gedicht is opgedeeld in acht strofes (4-3-4-3-4-3-4-5) en in het totaal dertig versregels. Persoonlijk begrijp ik niet zo goed waarom ze heeft besloten dat de laatste strofe uit vijf versregels moet bestaan: de laatste twee versregels zijn, in mijn ogen, zeker geen toevoeging aan het gedicht: ze maken het eerder belachelijk. Al Schmidt het bij de eerste drie versregels had gelaten, had ik het mooier gevonden, maar misschien wilde ze graag eindigen met een totaal van dertig versregels. De thematiek van het gedicht is weer duidelijk te plaatsen in de stijl van Schmidt: het onderwerp is vrij sprookjesachtig en het gedichtje heeft niet echt een belerende toon. De inhoud van het gedichtje is meer dat het leven van koninginnen niet over rozen gaat en dat kinderen daar dus niet van hoeven te dromen, maar anderzijds kun je ook weer een moraal ontdekken: boontje komt om zijn loontje. Wie zijn plichten ontduikt, zal daar de lasten voor moeten dragen. En voor de koningin van Lombardije betekende dit de dood. Wat weer opvalt is dat Schmidt zich in de laatste strofe weer richt tot de leze waardoor deze weer direct bij de tekst betrokken wordt. Dit is een hele goede manier om de aandacht van de jeugdige gedichtenlezer vast te houden. Ook beeldspraak is aan de orde in dit gedicht zo krijgt de wagen in strofe 5, versregel 17 menselijke eigenschappen toebedeeld: Rangeleboem, zo zei die wagen. Dit is dus een duidelijk geval van personificatie, waarbij een levenloos voorwerp menselijke eigenschappen krijgt toebedeeld. Ook is er nog een metonymia te ontdekken in dit gedicht in strofe 7 wordt verteld dat de ministerraad de koningin heeft vermoord. Hier wordt het geheel gebruikt om een deel voor te stellen en dus is er sprake van een metonymia. Er is geen duidelijk rijmschema te ontdekken in dit vers, maar zoals al eerder gezegd is dit typerend voor het werk van Schmidt. Zij houdt ervan op een speelse, ongedwongen manier met taal om te gaan, waardoor ook de gedichten een los karakter hebben. Het gevolg hiervan is dat het gedicht makkelijk wegleest en er geen onderbrekingen zijn doordat het rijmschema eigenlijk niet loopt in combinatie met de gebruikte woorden. Ik vind het wel een aardig gedichtje; alleen de laatste twee versregels vind ik niet zo. Erg leuk vind ik het dat Schmidt eigenlijk alle (ongeschreven) regels met betrekking tot het rijmschema aan haar las lapt: haar gedichten rijmen op haar manier. Boot is een van de gedichten uit de Pippeloentje- reeks. Beertje Pippeloentje gaat in dit gedichtje op reis met een boot en wordt door zijn vader en moeder uitgezwaaid die hem nog even zeggen wat hij wel en niet mag of moet doen. Dit gedichtje kende ik al héél lang, nou ja eigenlijk kende ik het liedje van V.O.F. De Kunst. Dit is een van de meer belerende gedichtjes. Als we de laatste strofe bekijken zien we dat het beertje Pippeloentje nog snel wat gedragsregels meekrijgt van zijn vader en moeder waar hij zich aan moet houden op de boot. De titel Boot verwijst eigenlijk direct naar het onderwerp van de tekst: Beertje pippeloentje gaat immers varen op een boot. De titel is kenmerkend voor alle gedichtjes over Beertje Pippeloentje; allemaal verwijzen ze naar de gebeurtenis die centraal staat in dat gedichtje. Het gedicht bestaat uit vier strofes (4-4-4-4), met in het totaal zestien versregels. In tegenstelling tot de meeste gedichten van Schmidt, is er in dit gedicht een heel duidelijk rijmschema te ontdekken, namelijk gepaard rijm (aabbccddeeffgghh); de twee opvolgende versregels rijmen steeds met elkaar. De soort rijm die Schmidt heeft gehanteerd is volrijm (brood-bood, pippeloentje-zoentje). Personificatie is de enige vorm van beeldspraak in dit gedicht: de beer krijgt menselijke eigenschapen toebedeeld: het gaat varen op een boot, het zwaait de andere beren uit, enzovoorts. De gebruikte beeldspraak en versvorm zorgen ervoor dat het gedicht heel begrijpelijk is voor (kleine) kinderen; deze denken er vaak niet eens over na dat beren niet op vakantie gaan met een boot. Het rijmschema en de soort rijm (volrijm) zorgen ervoor dat het gedichtje lekker wegleest en hoewel er sprake is van gepaard rijm , is er door de goede woordkeuze nergens sprake van dwangmatige rijm. Het gedichtje spreekt mij persoonlijk niet zo aan: ik ben er denk ik over heen gegroeid. De gedichten van Beertje Pippeloentje zijn denk ik ook wel geschreven voor een hele jonge doelgroep, jonger dan bijvoorbeeld de kinderen die het gedichtje over de koningin van Lombardije begrijpen. Tante en oom in Laren is een gedicht over een tante en een oom die in Laren wonen en niet in een huis, maar in een eikenboomhut. De tante is niet echt heel content met de woonsituatie: ze is bang dat er iemand naar beneden valt, maar de oom vindt de situatie ideaal en de tante legt zich er uiteindelijk bij neer, en zo komt het dat de tante en de oom tot op de dag van vandaag wonen in een eikenboom. Ook dit liedje is verzongen door V.O.F De Kunst. Ik vind zowel het liedje als het gedicht ronduit geweldig. Het gaat natuurlijk in werkelijkheid helemaal nergens over en heeft een hoog sprookjesgehalte, maar dat kan ik wel waarderen in dit geval. De titel Tante en oom in Laren behoeft eigenlijk geen verdere uitkeg. Deze verwijst direct naar de hoofdpersonen van het gedichtje, die in Laren in een eikenboom wonen. Het rijmschema is echt geweldig. Schmidt heeft hier gekozen voor volrijm in een omarmd rijmschema (aabccbddeffe). Het gedicht is verdeeld in zes strofen met elk zes versregels (6-6-6-6-6-6). De functie van dit rijmschema is net zoals anders: Schmidt dicht op haar gevoel en heeft niet echt een verklaring voor het gebruik van een bepaald rijmschema. (En wie ben ik om dan te gaan verzinnen waar haar keuze op gebaseerd is?) Dit rijmschema verduidelijkt gewoon de tekst van het gedichtje. En dat is ook de bedoeling want er zit verder niks achter: het gaat puur en alleen om de inhoud van het gedichtje. In dit gedichtje is er geen gebruik gemaakt van beeldspraak. De witregels dienen puur en alleen om de overgang naar een ander strofe aan te kondigen. Wat wel opvalt is dat Schmidt weer door middel van accenten, de klemtonen verduidelijkt zodat de bedoeling van dat woord versterkt wordt. De thematiek van het gedicht is dus heel duidelijk: het gaat puur en alleen om de inhoud. Een tante en een oom die in een eikenboom in Laren wonen. Je kan hier wel prachtige bedoelingen, gedachtegangen en verklaringen aan gaan geven, maar in dit geval lijkt me dat echt overbodig en ik ben van mening dat Schmidt daar zelf ook niet echt mee bezig was toen ze dit gedichtje schreef. Op dit moment is een gedichtje over Sinterklaas die in Spanje de Nederlandse kinderen en zijn vijf december werk maar niet uit zijn hoofd kan zetten: wat hij ook doet hij blijft denken aan de Nederlandse kinderen en hij vraagt zich af of ze ook nog wel eens aan hem in Spanje denken. De titel van dit gedicht slaat op Sinterklaas die op dít moment in Spanje zit en geniet van zijn vrije tijd.De titel is gelijk aan de eerste drie woorden van het gedichtje. Dit gedichtje is, denk ik, heel erg leuk en begrijpelijk voor kinderen. De woordkeuze is zeer eenvoudig en ook het onderwerp van het gedichtje staat dichtbij het gemiddelde kind. Sinterklaas is immers je beste vriend als kind. Toen ik het gedicht voor de eerste keer las, dacht ik even dat dit weer een van de gedichten was zonder rijmschema. Helaas, pindakaas! Er zeker een rijmschema aanwezig, alleen niet duidelijk. Dit wordt nog eens extra benadrukt doordat dit gedicht geen indeling heeft in strofes. Het bestaat uit 30 aaneengesloten versregels. Er is een indeling te maken op grond van de rijmsoort: omarmend en gepaard rijm: 4-6-4-8-4-4. Het rijmschema ziet er namelijk als volgt uit: ABAB-CCDDEE-FGFG-HHIIJJKK-LMLM-NNOO. Alleen de indeling in strofen is denkbeeldig, want zoals gezegd heeft Schmidt geen indeling in strofen gemaakt. Ik vind dit heel logisch omdat de tekst in de eerste plaats weer naar zichzelf verwijst en als je dus kijkt naar de tekst, zul je zien dat het één doorlopend geheel is en dat een indeling in strofen hier dan ook niet op zijn plaats is. Ook in dit gedicht is er geen sprake van beeldspraak. Wel zijn er verscheidene kunstgrepen toegepast waaronder het enjambement. Door middel van een – zorgt Schmidt ervoor dat er een pauze wordt ingelast, waar eigenlijk geen natuurlijke pauze is. Deze kunstgrepen zorgen ervoor dat de lezer meer in de tekst betrokken wordt en dat de tekst op een duidelijkere manier wordt gepresenteerd. Dit is heel belangrijk in een gedicht als deze omdat het gedicht eigenlijk op zichzelf staat. En kind dat dit gedicht leest, zal onmiddellijk geloven wat er staat (juist omdat het over Sinterklaas gaat) Daarom is het noodzakelijk dat het er goed en duidelijk staat. Ik vind dit gedichtje erg leuk en grappig verzonnen. Sinterklaas heeft nog altijd een plekje in mijn hart ook al weet ik dat ie niet bestaat. Als je hem dan op tv ziet, met de landelijke intocht, dan is het toch bijna onmogelijk om te geloven dat daar gewoon een toneelspelletje wordt gespeeld… 2.9 reconstruering poëtica op basis van secundaire literatuur Annie M.G. Schmidt wordt ook wel de koningin van de Nederlandse jeugdliteratuur genoemd. Ze was de vernieuwer. Zij was de eerste dichtster die definitief brak met de belerende en moraliserende toon van de jeugdliteratuur. Maar ook op het gebied van haar dichtkunsten zelf onderscheidde zij zich van haar collega’s. Het gemak waarmee haar gedichten rijmen is uniek. Ze gebruikt geen vaste rijmschema’s en dichtte op gevoel, waardoor er een ongedwongen en afwisselend ritme ontstond. Haar versjes hebben een gevarieerd ritme, patroon, zonder dat het een dwangbuis wordt; daar houdt ze helemaal niet van. Ze probeert juist in haar gedichten muren te doorbreken en nieuwe werelden te ontdekken of te creëren. Haar gedichten vragen aandacht: aandacht van de lezer en toehoorder. Door middel van woorden als Waar, Kijk en gevoelsmatige uitdrukkingen (of uitdrukkingen die op het gevoel van de lezer werken) weet zij de aandacht van kinderen te vangen en vast te houden. Voortdurend moedigt zij haar lezers aan met behulp van signaalwoorden, de gebiedende wijs of wat dan ook, om verder te lezen en zelf mee te denken over het verhaaltje. Annie M.G. Schmidt begrijpt de kindergevoelens uitstekend en drijft de spot met ouders en hun clichématige argumenten. Annie M.G. Schmidt gebruikt in haar gedichten veel sprookjesachtige gegevens, dit waarschijnlijk vooral om het gedicht leuk te maken. In de sprookjeswereld valt immers zoveel meer te realiseren dan in de echte wereld en kinderen (de doelgroep van deze gedichten) zijn nog in staat sprookjes te geloven. Zij zijn nog niet verhard door de volwassenenwereld. Maar bij alle nonsens die zij bedenkt is er altijd een clou, een grapje, een troostende gedachte en als ze dan één keer (bij wijze van hoge uitzondering: Sebastiaan)moraliserend haar vinger heft, dan denk je las lezer meteen: terecht! Af en toe laat ze toch merken dat er grenzen zijn en dat je niet op de loop moet gaan met je eigen fantasie of gevoel. Ook neemt zij het in haar gedichtjes steevast op voor hen die wat minder geluk hebben: ongelukkige prinsesjes, vermoordde spinnen of bijvoorbeeld koninginnen die liever ijsjes eten dan dat ze zwaaien naar hun onderdanen. Annie M.G. Schmidt is de meesteres van de namen. Als geen ander in de Nederlandse letterkunde heeft Schmidt spannende personages en verschrikkelijk mooie (lange) namen bedacht: de heks van Sier-kon-flex, de familie Kizzebiz, freule van Roets-Fiederlee of Kaatje Poelepetaatje om maar eens een paar namen te noemen van de personages die haar sprookjeswereld bevolken. Annie M.G. Schmidt is de enige dichtster van Nederland met hits en klassiekers. Met gedichten die op grote schaal en door veel verschillende mensen verzongen zijn, aanleiding geweest tot schrijven of zelfs de grondslag zijn geweest van een film, musical, theatervoorstelling of televisieproductie. 3. Evaluatie Het wordt een beetje afgezaagd, maar ik kan er niks aan doen. Ook deze keer ge ik weer vertellen dat ik het uitvoeren van de verdiepingsopdracht weer leuk, maar heel erg moeilijk vond. Dit keer vond ik echter ook de beschrijvingsopdracht niet makkelijk: het samenvatten van de bundel vond ik moeilijk, evenals de (uitgebreide) beschrijving van de thematiek in de verdiepingsopdracht. Ik vond het heel leuk om me op deze manier te verdiepen in de jeugdliteratuur en in de literatuuropvatting van Annie M.G. Schmidt. De informatie die ik tot nu toe voor mijn profielwerkstuk vergaard had, kwam erg goed van pas. De notulen van het gesprek met de heer Bekkering (en de herinneringen hieraan) hebben me wel geholpen bij het verklaren van de thematiek van de bundel. Over Ziezo zelf kan ik alleen maar zeggen dat ik het een geweldig boek vind en dat de versjes geniaal zijn. Hoewel ze nergens over gaan, hebben ze toch zoveel inhoud. Ik ben erg benieuwd naar het resultaat van deze opdracht, des te meer omdat ik verwacht dat het resultaat wel tegen zal vallen. Ik vraag me achteraf ook af of het wel zo verstandig was om jeugdliteratuur te kiezen voor deze opdracht: een bundel van bijvoorbeeld Bloem past eigenlijk beter bij de opdracht en de deelopdrachten waren dan waarschijnlijk ook makkelijker geweest. Vooral omdat de informatie uit het informatieboek zo overduidelijk terugkomt in de gedichten. Hoe dan ook, wat het resultaat ook mogen zijn: de opdracht was leuk en ik heb veel plezier beleefd aan het uitvoeren van de opdracht. Het werken met een deadline is me overigens wéér tegengevallen dus ik ga toch maar eens wat eerder beginnen en beter plannen de volgende keer. 4. Bijlagen 4.1 bijlage 1: Isabella Caramella Isabella Caramella Isabella Caramella doet de baby in het bad. Isabella Caramella heeft een witte wollen kat en twee witte wollen muizen en een roodgeruit konijn en ze heeft een krokodil; die heet Petijn. Isabella Caramella speelt zo zoetjes in het zand, Isabella Caramella met een ruiker in haar hand. Maar zodra er hele nare mensen op visite zijn, roept ze zachtjes om haar krokodil Petijn. en de kroko- dil Petijn eet alle nare mensen op, van hun tenen tot hun haren, holliehap en holliehop! Zoals juffrouw Schoppetien die niet van kleine kinders houdt en de dame met het bontje die zo zeurt en die zo snauwt. En de krokodil verslindt meneer Van Boven op het gras tot het laatste nare stukje van zijn nare overjas. Isabella Caramella, waar is juffrouw Schoppetien? Heb jij soms meneer Van Boven met zijn overjas gezien? Weet je of die dikke dame weggegaan is op haar fiets? Isabella Caramella weet van niets. En ze zit zo zoet te spelen met haar roodgeruit konijn en daar naast haar op het stoepje zit de krokodil Petijn. Isabella Caramella zegt ziezo en dat was dat. Isabella Caramella doet de baby in het bad. 4.2 bijlage 2: Dikkertje Dap Dikkertje Dap Dikkertje Dap klom op de trap 's morgens vroeg om kwart over zeven om de giraf een klontje te geven. Dag Giraf, zei Dikkertje Dap, weet je wat ik heb gekregen? Rode laarsjes voor de regen! 't is toch niet waar, zei de giraf, Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf. O giraf, zei Dikkertje Dap, 'k moet je nog veel meer vertellen: Ik kan al drie letters spellen: a b c, is dat niet knap? Ik kan ook al bijna rekenen! Ik kan mooie poppetjes tekenen! Lieve deugd, zei de Giraf, kerel, kerel ik sta paf. Zeg Giraf, zei Dikkertje Dap, mag ik niet eens even bij je stiekem van je nek af glijen? Zo maar eventjes voor de grap. denk je dat de grond van Artis als ik neerkom, heel erg hard is? Stap maar op, zei de Giraf, stap maar op en glij maar af. Dikkertje Dap klom van de trap met een griezelig grote stap. Op de nek van de Giraf zette Dikkertje Dap zich af, roetsjj, daar gleed hij met een vaart tot aan 't kwastje van de staart. Boem! Au!! Dag giraf, zei Dikkertje Dap. Morgen kom ik weer hier met de trap. 4.3 Bijlage 3: Het fluitketeltje Het fluitketeltje Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis, het keteltje staat op het kolenfornuis, de hele familie is uit, en het fluit en het fluit en het fluit: túúúút. De pan met andijvie zegt: Foei, o, foei! Hoe eindelijk op met dat nare geloei! Wees eindelijk stil alsjeblief, je lijkt wel een locomotief. De deftige braadpan met lapjes en zjuu zegt: Goeie genade, wat krijgen we nu? Je kunt niet meer sudderen hier, ik sudder niet meer met plezier! Het keteltje jammert: Ik houd niet meer op! Het komt door m’n doop! Het komt door m’n dop! Ik moet fluiten, zolang als ik kook en ik kan het niet helpen ook! Meneer en mevrouw zijn nog altijd niet thuis en het keteltje staat op het kolenfornuis, het fluit en het fluit en het fluit Wij houden het echt niet meer uit… Jullie? 4.4 Bijlage 4: Sebastiaan Sebastiaan Dit is de spin Sebastiaan. Het is niet goed met hem gegaan. LUISTER! Hij zei tot alle and're spinnen: Vreemd, ik weet niet wat ik heb, maar ik krijg zo'n drang van binnen tot het weven van een web. Zeiden alle and're spinnen: 0, Sebastiaan, nee, Sebastiaan, kom, Sebastiaan, laat dat nou, wou je aan een web beginnen in die vreselijke kou? Zei Sebastiaan tot de spinnen: 't Web hoeft niet zo groot te zijn, 't hoeft niet buiten, 't kan ook binnen ergens achter een gordijn. Zeiden alle and're spinnen: 0, Sebastiaan, nee, Sebastiaan, toe, Sebastiaan, toom je in! Het is zó gevaarlijk binnen, zó gevaarlijk voor een spin. Zei Sebastiaan eigenzinnig: Nee, de Drang is mij te groot. Zeiden alle and'ren innig: Sebastiaan, dit wordt je dood... 0, o, o, Sebastiaan! Het is niet goed met hem gegaan. Door het raam klom hij naar binnen. Eigenzinnig! En niet bang. Zeiden alle and're spinnen: Kijk, daar gaat hij met zijn Drang! PAUZE Na een poosje werd toen éven dit berichtje doorgegeven: Binnen werd een moord gepleegd. Sebastiaan is opgeveegd. 4.5 Bijlage 5: Ik ben lekker stout Ik ben lekker stout Ik wil niet meer, ik wil niet meer! Ik wil geen handjes geven! Ik wil niet zeggen elke keer: Jawel mevrouw, jawel meneer...... nee, nooit meer in m'n leven! Ik hou m'n handen op m'n rug en ik zeg lekker niks terug! Ik wil geen vieze havermout, ik wil geen tandjes poetsen! Ik wil lekker knoeien met het zout, ik wil niet aardig zijn, maar stout en van de leuning roetsen en schipbreuk spelen in de teil en ik wil spugen op het zeil! En heel hard stampen in een plas en dan m'n tong uitsteken en morsen op m'n nieuwe jas en ik wil overmorgen pas weer met twee woorden spreken! En ik wil alles wat niet mag, de hele dag, de hele dag! En ik wil op de kanapee met hele vuile schoenen en ik wil aldoor gillen: nee! En ik wil met de melkboer mee en dan het paardje zoenen. En dat is alles wat ik wil en als ze kwaad zijn, zeg ik: Bil! 4.6 Bijlage 6: M’n opa M’n opa Elke zondagmiddag bracht ie toffies voor me mee. Ik weet nog de spelletjes die opa met me dee, restaurantje spelen en m'n opa was de kok, bokkewagen spelen en m'n opa was de bok. M'n opa, m'n opa, m'n opa, in heel Europa was er niemand zo als hij, M'n opa, m'n opa, m'n opa, en niemand was zo aardig voor mij. In heel Europa, m'n ouwe opa, nergens zo iemand als hij, niemand zo aardig voor mij, in heel Europa, m'n eigen opa. Als ik me verveelde ging ik altijd naar em toe. Hij verzon een spelletje en nooit was ie te moe, van de dijk af rollen en m'n opa was de dijk, detectiefje spelen en m'n opa was het lijk. M'n opa, m'n opa, m'n opa, in heel Europa was er niemand zo als hij, M'n opa, m'n opa, m'n opa, en niemand was zo aardig voor mij. In heel Europa, m'n ouwe opa, nergens zo iemand als hij, niemand zo aardig voor mij, in heel Europa, m'n eigen opa. Samen naar de apies kijken, samen naar het strand en als je geluk had ging je samen naar de brand, samen op het ijs en met een sleetje in de sneeuw, leeuwentemmer spelen en m'n opa was de leeuw. Altijd als we samen waren hadden we plezier, stierenvechter spelen en m'n opa was de stier. M'n opa, m'n opa, m'n opa, in heel Europa was er niemand zo als hij, M'n opa, m'n opa, m'n opa, en niemand was zo aardig voor mij. In heel Europa, m'n ouwe opa, nergens zo iemand als hij, niemand zo aardig voor mij, in heel Europa, m'n eigen opa. 4.7 Bijlage 7: De koningin van Lombardije De koningin van Lombardije De koningin van Lombardije ging in haar auto, ging in haar auto de koningin van Lombardije ging in haar auto rijen. Ze wuifde naar links, zij wuifde naar rechts, zij wuifde met haar hand en ’s avonds ging zij slapen in haar zilveren ledikant en als zij sliep dan wuifde zij nog altijd met haar hand De koningin zei bij haar eigen: Eh, altijd dat wuiven, wah, altijd dat wuiven, De koningin zei bij haar eigen: Laat ze de wimwam krijgen. Toen liet ze een hand vervaardigen bij een poppenfabrikant een hand, die in z’n eentje woof van d’een naar d’andre kant Zij zond haar auto door de stad met enkel maar die hand. Maar op een woensdag reed die wagen tegen lijn zeven, tegen lijn zeven. Rangeleboem, zo zei die wagen. En alle mensen klagen! Een grote brancard van de EHBO was dadelijk bij de hand. Ze dromden naar de auto, maar…wat kregen zij het land, want voor ’t gebroken raampje was allenig maar die hand Toen de ministerraad het hoorde van Lombardije, van Lombardije toen gingen zij met hoge boorden de koningin vermoorden. Ziezo, dat is dat. En zeg nou ‘s… wat gebeurde er met die hand? Die hebben ze op ’t graf gezet, zo rechtop in het zand. Als u naar Lombardije gaat, dan ziet u nog die hand. En als het heel hard waait, dan gaat het zo: Uttele tanowee, Uttele tanowee, Uttele tano. 4.8 Bijlage 8: Boot Boot Kleine beertje Pippeloentje geeft zijn mamma beer een zoentje, geeft z’n pappa beer een hand, want hij gaat naar Engeland. Pippeloentje heeft een jekker en een koffer en een wekker en een grote zak met brood. Hij gaat varen op de boot. En de westenwind gaat waaien en de and’re beren zwaaien en ze roepen met z’n allen: Zal je niet in ’t water vallen? En niet op de reling staan? En geen and’re beertjes slaan? En niet schoppen met je schoentje? Goeie reis dan, Pippeloentje! 4.9 Bijlage 9: Op dit moment Op dit moment Op dit moment is Sinterklaas… … in Spanje! Goed geraden! Hij is daar ver van ’t wild geraas. Hij is aan ’t pootje baden. Maar hij denkt wel, zo nu en dan: Hoe zou het zijn met kleine Jan? En Marjolein in Amsterdam, eet die wel braaf haar boterham? Maar even later denkt hij dan: Ik lijk wel gek. ’t Gaat me niks an. Op dit moment loopt Sinterklaas Zo lekker door het water, en hij denkt niet aan speculaas en hij denkt niet aan later. Maar hij denkt wel, zo af en toe: Dit jaar ga ik eens zonder roe. Hij vraagt zich af, de hele tijd of Kees nog op zijn nagels bijt. Hoe zou het zijn met zieke Wiesje? Zij krijgt dit jaar een theeserviesje en nog een ander mooi cadeautje, zo denkt de Sint. En hij baadt een pootje. Straks gaat hij met het paard en Piet een choco-ijsje eten. Da’s fijn. En toch – hij heeft ons niet, nog lange niet vergeten. En denken jullie ook aan hem, zo af en toe ’s in de tram, of thuis wanneer je spelen gaat – aan Sinterklaas, die pootje baadt? 4.10 Bijlage 10: Tante en oom in Laren Ik heb een tante en een oom Die zitten in een eikeboom, Een eikeboom in Laren. Ze hebben daar zelf, van eikehout, Daar in de boom een huis gebouwd Ze wonen er al jaren. Daar slapen ze dan, daar eten ze dan 't is erg gezellig, daar niet van, zo vrij aan alle kanten. Ze hebben geen buren met radio, Maar tante vindt het maar zo-zo Het is zo hoor zegt tante. Zij is nooit echt op haar gemak. De kinderwagen hangt aan een tak En dat is wel bezwaarlijk. Ze zegt ook telkens tegen oom 'k Wil liever in een lagere boom, het is me hier te gevaarlijk. Maar dan zegt oom Och kom och kom! Een lagere boom? Welnee, waarom? We hebben hier alle gemakken. De kinderen willen toch ook niet weg? Het is nogal niet heerlijk zeg Dat klauteren in die takken. Vind jij het net een vogelkooi? Het uitzicht is toch prachtig mooi! Jij moet ook altijd vitten. En tante zegt: Nou ja , affijn, Als jij het zegt zal't wel zo zijn Dan blijven we hier maar zitten. Dus woont mijn tante met mijn oom Nog steeds daar in die eikeboom Ze zijn er erg tevreden Mijn oom haalt brood en komt weer thuis. De kinderen klauteren rondom het huis En nooit valt er een naar beneden. 4.11 Bijlage 11: recensie 1 4.12 Bijlage 12: recensie 2 4.13 Bijlage 13: recensie 3 4.14 Bijlage 14: recensie 4 4.15 Bijlage 15: recensie 5 5. literatuurlijst Ziezo Annie M.G. Schmidt Querido 1987 ISBN 90 214 8131 6 Laagland; globe literatuur voor de tweede fase Thieme 1998 ISBN 90 03 23510 4 informatieboek Laagland; globe literatuur voor de tweede fase Thieme 1998 ISBN 9003 23513 9 verwerkingsboek Altijd acht gebleven Querido 1991 onder eindredactie van Murk Salverda (ISBN ontbreekt copie Pt) Notulen vraaggesprek Dhr. Bekkering www.schrijversnet.nl Literom Ja Zuster, Nee zuster LP Decca 370 013 NU Dikkertje Dap CD V.O.F De Kunst liedjes van Schmidt |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |