![]() |
Boekverslag : -- - Het Verhaal Van De Bamboesnijder
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 6730 woorden. |
Het verhaal van de bamboesnijder Bibliografie 223 pagina's Inhoud: 1. personen 2. thema 3. samenvatting 4. motto 5. illustraties 6. vertelperspectief 7. invalshoek voor personages 8. samenhang van de personen 9. motieven 10. namen 11. links 1. Personen: 1. Keizer Chitosé, die het verhaal vertelt om zijn grote liefde (niet?) te vergeten 2. Mikazuki, mooi, wreed meisje dat wordt gevonden in een bamboestengel 3. vijf prinsen, verbeelden de vijf zintuigen van de keizer en verschillende kanten van zijn karakter 4. een oude bamboesnijder en zijn vrouw, pleegouders van Mikazuki 5. Forel, minister 6. Juffrouw Mi, eerste afgewezen minnares van keizer Chisosé 7. Juffrouw Si, tweede afgewezen minnares van keizer Chitosé - Diverse bijfiguren 2. Thema: Het onmogelijke verlangen om liefdevol met iemand anders samen te vallen. Zelfs op het niveau van de zintuiglijke waarneming is er weinig objectief en deelbaar, er heest voortdurend misverstand. Citaten: "Hij draait iedereen een andere kant toe, en iedereen draait hèm een andere kant toe want al die hulpeloze wezens zoeken, op de veelkantige steen die ze nu eenmaal zijn, een slijpseltje waarop het licht invalt en breekt onder dezelfde hoek, zodat het dezelfde kleur uitstraalt... Een klein vlakje waarop ze met een ander samenvallen." (Si, 190) "Dennebossen, zei de prins. Wilde rozen, meende de tuinman. De prins rook de zee. De tuinman de bergen." (97) "Dat is altijd de narigheid, troostte Mikazuki. Dezelfde geur, maar de een ruikt er dit in en de ander dat" (163) "Samenvallen is je wens, prinses, maar kan dat wel, als elk woord een betekenis bedekt die zo persoonlijk is als een vingerafdruk?" (202) -Brief van de keizer aan Mikazuki (201-202) 3. Samenvatting: Hoofdstuk 1 De bamboesnijder Een oude bamboesnijder volgt een blauwe vogel diep het veld in. Plotseling ziet hij licht uit de voet van een bamboestengel komen. Hij bukt zich, vindt een piepklein meisje en draagt het op zijn hand naar huis. Zijn vrouw legt het kind in een mandje en dekt het zorgzaam toe. Ze wil de vondst niet aangeven. De bamboesnijder vermoedt dat ze voortaan met z’n drieën zullen zijn. Het eerste hoofdstuk beschrijft het verschijnsel van de synchrone bamboesterfte: ‘Er waren er die maar één of twee keer in de eeuw bloeiden en dan massaal afstierven, op alle plaatsen op aarde tegelijk. Wel droegen de halmen zaad en ontkiemden daaruit nieuwe plantjes. Maar de meeste begonnen vrijwel meteen te bloeien en te vergelen. De geheimzinnige bamboesterfte was zo oud als de wereld (...)’ (p. 12) Op zijn velden groeit maar één variëteit. Die heeft hij nog nooit zien bloeien. Hij vreest het moment dat dat misschien ooit zal gebeuren. Binnen drie maanden is de vondeling opgegroeid tot een opvallende schoonheid die een hoofd boven haar pleegouders uitsteekt. Ze noemen haar Mikazuki, nieuwe maan. Hoofdstuk 2 De lichtprinses van de soepele bamboe De bamboesnijder probeert Mikazuki over te halen om één van de vele mannen die haar het hof maken tot man te nemen, maar ze wijst iedereen af. Hij vraagt welke eigenschappen een man moet hebben om haar gelukkig te maken. ‘Als ik aan het raam sta, en de wind waait door de bamboe, dan denk ik soms hoe heerlijk het zou zijn als iemand dezelfde wind in de zelfde bamboe zou horen. Dezelfde wind in dezelfde bamboe? Is dat zo bijzonder? Dat hoort toch iedereen? Nee, nee! Je snapt het niet. Ik bedoel niet iemand die het hoort! Ik bedoel iemand die weet hoe het klinkt. Die er precies-maar-dan-ook-precies hetzelfde bij voelt als ik. (...) Met zo’n prins wil ik trouwen!’ (p. 30-31) Ze stuurt haar vader naar de vijf prinsen die rond het huis zwerven met de boodschap: ’Zeg maar dat ze iets gaan zoeken wat ik nog nooit heb gezien of gehoord. Of gevoeld of geproefd of geroken. Als ze het hebben gevonden, moeten ze het mij eerst beschrijven. Ik zal goed luisteren. Hij die mij zijn geschenk kan laten zien door zijn ogen, horen door zijn oren of ruiken door zijn neus; die ‘t mij kan laten voelen door zijn huid of proeven met zijn tong - met hem zal ik trouwen!’ De prinsen worden aangeduid met een kleur. De rode prins is gepassioneerd, warmhartig en onbesuisd. De groene is een zorgzame, hypochondrische figuur die weinig oog heeft voor de slechte kant van zijn medemens. De gele is narcistisch, hij heeft een rijke fantasie en wil niet opgroeien. De blauwe is een wetenschapper en een doorzetter; de paarse een kluizenaar die zijn leven in dienst van het Hogere wil stellen. Elk droomt het zijne van de lichtprinses. De rode wil met haar vrijen en de blauwe een boek met haar lezen. De groene wil voor haar zorgen, de gele wil met haar lachen. De paarse wil zich de rest van zijn leven met haar afzonderen. Met een dobbelsteen verdeelt de bamboesnijder de vijf zintuigen over de vijf prinsen. Hoofdstuk 3 De rode prins Als zijn schepen met handelswaar uit alle windstreken de haven binnenlopen, vraagt de rode prins aan een oude kapitein wat het fijnste, het heerlijkste, het zachtste is wat hij ooit in zijn leven heeft aangeraakt. De vacht van de vuurrat, zegt Ming Wang zonder een ogenblik te aarzelen. De prins geeft opdracht er een voor hem te zoeken. Na enkele maanden krijgt hij bericht dat Ming Wang het zeldzame dier heeft gevonden en het zal afleveren in de haven. De prins vertrekt zonder voorzorgen voor een lange reis door de bergen. Hongerig schiet hij een blauwe vogel neer, maar hij laat hem in leven. Als dank schenkt de vogel hem een veer: ’Als je ooit hulp nodig hebt, strijk dan drie keer over de baarden. Waar je ook bent, en wat ook je moeilijkheden zullen zijn, ik zal je helpen.’ De reis loopt voorspoedig en in Lindl neemt de prins de vuurrat in ontvangst. Hij verbreekt de zegels en zet het deksel van de mand op een kier. ’De prins hield zijn adem in. Dit was een dier van onvergelijkbare schoonheid. Hij stak zijn hand uit en streelde de vacht. Wat een heerlijk gevoel was dat. Hard en toch zacht. Warm en toch koel. Hij kreeg zin om op een ongezadeld paard te springen en driemaal om de wereld te draven. Hij zou van de kade willen duiken en naar de Zuidpool zwemmen in de vleugelslag; een staartdeling maken van honderd cijfers, een sprong maken en de zon aantikken. (...) Nooit eerder had hij zich zo sterk gevoeld.’ (49) Volgens instructies moet de vuurrat vóór 12 uur 's ochtends een sprinkhaan eten. In zijn haast verliest de prins de veer. Hij rolt in een plas en wordt opgeraapt door de poetsvrouw van het havencafé, die hem op de bar tussen de droogbloemen steekt. De prins beult zijn paard zo af dat hij het dier moet achterlaten en te voet verdergaan. Op de laatste dag van de reis, als hij de vuurrat de laatste sprinkhaan heeft gevoerd, valt hij in slaap op een mierennest. Een passerende vrouw neemt hem mee naar huis en verzorgt zijn jeukende bulten. Als haar handen zijn lichaam inwrijven wordt de verleiding hem te machtig. ‘Een golf van begeerte sloeg door hem heen. Als we vlug zijn... dacht hij. Hij legde zijn arm om haar heup, pakte het lint dat haar kimono in de taille samenbond en liet het tussen zijn vingers glijden.’ Hij bekoopt het avontuurtje met zijn bruidsschat. ‘Je was een wondermooi dier, kleine vuurrat, fluisterde hij. Hij veegde een traan weg in heftig berouw. Vroeg in de ochtend begroef de rode prins de vuurrat in het koren’. Met tegenzin brengt hij de prinses verslag uit. Als hij afreist naar zijn paleis wordt hij aangereden door de telwagen van de Blauwe Prins. Zijn verdiende loon, zegt Mikazuki wreed. Hij mag blij zijn dat hij nog leeft. Hoofdstuk 4 De Groene Prins De Groene Prins verkoopt een groot deel van zijn bezittingen en stuurt zijn hofhouding op expeditie zonder duidelijke aanwijzingen waar het lied van de Gabrillo, waarmee hij de lichtprinses tot zijn bruid wil maken, moet worden gezocht. ‘Als het u schikt en u kùnt de tijd missen, dan zou ik graag willen dat u het dier ging zoeken. En dat u het meebrengt naar mijn - ik bedoel ons - paleis.’ Buiten de poort verdelen de expeditieleden het geld, waarna ze zich uit de voeten maken. De prins wacht met spanning, maar nieuws blijft uit. ‘Er zal toch niks... De prins zweeg onzeker. Een prins mag zich niet willens en wetens laten oplichten, zei de stalmeester. Het getuigt van een zwak karakter.’ De prins rijdt naar de haven om te achterhalen waar zijn mannen uithangen. In het café wordt hij dronken gevoerd; zeelieden bespotten zijn geaffecteerde stem en steken een veer in zijn knoopsgat (‘vertijgert je, theemuts’). Onverrichterzake keert hij naar huis. De volgende dag monstert hij aan op een schip en laat aarzelend koers zetten naar de Zuidzee. Onderweg is hij zeeziek. De bemanning heeft de zoektocht al opgegeven als de prins op een nacht een eigenaardig geluid hoort. ‘Vijf melodiën tilden hem op en maakten hem licht als een pluisje dat door de wind wordt weggeblazen. Er kwam een verlangen naar hem op, maar hij wist niet naar wat. Zijn binnenste werd week als gelatine. Even plotseling als het begonnen was, hield het op. Over zijn wang liep een traan.’ Tot ongeloof van de prins, die eigenlijk geen moment in het welslagen van de onderneming heeft geloofd, wordt er een Gabrillo aan boord gehesen. Van opwinding kan hij niet slapen. Piekerend hoe hij zijn gevoel straks aan Mikazuki zal beschrijven gaat hij aan dek. Ongemerkt waait de veer uit zijn knoopsgat. Een vogel pikt hem op en vliegt ermee heen. De gekooide Gabrillo wordt bleek en pafferig. De eerste matroos en de kapitein mesten hem vet met het doel hem te verkopen. Bij toeval ontdekt de prins dat hij wordt opgelicht. Eerst verhindert de schok hem de waarheid onder ogen te zien. ‘Zijn dier? Zijn lied? Zijn bruidsschat voor de lichtprinses? Ik zal het wel verkeerd verstaan hebben, besloot hij.’ Als hij er niet langer omheen kan, vreest hij dat de harmonie verstoord wordt als hij ingrijpt. Hij brengt het zelfs niet ter sprake. Met lege handen reist hij terug. ’Lichtprinses, fluisterde hij. Een schip wordt terug naar huis geblazen met een prins aan boord. (...) Zijn hart behoort je toe. Het leek zo eenvoudig... Hij zou al bodemloos gelukkig zijn als hij aandachtig kon kijken naar wat je doet, hoe je het doet; waarom je het doet. (...) In zijn overmoed dacht hij dat het geluk bereikbaar was, waarachtig, heel even dacht hij dat. Maar alles loopt uiteindelijk zoals het lopen moet: helemaal verkeerd.’ (89) Wel! Hier scheiden zich onze wegen dan weer! zegt Mikazuki opgewekt. De volgende dag drijft de prins tussen de waterlelies in zijn slotgracht. Vader, zegt Mikazuki, wees blij dat ik niet met die sukkel getrouwd ben! Hoofdstuk 5 De Gele Prins Van het zaad van waluwkruid of zwaluwkruid wordt in dertig dagen tijd een diepzwarte thee getrokken die bitterder is dan alsem en die een bijzondere uitwerking heeft: ‘De smaak voert de drinker terug naar zijn vroegste jeugd. Hij voelt zich vrolijk en monter, vrij van zorg en verdriet en onvoorwaardelijk geliefd. Al hetgeen hem onringt is fris en nieuw als bij de eerste kennismaking. Schuld en schaamte zijn hem vreemd. Hij hervindt de kunst om openlijk liefde en afkeer te betonen aan wie hij wil.’ (100) De tuinen van Perzische kaliefs zijn de enige groeiplaats, maar bij uitzondering schijnt het wel eens te worden aangetroffen in een zwaluwnest. Als het tenminste bestaat, want het naslagwerk is oud en ook de tuinman heeft nooit iemand ontmoet die het gevonden heeft. Weliswaar heeft zijn landgoed een van de grootste zwaluwkolonies van het rijk, maarde zaluwen staan niet toe dat hun nesten worden doorzocht. Steeds als de hofhouding de ladders opklimt landen ze op hun nesten en als de mannen afdalen, vliegen ze krijsend weg. Op een nacht gaat de prins zelf. Rondtastend vindt hij een veer. Per ongeluk valt de lantaarn uit zijn hand en de ladder vat vlam. De tuinman redt zijn leven. De prins is niet blij: nu staat hij bij de tuinman in het krijt. Dat schept een band en hij wil geen band, met niemand, het monster verbiedt het. Het monster of de octopus is naam die de prins geeft aan zijn eigen onverzadigbare behoefte aan rust en ruimte, een behoefte die voortdurend botst met zijn verlangen naar warmte en nabijheid. Hij verbeeldt zich dat het monster langzaam bezit van hem neemt. ’Op een dag zal ik alleen nog maar dat beest zien en niks anders. De rest zal te ver weg zijn en dan zit ik opgesloten.’ Op een herfstige dag klimt de oude tuinman uit bezorgdheid om de prins naar de dakspanten. De wind trekt aan zijn jasje, hij verliest zijn evenwicht en valt. De prins vindt hem dood onder de ladder met een takje waluwkruid in zijn hand. Hij trekt de kruidenthee, laat hem dertig dagen trekken en drinkt hem op. ’Hij begon sneller te lopen en toen te rennen, zijn armen gespreid. De koude lucht stroomde door zijn longen, werd daar opgewarmd en stroomde weer naar buiten. Zijn adem maakte doorzichtige pluimpjes in de kou. Ik warm de dag op, dacht hij. Kijk de Gele Prins eens als een idioot in het rond draven! Hij warmt de dag op!’ (110) Hij zet een nieuwe pot thee en verheugt zich op de komst van ‘De Vrouw Die Was Zoals Hij’. Als ze komt heeft hij al een kopje thee gedronken. Hij valt op zijn knieën en kust spontaan haar laarsjes. ‘U houdt ook van mij, maar u weet het nog niet.’ Dat deze vrouw niet erg beantwoordt aan zijn verlangen dat ze zijn evenbeeld is, deert hem op dat moment weinig. ‘Eikenhout, vond ze. Helemaal niet harsachtig. Eerder een beetje zoet. Dennenbossen, zei de prins. Fris en harsachtig. In de verste verte niet, zei de prinses. Eik en wilde roos. De zee..’. De prinses drinkt de thee en valt in slaap. Haar zachte snurken wekt de Gele Prins uit zijn waluwroes. Hij beseft dat Mikazuki het produkt van zijn eigen verbeelding en verlangens is geweest en hij voelt zich eenzamer dan ooit. ’Lang nadat ze achter de haag was verdwenen stond hij haar nog na te kijken, verlangend naar iets dat niet meer bestond en dat misschien wel nooit had bestaan. Als altijd fluisterde de wind in de bamboe, het ritselde en ruiste en het leek de arme prins alsof de wind dwars door zijn lichaam waaide, alsof hij een zeef was, koud en zonder inhoud, niets dan gaten.’ (118) Hij steekt de bamboevelden over naar de bergen en verdwijnt uit het zicht. Hoofdstuk 6 De Blauwe Prins Op het gebied van de afstand is er in het keizerrijk niets zeker als je niet eerst weet om welke el, welke voet of wat voor meter het gaat. Een voet in plaats A is soms wel tien centimeter groter dan in plaats B. De el van de ene stoffenverkoper is die van de andere niet, en er waren zes mijlen in omloop. Een beroemde sterrenkundige heeft ooit de afstand van de haven naar het centrum van Lindl opgemeten. Dit is de enige bekende afstand; bergen en meren staan de landmeting teveel in de weg. Op warme zomeravonden flaneren de bewoners van Lindl langs 'De Afstand' onder de kastanjes. Toen de bamboesnijder hem het zicht toewees had de blauwe prins meteen geweten dat dit was, waarmee hij Mikazuki's hart wilde veroveren: ‘Afstand, afstand, afstand! Een mooier geschenk kon hij zich niet voorstellen.’(124) Hij droomt ervan alle afstanden in kaart te brengen en haar zijn 'Carta Geobaldus' plechtig te overhandigen. Bij gebrek aan een goed idee doet hij 'De Afstand' van de beroemde sterrenkundige over. Tot zijn vreugde blijkt diens meting niet nauwkeurig te zijn: ‘Prachtig! (...) Een kleine invstering, twee weken van mijn leven om een fout recht te zetten die honderd jaar heeft voortgewoekerd in de hoofden en de boeken van dit keizerrijk. (...) Voortaan weet iedereen dat die twee kilometer van Ludens 2,010 kilometer langs de buitenband meet, en 2,008 kilometer langs de binnenband.’ Het succesje biedt de prins entree tot tot de Koninklijke Academie voor Navorsing. Met genoegen laat hij zich de roem en bewondering welgevallen. Als hem ter ore komt dat ene professor Trolp veelbelovende resultaten boekt bij het oplossen van het Probleem van de Afstand, beseft hij dat hij in zijn ijdelheid veel tijd verloren heeft. Hij zoekt contact met Trolp, maar die onloopt hem. Nu trekt de prins zich terug in de afzondering van zijn werkplaats en begint aan de bouw van een uit schroot en oud ijzer samengesteld koetsje met twee manden eronder. De voorste is gevuld met keien. Bij elke omwenteling van het wiel tilt een scheprad één steen uit de voorste mand en laat hem vallen in de achterste. De prins meet de omtrek van de wagenwielen. Nu hoeft hij alleen maar het aantal stenen te tellen dat in de achterste mand is gevallen, om precies te weten hoeveel meter hij heeft afgelegd. De veer die hij in een roestige kruiwagen vindt, steekt hij op de huif. Eindelijk is de koets klaar. Met een gevoel van triomf rijdt hij ermee de werkplaats uit. Het werkt, roept hij verbaasd. Hij sluit zijn ogen en ziet de Prinselijke Telwagen door zonnig landschap rijden. Zijn arm ligt om Mikazuki's schouders en onder de koets klotsen de stenen van de ene mand in de andere. Hij verbeeldt zich dat zij schrandere vragen stelt, die hij uitvoerig beantwoordt. ‘Van haar mag ik dag en nacht doorvertellen, haar honger naar kennis is onverzadigbaar. Genoeg lieve! lach ik. Morgen is er weer een dag!’ Dromend rijdt hij door het land, stenen tellend en afstanden noterend op zijn kaart noterend. Het werk vlot goed en de prins is secuur. Op de laatste dag noopt een kleine aanrijding met de Rode Prins (H3) hem een deel van de meting over te doen, en ook verliest hij de veer voor de deur van de boekhandel, maar dan zit het werk er toch echt op. ’Geobald! zou de keizer zeggen. Wilt u naar voren komen? Bewonderend keek zij naar hem op. Hij had haar natuurlijk de Carta Geobaldus als eerste overhandigd en haar de ontroering beschreven die hij voelde als hij hem uitrolde. Lieve, had zij gezegd, dit is precies maar dan ook precies wat ik er zelf ook bij voel! Dat je het zó kunt beschrijven. Je maakt me onuitsprekelijk gelukkig.’ Mikazuki verwacht de Blauwe Prins, als ene professor Klimvoet zich aandient. De professor meldt dat zijn collega Trolp een geniale ontdekking heeft gedaan, die de uitvinder wereldberoemd zal maken: ‘De kern is deze: met behulp van de driehoeksmeting zijn afstanden te meten over alle mogelijke aardse obstakels heen. Bergen en meren, bossen en zeeën - niets staat een nauwkeurige meting meer in de weg. Zelfs is het mogelijk de omtrek van de aarde te meten!’ De Blauwe Prins arriveert de volgende dag al vroeg bij Mikazuki. Hij voelt zich zeldzaam sterk en machtig als hij haar de landkaart overhandigt. Volgens afspraak beschrijft hij haar het gevoel dat zijn geschenk verondersteld wordt op te roepen: ‘...dat er ergens, op een geheime plaats, een lange rij regels bestaat die de wanorde waarin wij rondstruikelen tot in de puntjs beschrijft. Zo, dat je bij toverslag ziet dat het geen wanorde is maar volmaakte regelmaat tot in het kleinste detail. Ik voel daarbij... ontroering en - ja, misschien - ook een soort van eh - geluk.’ (142) Zwijgend schuift ze hemde Carta Trolpus toe. Rechts onderaan staat wat de Blauwe Prins niet was gelukt: 'schaal 1:1000'. Uw geschenk is niet nieuw, zegt Mikazuki. De kranten hebben erover geschreven. Hebt u dat niet gezien? De volgende dag knoopt zich in zijn werkplaats op aan een touw van één meter. De Academie betreurt het verlies van een man wiens bijdrage aan de wetenshap van onmetelijk belang is geweest. Zo'n bekwame, hardwerkende man, zegt de bamboesnijder als hij het bericht in de krant leest. Je moeder en ik hadden nog wel zo gehoopt.. Hoofdstuk 7 De Paarse Prins De paarse Prins heeft besloten dat hij onderhand genoeg geld heeft vergaard, en dat hij zijn leven voortaan in dienst wil stellen van de medemens. Op een goeie dag begint hij aan ‘DE INDEX VAN HET MENSELIJK GELUK, over wat het leven gelukkig maakt’ Niemand die het leest, neemt hij zich voor, zal zich ooit nog ongelukkig hoeven voelen. Om te beginnen inventariseert hij het geluk van de zintuigen ('de mens is immers eerst en vooral een zoogdier, het hogere is van secundair belang en komt bij de meesten zelfs nooit aan de oppervlakte'). Voor elk zintuig heeft hij meerdere pagina's nodig, en met tachtig bladzijden is het hoofdstuk voor het oog het langst. Met klem adviseert hij de lezer zich zoveel mogelijk toe te leggen op de zintuiglijke vorm van geluk, want zintuiglijk geluk, schrijft hij, is onvervreemdbaar geluk. Zelfvoldaan leest hij zijn woorden over. ‘Dat valt nou zomaar uit mijn pen, dacht hij. Zo helder is het. Zo mooi. Ik ben een groot denker.’ Hij vervolgt met Geestelijk Geluk. Onder de L schrijft hij: ’Hoed u voor de liefde met alle kracht die in u is.’ Vlijtig legt de prins uit hoe een mens gelukkig kan worden en blijven, als de postbode hem een uitnodiging voor Mikazuki's feest brengt. Van feesten houdt hij niet en de verhalen die over de schoonheid van deze vrouw de ronde doen, zullen wel overdreven zijn. Op de avond van het feest bedenkt hij zich. Hij gaat erheen, danst met Mikazuki en wordt tot zijn ergernis net zo hopeloos verliefd als alle anderen. Het werk aan de Index ligt stil, het geluk van toekomstige generaties laat hem koud. Uit alle macht probeert hij haar uit zijn gedachten te zetten. Fanatiek stort hij zich op titels als 'Zestig oefeningen in geduld', 'Wilsbeheersing in twaalf dagen', en 'Reinheid van gedachten in woord en daad.' Soms wordt hij overvallen door twijfel: ’Wat was het leven anders, dacht hij op zulke momenten, dan een langgerekt aards begeren? Moet de beteugeling van aardse begeerten, waar wij alleen met bovenaardse inspanning in slagen, niet bewaard blijven voor als ik in mijn urn zit? Zodat er dan nog wat te doe over is?’ Ten slotte besluit hij niet langer tegen de stroom in te roeien..De dobbelsteen van de bamboesnijder wijst hem de geur toe. Teleurgesteld gaat hij terug naar huis, maar dan hoort hij tot zijn verrassing dat er al vier prinsen zijn afgevallen. ‘De geur! dacht hij. Zoveel sterker, zoveel dierlijker krachten oproepend dan beeld en geluid. Zo zinnelijk, zo wellustig, zo heimelijk verleidend! De peilers van het geheugen. Geuren, die het leven mooi en verschrikkelijk maken, en bovendien ook voedzaam. Die tot in de diepste spelonken van onze emoties reiken. Opwekkend, opwindend, beangstigend, bemoedigend.’ (157) In een antiquariaat duikt hij een merkwaardig boekje op. ‘De eend... de boekhandelaar trok zijn hand weg, de kaft was verbleekt en effen groen, zonder afbeelding of belettering. ...staat voor de vrouw. De vrouw die verschrikkelijk, huiveringwekkend anders is dan de man. Maar daar gaat dit boekje niet over. Het gaat over de platonische liefde. Hier aan het begin, waar zij elkaar voor het eerst ontmoeten - uit die passage stijgt onmiskenbaar de geur op van en troebele, met kroos gevulde sloot waar warm de zon op schijnt. Oordeelt u zelf (...)’ De prins, die belangstelling had geveinsd, leest en snuift. Absoluut! zegt hij verrast. Ik hoor de kikkers erbij kwaken! Als hij in de andere geuren de opgebloeide, respectievelijk de voorbije, geconsumeerde liefde ontdekt, weet de prins dat hij iets bijzonders in handen heeft. Was er een mooier onderwerp denkbaar om je toekomstige bruid mee te bekoren dan een filosofisch meesterwerk, doortrokken van de geuren der liefde in al haar stadia? Hij gooit het geld op de toonbank en rent naar huis, pakt het boekje in een vel zilver, steekt er de blauwe veer doorheen die uit het boek dwarrelt en haast zich naar Mikazuki. Onderweg waait de veer weg. Mikazuki neemt het geschenk in ontvangst en laat de prins de inhoud beschrijven. Hij wacht met spanning. Het blijft lang stil; hij houdt het voor ontroering. ’Ik hoop niet dat u beledig, zei Mikazuki, opstaand. Ik begrijp natuurlijk best dat dit een verhaal over de liefde is. Maar wat de geur betreft zitten wij toch op een ander spoor vrees ik. Het is goed getroffen, daar niet van. Ik ken geen teksten die zo'n levendige geursensatie oproepen. De auteur verstaat zijn vak. Maar zijn geuren voeren u naar hoger sferen, mij naar de wei en de keuken.’ Bedroefd gaat de prins terug naar huis. Vroeg in de ochtend haalt hij de Index van het Menselijk Geluk, over wat het leven gelukkig maakt, en gaat ermee onder de kastanjeboom zitten. Dat er zoveel dingen waren die hem gelukkig hadden gemaakt, hij moest er wel een heel bijzonder talent voor hebben gehad. Wat bleef ervan over, als puntje bij paaltje kwam? Zintuiglijk geluk is onvervreemdbaar geluk, las hij. Niemand die het zou lezen zou ooit nog ongelukkig hoeven te zijn, hij wist het nog goed. ’Wat een onbezonnenheid. Zo dwaas... Zo afzichtelijk hoogmoedig... Er is geen troost voor het afgewezen hart’. Vel voor vel voert hij aan de wind, die ze in de struiken hangt. Bij de L breekt er een flauwe glimlach door op zijn gezicht. Tenminste één ding van zijn standaardwerk was overeind gebleven. ’Hoed u voor de liefde met alle kracht die in u is.’ Een kastanje valt op zijn hoofd, eerst schrikt hij en dan moet hij lachen. Harder en harder. Sinds die dag gaat de prins er steeds vreemder uitzien, zijn haar raakt verward en zijn purperen jas zit vol vlekken. Op een dag ziet de bamboesnijder hem in de stad lopen, zonder sokken en met een wijnfles in de hand, schreeuwend: ‘Hoed u voor de liefde!’ Nu hebben we ze alle vijf gehad, denkt de bamboesnijder somber. Mijn dochter zal alleen achterblijven. Hoofdstuk 8 Keizer Chitosé Zo nauwgezet en betrouwbaar als hij in zijn werk is, zo losbandig en trouweloos is keizer Chitosé in zijn relatie tot vrouwen. Vele mooie en lieftallige dames bevolken zijn leven maar het is de vraag of de keizer ooit genoeg door een vrouw werd geboeid om werkelijk van haar te houden. De hofhouding verwondert zich bij zoveel escapades over het uitblijven van een opvolger. Op een dag komen de keizer de bijzondere schoonheid van de dochter van de bamboesnijder ter ore, en de merkwaardige eisen die zij aan haar vrijers stelt. Hij stuurt zijn hofdame op onderzoek uit, maar Mikazuki weigert haar te ontvangen. Nu ontbiedt Chitosé de oude bamboesnijder en beveelt hem zijn dochter naar het hof te sturen. Mikazuki weigert. Haar afwijzing prikkelt hem. Vastbesloten tenminste een glimp van het meisje op te vangen, stelt hij de bamboesnijder een onverwacht bezoekje voor. Bevreesd dat zijn dochter anders gestraft zal worden, stemt de bamboesnijder toe. Op de bewuste dag loopt de keizer het huis van de bamboesnijder binnenen ziet daar een jonge vrouw die zo mooi is dat ze licht lijkt uit te stralen. Ze vlucht een kamer binnen maar hij grijpt haar bij een mouw en trekt haar tegen zich aan. Met haar arm voor haar gezicht rukt Mikazuki zich los en draait de kamerdeur achter zich op slot. Hoewel hij haar gezicht niet heeft gezien, kan de keizer het gevoel van vertrouwdheid dat hem beving toen hij haar vasthield niet uit zijn gedachten zetten. Hij piekert over zaken die hem vroeger koud lieten, en op een goeie dag stuurt hij minister Forel naar twee hofdames om antwoord te krijgen op een paar 'eenvoudige vragen'. Namelijk, wat is liefde, wat is trouw, en hoe hangen ze samen? Beide dames zijn afgewezen minnaressen van de keizer. Forel heeft zijn hart verloren aan juffrouw Si, die zich echter heeft begraven in een gelukkig verleden met de keizer: ‘Liefde is een lamp, we moeten hem brandend houden. (...) En ik denk ook: echte liefde is onbaatzuchtig en onbaatzuchtige liefde verlangt geen trouw, anders zou ze niet onbaatzuchtig zijn.’ Uit de mond van juffrouw Mi tekent hij op: ’Er is maar één vorm van liefde. Eigenliefde. Hoe ik over trouw denk, volgt daar vanzelf uit. (...) Het leven is te kort voor vermijdbare sleur, alles moet in een jaar of zeventig, tachtig gebeurd zijn, vaak nog sneller. (...) En nu wilt u mij wel excuseren. Prins Tsjitsji komt me halen. Hij vindt mij de leukste vrouw die hij kent.’ Weerbarstige materie, zegt Forel. De keizer neemt zijn toevlucht tot de vraagbak van zijn voorvaderen; hij raadpleegt het Boek der Veranderingen en probeert wijs te worden uit de cryptische antwoorden op zijn vragen over de liefde in het algemeen en voor Mikazuki in het bijzonder. Eerst lukt het niet, maar na een poosje brengen de woorden over onbaatzuchtigheid van juffrouw Si licht in de raadselachtige tekst. ’Liefde zal mij samenbrengen met de dochter van de bamboesnijder, maar alleen als ik erin slaag elke vorm van egoïsme uit te bannen.’ Opnieuw rijdt Chitosé onaangekondigd naar het huis van de bamboesnijder. Hij gaat Mikazuki's kamer binnen, laat zich voorzichtig op haar bed zakken en kruipt onder de klamboe tegen haar aan. Het lijkt wel of de keizer in mijn bed ligt, zegt Mikazuki zonder zich om te draaien. Dat zou best kunnen, zegt de keizer voorzichtig. Mikazuki vraagt wat de keizer daar doet. De keizer antwoordt: wat zij ook doet, ze luistert naar de wind in de bamboe. Dat geeft haar een vredig gevoel, zegt hij. ‘Zo, zo. En de keizer, wat voelt de keizer? Het geeft de keizer ook een vredig gevoel - heel vredig.’ 's Nachts wordt hij wakker met haar arm om zijn middel en de maan op de muur. Vroeg in de ochtend draaft de keizer door de velden. Hij komt er een blauw-groene vogel tegen, die beweert dat de keizer een wens heeft gedaan. Welnee, ik heb niks te wensen over, antwoordt de keizer. Dank zij mij, zegt de vogel. Ik heb hem al vervuld voordat je hem uitsprak. Omdat je mijn leven hebt gered in de Lindlse bergen! Dat weet keizer Chitosé niet meer, en hij vraagt zich af hoe het dier een wens kan vervullen die hij zelf niet eens kent. Als antwoord zingt de vogel een lied over het toeval (198). Als hij gevlogen is, vindt de keizer een blauwe veer. De hofhouding vraagt zich af wat de keizer in zijn schild voert. Twee lakeien hebben hem hardop horen lachen, en ook heeft hij zijn belangstelling voor lieftallige dames verloren. Alleen de bode weet dat de keizer iedere avond een briefje bevestigt aan een attractief takje, en dat in het geheim naar het huis van de bamboesnijder laat brengen. Als Chitosé in één zo'n gedichtje, inplaats van een seizoensindruk, onder woorden brengt wat hij voor Mikazuki voelt, schrijft ze kwaad: ’Dit is geen gedicht. Het is een gemoedstoestand. Zulke dingen wil ik niet lezen. Het is niet objectief!’ Een half jaar valt hun briefwisseling stil. Dan krijgt de keizer een kort briefje: ‘Is het over?’ Nog één keer gaat hij onaangekondigd naar haar huis. Trouw met mij, vraagt hij. Ze duwt hem met kracht van zich af. Chitosé neemt zich voor zijn liefde voor Mikazuki niet te laten vergiftigen door gekwetste trots. Gehoor gevend aan de opdracht van het Boek der Veranderingen zet hij zijn wensen en verlangens opzij. Hij onderneemt geen poging meer om haar te zien, en hoewel hij haar blijft schrijven, houdt hij zijn diepere gevoelens voor zichzelf. Mikazuki antwoordt hem trouw en niet zonder genegenheid. Ze wisselen gedichtjes en welgevormde takken uit, zintuiglijke indrukken, recepten tegen constipatie en een veer. Zo vrolijken ze op afstand elkaars leven op en beiden zijn tevreden. Drie jaar verstrijken. Hoofdstuk 9 Een jas van veren Op een nacht ziet de bamboesnijder zijn dochter laat buiten zitten met een triest gezicht. Hij sluipt de tuin in en vraagt wat er is. Mikazuki zegt dat soldaten van de maan haar bij de eerstvolgende volle maan zullen meenemen. Het oude echtpaar is troosteloos. De bamboesnijder vraagt de keizer of hij versterking naar zijn huis wil sturen. De keizer laat alle verloven intrekken. Op de dag van de volle maan brengt hij een troepenmacht van twaalfduizend man op de been. Als hij zijn zwaard omgordt en naar de deur loopt, blijkt die op slot te zitten. Op zijn geroep en gebonk blijft het stil. Met de kapitein van de keizerlijke garde aan het hoofd trekt het leger op naar het huis van de bamboesnijder. Rond middernacht wordt het huis plotseling beschenen door een fel wit licht. Mannen op blauwe vogels cirkelen boven het dak. Soldaten van de keizer schieten hun pijlen af, maar hoog in de lucht buigen ze af en dwarrelen ze naar beneden. Verblind door het felle licht vluchten de soldaten het veld in. De vogels strijken neer op het dak. De aanvoerder van het maanleger geeft Mikazuki een flesje levenssap, dat ze in de hand van de kapitein van de garde moffelt, samen met haar afscheidsbrief (214) aan de keizer. Iemand gooit een jas van veren over haar schouders. Met een uitdrukkingsloos gezicht klimt ze op de rug van een vogel. De vogels vliegen weg en het licht dooft uit. De kaptein van de garde onstluit de kamer van de keizer, overhandigt Mikazuki's brief en het levenssap en biedt zijn ontslag aan. Ik handelde eigenmachtig, verklaart hij, in het belang van het keizerrijk. De keizer luistert verdrietig naar zijn verslag. Als de kapitein vertrokken is draait hij de deur op slot. Na een week komt hij naar buiten, maar hij lacht niet meer. Begin november ziet de bamboesnijder twaalf bloeiende halmen op zijn veld. Hij bergt zijn zwaard weg en buigt her en der planten naar beneden. Overal in de oksels vindt hij bloeiende halmen. In het hele keizerrijk komt de bamboe in bloei. Ratten eten de zaden, ze planten zich snel voort en storten zich op andere gewassen. Door voedsel naar het getroffen gebied te brengen en een beloning uit te loven voor elke afgehakte staart, probeert de keizer een hongersnood te bezweren. Hij biedt de bamboesnijder en zijn vrouw onderkomen in het paleis aan, maar ze willen hun vertrouwde omgeving niet verlaten. Als ze korte tijd later sterven, en de ramp is bezworen, wordt de keizer overvallen door verdriet om Mikazuki. Op de top van de hoogste berg laat hij het flesje levenssap in brand steken, samen met een kort briefje (218). ‘Waarom zou een keizer wiens hart een leeg huis is, eeuwig willen leven?’ Het vuur dooft niet meer uit. Zijn artsen schrijven medicijnen voor om zijn hart te verlichten, maar hij stuurt ze weg. Inplaats daarvan schrijft hij elke avond een paar woorden... ’ ...over de vrouw die hij liefhad, die geschenken voor haar zintuigen had verlangd omdat ze koud bleef onder roem en macht, en die de harten van zoveel prinsen had gebroken omdat ze van de ene kant wilde samenvallen en van de andere kant onafhankelijk blijven, onaangeraakt, vrij. Zijn liefde doofde niet uit en zijn hart bleef kwetsbaar, maar hij lachte niet meer.’ Dan legt de keizer zijn pen neer; zijn verhaal is uit. Epiloog: Nog een keer komt Mikazuki terug naar de aarde. Ze laat zich op het bed van de slapende keizer zakken en druppelt een traan in zijn ogen om zijn herinnering aan haar uit te wissen. Op het kussen blijft een veer achter die de keizer 's ochtends in de band van zijn hoed steekt. Sindsdien herinnert keizer Chitosé zich de Lichtprinses van de Soepele Bamboe niet meer. Alleen wordt hij soms onverklaarbaar droevig als de maan vol aan de hemel staat. Hij trouwt en krijgt een zoon, die hij door verdorde velden draagt terwijl hij hem een lang verhaal vertelt dat hij heel vroeger heeft verzonnen om een groot verdriet te overwinnen. Waar was je bedroefd over? vraagt het jongetje. Maar de keizer herinnert zich alleen nog het verhaal. 4. Motto: Als het verken droomt, is 't van draf (Vlaams spreekwoord) Ieder droomt zijn eigen droom, opgesloten in de beperktheid van zijn eigen wezen 5. Illustraties: Twaalf linosnedes door de auteur (zie link naar absolutearts) 6. Vertelperspectief: 2 vertelinstanties vanuit hetzelfde gezichtspunt (‘alwetend’ de personen van buitenaf en van binnenuit beschreven). De eerste verteller laat het verhaal uit de pen van de keizer komen. De keizer schrijft in de derde persoon over zichzelf en heeft hetzelfde vertelperspectief. De enige perspectiefwisseling is aan het eind, als de verteller beschrijft wat er 'na het verhaal' met de keizer gebeurt. Eigenlijk schrijft de keizer dus het hele boek met uitzondering van begin en eind. 7. Invalshoek voor de personages: De personen zijn bundeltjes samenhangende, soms karikaturaal aangezette eigenschappen, die geen ontwikkeling doormaken. Door de eigenschappen die ze eenmaal hebben roepen ze de gebeurtenissen min of meer over zich af. De prinsen mislukken niet door invloeden van buitenaf maar door een of andere uitgesproken karaktertrek. (De rode door zijn roekeloze onstuimigheid, de groene door zijn slappe zachtheid, de gele door zijn op hol geslagen fantasie, de blauwe door zijn monomane koppigheid en de paarse door zijn onthechtheid.) De keizer 'slaagt' door opofferingsgezindheid. 8. Samenhang van de personen: De prinsen en de keizer belichten zes kanten van één karakter en zes aspecten van de liefde. De prinsen verbeelden de zintuigen en de keizer het hoofd en hart. Citaten: ‘Aan de overkant lagen het zomerpaleis van de keizer en vijf kleinere paleizen (...) die eenvoudig werden genoemd naar de kleur van hun stoffering - rood, groen, blauw, geel en paars. Ook deze behoorden toe aan keizer Chitosé. In elk ervan leefde hij een bepaalde kant van zijn persoonlijkheid uit. Het blauwe (..) om in afzondering te lezen en te werken. Het rode voor feesten en romantische ontmoetingen.’ (13) Het zomerpaleis heeft evenveel kamers als er dagen in het jaar zijn en de vijf kleine paleizen hebben elk 73 kamers. (vijf delen die samen één geheel vormen). ‘Ik ben de keizer en alle prinsen.’ (178) ‘Omdat je mijn leven hebt gered in de Lindlse bergen’ (vogel tegen keizer, over een voorval met de Rode Prins 197) ‘Het was nog een hele toer om je die veel telkens terug te bezorgen. Ik geloof dat je hem wel vijf keer bent kwijtgeraakt’ (vogel tegen de keizer, 197). 9. Motieven: -liefde: voor alle personen draait het leven om de liefde. De laatste linosnede is een rebus met de boodschap ‘Uiteindelijk draait alles om liefde, geloof het of niet’. De keizer stuurt hem aan Mikazuki (p 200). De plaatsing voorbij het slot van de tekst maakt er een soort motto van. -Afwijzing: liefde blijft doorgaans onbeantwoord - alle hoofdpersonen ondergaan, al dan niet door eigen tekort, afwijzing door een geliefd persoon. Ook de belangrijkste bijfiguren ondergaan dit lot. Mi en Si zijn afgewezen door de keizer; Forel door juffrouw Si. De reacties lopen uiteen. De rode prins hervat zijn vrolijke leven; de groene springt in zijn slotgracht; de gele verdwijnt in de bergen, de blauwe knoopt zich op en de paarse wordt gek. Juffrouw Mi is beledigd, juffrouw Si begraaft zich in het verleden, Forel is opstandig en de keizer aanvaardend. Een kleine 'overwinning' wordt gevonden in aanvaarding; een grote in vergetelheid. -Determinisme: gebeurtenissen komen voort uit een onverbrekelijke keten van oorzaak en gevolg, niet uit toeval en vrije wil. Citaten: ‘ ...elke gebeurtenis zal hij door draad van blinde schikgodinnen verweven weten met wat eraan voorafging. Voor jou bestaat het, want voor jou verbergt de oorzaak zich, maar ik - ik ken geen toeval’ (lied van de vogel 197-198) ‘Geluk is iets... men heeft er talent voor of niet. Geluk, ongeluk, goedheid, slechtheid - allemaal talent. Een heel vrolijke, aanvaardende zienswijze, die recht doet aan de rijke verscheidenheid van menselijke eigenschappen. En die de mensen neemt zoals ze zijn. Dat noemt u vrolijk! zei de prins ontzet. Goedheid vindt u geen verdienste! Schuld bestaat niet! Waarom zou iemand zich nog moeite geven voor wat dan ook? Dat zei ik toch al, zei de oude man smakkend. Omdat zijn bloed en zijn opvoeding hem ertoe drijven.’ (41) -Vluchtigheid: Aan het slot herinnert de hoofdpersoon zich zijn grote liefde niet meer (220). ‘Als u passend doordrongen zou zijn van uw eigen sterfelijkheid, Unagi, dan zou u ook haast hebben. In een oogwenk kan alles veranderen, definitief, onherroepelijk, ten goede of ten kwade. Gelooft u mij, ik weet waar ik het over heb.’ ( Rode Prins, 50) -Veertje: Magisch element, komt en gaat onverwacht , symboliseert het gelukkige 'toeval'. -Bamboe: Metafoor voor eeuwige jeugd en trouw. In haar afscheidsbrief aan de keizer vervangt Mikazuki haar gevoelens voor de keizer door de eigenschappen van bamboe: ‘De wind bewoog zijn blad, maar het viel niet af. Storm bewoog zijn stengels, maar ze braken niet. Warmte en kou hadden geen vat op hem; zomer en winter bleef hij groen. Niets bedroeft me zozeer als dit afscheid van jou.’ (214) 10. Betekenis van de namen: Fusion-allegaartje van oosters en westers. Mikazuki: ‘nieuwe maan’ (Jap.), omdat ze zo klein is als ze haar vinden. Chitosé (Jap.: ‘duizend jaar’) verwijst naar de Japanse keizer en naar de Japanse wortels van het verhaal. 11. links: http://www.cwi.nl/~paulv/Pauline.van.de.Ven.html/bamboesnijder.html (bevat voorleesfragment en links naar illustraties en achtergrond van de tekst) http://www.cwi.nl/~paulv/Pauline.van.de.Ven.html (auteurspagina) http://www.absolutearts.com/portfolios/p/pauline (porfeteuille grafisch werk) |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |