Jaar van eerste druk: 1991
Mottos:
Het eerste motto,
Er aber, in seiner
gewöhnlichen Art, hüllte
sich in Geheimnisse,
indem er mich met grossen
Augen anblickte und mir
die Worte wiederholte:
die Mütter! Mütter!
's klingt so wunderlich!-
Het tweede motto,
Zoek mij terwijl ik er ben. Leer mij kennen, omdat ik er ben. Ik ben er immers. En toch is zeker dat ik er niet ben.
Verwachtingen en eerste reactie
Dit boek is me (voor de verandering) door niemand aangeraden. Ik ben gewoon naar de schoolbieb gegaan en heb een boek uitgezocht dat me wel aansprak. Ik had dus nog nooit van het boek gehoord voordat ik het zag liggen.
Ik las achterop het boek de flaptekst en ik zag dat het over een concentratiekamp van de japanners ging. Ik vind dat soort boeken wel interessant omdat het over het leven van mensen in het verleden gaat en wat er allemaal vroeger gebeurde.
Ik verwachtte dus van het boek dat het een goede beschrijving zou geven van hoe het leven vroeger in zo’n jappenkamp was. Ik hoopte ook dat er wat verteld zou worden over de toestand toen verder in de wereld en waarom het kamp is opgericht.
Ik zag later dat de schrijver over zichzelf schrijft en dat hij echt in een jappenkamp heeft gezeten. Ik vind het boek daardoor gelijk een stuk interessanter.
Samenvatting en analyse
Samenvatting
De hoofdpersoon heet Jeroen Brouwers. Hij krijgt per telefoon bericht dat zijn moeder is overleden. Alle bijzonderheden laat hij zich in detail beschrijven, maar hij gaat niet naar haar toe. De laatste jaren heeft hij haar niet meer bezocht. Zijn moeder belde soms wel, maar zei dan als ze zijn naam hoorde 'ik ben verkeerd verbonden'. Het beste dat ze hem heeft gegeven is lezen, maar het boekje waaruit ze hem dat geleerd heeft, Daantje gaat op reis door L. Roggeveen, kan hij nergens meer vinden.
De hoofdpersoon lijdt aan plotselinge aanvallen, waarbij hij halfkrankzinnig van angst wordt. De 'angst- en emotiedempers' die hij er tegen slikt, maken hem rustig en onverschillig, denken wordt onmogelijk en er treedt een vervreemding op van zichzelf. Zijn gezicht lijkt in klodders van hem af te druipen en in de spiegel herkent zij zichzelf niet meer. Jaren geleden heeft hij Liza ontmoet, is met haar naar bed geweest, maar heeft haar na enige dagen weer verlaten. In gedachten verbindt hij Liza met zijn moeder. 'Ik voel niets en ik wil niets voelen.'
Van zijn derde tot zijn vijfde, drie jaar lang, heeft hij met zijn grootmoeder, moeder en zus in het Jappenkamp Tjideng gezeten. Het was een vrouwenkamp, maar ook voor jongetjes beneden de tien. Hij zal geen kampgeschiedenis kunnen schrijven, daarvoor was hij nog te jong. Zijn gegevens heeft hij voor een deel van horen zeggen en uit een opstel van D.M.G. Koch. De ellende is voor hem pas later, realiteit geworden. Destijds heeft hij, 'egoïstische levenslustige kleuter', helemaal niet geleden. Zo heeft hij geen slechte herinnering aan de psychologische foltering die erin bestond dat van tijd tot tijd alle jongetjes afscheid van hun moeder moesten nemen omdat ze werden opgehaald met onbekende bestemming, waarna ze soms dagenlang wegbleven.
Voor hem wordt afscheid pas traumatisch na de oorlog, als zijn moeder hem achterlaat in een pensionaat. Dat voelt hij als verraad. Bij de afscheidszoen valt de voile van zijn moeder voor zijn lippen. '-Dit "voorval" is tekenend voor de rest van mijn leven: wij kussen elkaar door een traliewerk van spinneweb. Het traliewerk tussen mij en het verraderlijke vrouwendom is nooit meer opgetrokken.-'
Op de avond dat zijn moeder stierf keek hij op de tv naar een Japanse versie van Macbeth. Als aan het eind Macbeth onthoofd wordt vergelijkt hij dat in drie Haiku's met de ook onthoofde Kenitji Sone, de kampcommandant van Tjideng. Daarna verwijdert hij met een vijl de eelt van zijn voeten, maar raakt het eeltvijlsel niet kwijt. In een droom is hij een kikker die door een kus bevrijd zou kunnen worden. Hij verslindt Liza, in een gedaante van een libel.
Sterven was in het kamp 'dood-gewoon', bijvoorbeeld de dood van zijn vriendinnetje Nettie Stenvert - 'ik voelde niets'. Vliegen hebben voor hem met de dood te maken. Je moet ze verjagen en doden om te voorkomen dat ze op iemand blijven zitten zodat die sterft. Hij was bedreven in het dood drukken van vliegen en voelde daarbij 'een prikkeling in mijn scrotum en kneep er mijn billen krampachtig bij tegen elkaar'.
Hij heeft geschaterd als vrouwen door de Jap mishandeld werden. 'Mijn "kamp-syndroom" bestaat uit de wroeging die ik heden heb, om de alles begerig in zich opnemende kleuter die ik ben geweest.' Zijn moeder heeft eens voor straf een nacht lang naakt in het licht van schijnwerpers moeten staan, met mitrailleurs op zich gericht. Als hij veel later op een feestje in een roes schiet op een schijf van een naakte vrouw, valt er na afloop opeens 'een waas van bezonken rood' voor zijn ogen. Hij verwacht dat zijn overleden moeder hem zal opbellen, en met de stem van Liza zal zeggen 'Ik hou van je. Kom je naar me toe?' Hij herinnert zich vooral de urenlange kampappèls in de brandende zon. Hij leerde toen als vanzelfsprekend aanvaarden dat vrouwen moeten worden gefolterd en gestraft. Het ergst was als Sone kwam en er in hurksprongen 'gekikkerd' moest worden tot bij sommigen de ontlasting naar buiten kwam, samen met 'losgeschoten organen', in bloed en blubber. Hij heeft een associatie met de walging die hij voelde bij de 'duurzame beschadiging van de schoonheid' toen zijn dochtertij met een keizersnede ter wereld kwam.
Hij gaat niet naar de crematie van zijn moeder. Wel laat hij zich het verloop van de plechtigheid van minuut tot minuut nauwkeurig beschrijven. Zelf rijdt hij die middag rond en denkt onder meer aan Liza. Hij loopt in een mistig bos en voelt in zijn hoofd die zelfde mist. De bomen lijken uit zichzelf om hem heen te hollen, de decor stukken zijn in beweging gekomen. Het kamp moesten de vrouwen eens grote kuilen graven, naar bleek om daar voedselzendingen van het Rode Kruis in te gooien, waarna alles vernietigd werd. Zijn moeder blijkt eten in haar kleren te hebben gesmokkeld, maar ze wordt gesnapt en door Sone persoonlijk in het kruis getrapt, tot bloedens toe. 'Geboekstaafd is: "Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden".' En hij denkt 'nu wil ik een ander want deze is kapot', zoals later, bij de geboorte van zijn dochtertje denkt: 'nu wil ik een andere vrouw.'
Na de tijd waarop de crematie geweest is rijdt hij naar huis en 'ik ben aan mijn werktafel gaan zitten om zogenaamd onaangeraakt, onaangedaan, onverstoord, het werk aan mijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur, dat ik onder handen had, te hervatten'. Hij krijgt weer een angstaanval en ziet zijn gezicht in de mist in vloeibaarheid ontbinden.
Analyse
Thema
De moeder van de ik-persoon is overleden en hij overziet haar leven en de merkwaardige rol die hijzelf in dit leven heeft gespeeld.
Perspectief en verteller
Het verhaal is in de ik-vorm geschreven. De schrijver (Jeroen Brouwers) zelf is de ik-persoon.
Hoofdpersoon en ontwikkeling
De hoofdpersoon, Jeroen Brouwers is schrijver van beroep. Hij is voor de tweede keer getrouwd. De eerste twee jaren van zijn leven brengt hij onbezorgd door temidden van zijn broers en zusjes. Na de Japanse inval in Nederlands-Indië wordt hij met zijn grootmoeder, moeder en zusje ondergebracht in Jappenkamp Tjideng. Daar ontwikkelt hij zijn afkeer van vrouwen en leert hij zijn gevoelens te onderdrukken.
Titelverklaring
De titel is bezonken rood, met bezonken wordt bedoeld dat de jongen gewend is geraakt aan al het geweld, waardoor hij het verschil tussen wat wel en niet kan niet goed kan onderscheiden. Het rood is van de zon, al het bloed en de rode stip op de Japanse vlag.
De verwerkingsopdracht:
Ik heb hierbij gekozen voor 36 onder E : de auteur.
Gevonden:
Bibliografische gegevens
Jeroen Brouwers is op 30 april 1940 geboren te Batavia, de hoofdstad van de toenmalige Nederlandse kolonie Oost-Indië (thans Djakarta, Indonesië). Zijn vader, Jacques Brouwers, was boekhouder bij een architectenbureau in Batavia, zijn moeder Henriëtte van Maarsen, was de dochter van de componist, violist en dirigent Leo van Maaren. Door de Japanse bezetting werd Jeroen gescheiden van zijn vader en samen met zijn moeder en zus opgesloten in het Tjideng-kamp (1943-1945). Na de oorlog volgde de hereniging en in 1948 de repatriëring. Als tienjarige kwam Jeroen terecht in een internaat te Zeist, St. Josef van de Fraters van Utrecht. Zijn middelbare studies begon hij in het jongenspensionaat Sint-Maria ter Engelen te Bleijerheide, maar hij voltooide zijn opleiding niet. Van 1959 tot 1961 vulde hij zijn militaire dienst bij de Marine Inlichtingendienst, waarna hij als journalist aan de kost kwam. Eerst werkte hij anderhalf jaar bij De Gelderlander, daarna even lang bij Romance (het latere Avenue). In 1964 trouwde hij en werd hij secretaris van uitgeefster Angèle Manteau. Met zijn vrouw en twee zonen ging hij in Brussel wonen. Hoewel hij opklom tot redacteur en tenslotte tot hoofdredacteur, vond hij het herschrijfwerk waarmee hij belast werd beschamend. Bovendien kwam hij herhaaldelijk in conflict met Angèle Manteau en met de nieuwe directeur Julien Weverbergh. In 1976 nam hij ontslag en schreef hij een verbitterd afscheid ('J. Weverbergh en ergher',opgenomen in Mijn Vlaamse jaren). Zijn huwelijk liep spaak. Hij vestigde zich in een afgelegen hoeve in de buurtschap Exel (bij Laren, Gelderland) en werd voltijds schrijver. Uit zijn tweede huwelijk werd in juli een dochter, Anne, geboren, maar later zou ook deze verbintenis mislukken. In 1991 vestigde Brouwers zich op een woonboot in Uitgeest. Sedert augustus 1993 woont hij in het Belgisch-Limburgse Zutendaal, vlak over de grens bij Maastricht.
Brouwers debuteerde in het najaar van 1960 met het verhaal 'De ring', dat verscheen in het tijdschrift Kentering en dat later uitgebreid en herwerkt werd tot 'Dode vrucht'. Verder publiceerde hij verhalen, essays en polemieken in Komma, Soma, Tirade, De Revisor, Maatstaf, Nieuw Wereldtijdschrift, Bzzlletin en De Vlaamse Gids. Hij werkte mee aan De Volkskrant, NRC Handelsblad en De Morgen. Ook in Vrij Nederland, De Tijd en Haagse Post verschenen bijdragen van zijn hand. Brouwers vertaalde werken van Robert Walser, Kurt Tucholsky en G.A. Bürger. 'Ik heb ze vertaald uit geldnood', schrijft hij aan Koos Hageraats. In 1967 ontving Brouwers de Vijverbergprijs voor Joris Ockeloen en het wachten. In 1980 ontving hij de Multatuliprijs voor Het verzonkene, in 1981 de Dr. Wijnaendts Franckenprijs voor Kladboek, in 1989 de F. Bordewijkprijs voor De zondvloed, en in 1993 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
Conclusie:
Ok, autobiografischer kan het volges mij niet worden… de schrijver schrijft eigenlijk gewoon een verhaal over zichzelf. Je ziet daarom duidelijke overeenkomsten tussen het boek en wat de schrijver heeft beleefd in zijn leven.
De schrijver is zelf de hoofdpesoon in zijn boek. Hij heeft zelf in het echt ook met zijn moeder en zus opgesloten in het Tjideng kamp in Japan, net als in het boek. Ook de verbittering door het kamp die beschreven wordt in het boek voelt hij echt.
Hij vond van alles nog het ergste dat zijn moeder hem naar een internaat had gestuurd. In de tekst kan je inderdaad terugvinden dat hij naar een internaat is gestuurd: “Als tienjarige kwam Jeroen terecht in een internaat te Zeist, St. Josef van de Fraters van Utrecht.” Dit heeft hij dus ook echt zelf meegemaakt.
Het is duidelijk dat Jeroen Brouwers in dit boek beschrijft hoe hij zich gevoeld heeft tijdens en na de tijd in het Jappenkamp.
Eindoordeel en evaluatie:
Het boek is erg droevig, maar daardoor ook wel weer mooi. Dit boek was indrukwekkender dan de meeste andere boeken die ik heb gelezen.
Het is vooral indrukwekkend omdat de schrijver over zichzelf schrijft en hij de meeste gebeurtenissen in het boek zelf heeft beleefd. Hij is namelijk geboren in Jakarta, wat vroeger Batavia heette. Hij is echt gescheiden van zijn vader, samen met zijn moeder en zus opgesloten in het Tjideng kamp.
Het verhaal is erg gruwelijk en ik ben benieuwd of het echt zo is gegaan in Tjideng. Achterin het boek staat dat sommige mensen zeggen dat het boek een goede beschrijving geeft van wat er in het kamp gebeurde en anderen zeggen dat Jeroen Brouwers het erger heeft gemaakt om het boek op te sieren.
Ik vind het in ieder geval erg realistisch dat hij als kleuter niet snapt wat er allemaal om hem heen gebeurt en dat hij later pas begint te snappen hoe erg het nou eigenlijk was.
Er kwamen af en toe wel woorden in het boek voor die ik niet kende maar dat was verder geen probleem voor het begrijpen van het verhaal.
Ik heb dit boek met plezier gelezen, omdat ik het best interessant vond te lezen over hoe de schrijver zich gevoeld heeft en wat hij allemaal beleefd heeft in het kamp.
Boeken over vroeger vind ik vaak wel interessant omdat er weinig in verzonnen wordt en mensen die tijden echt hebben meegemaakt. Daarom vond ik dit boek erg mooi om te lezen.
Het is niet bepaald een boek waar je vrolijk van wordt, er gebeuren allerlei vervelende dingen in het boek en het is nog grotendeels waargebeurd ook. Ik denk dat ik volgende keer een wat vrolijker boek uitzoek, ik heb voorlopig genoeg oorlogsboeken gelezen. Maar het boek blijft natuurlijk mooi om te lezen.
Ik vind het mooi dat je op een gegeven moment gaat meeleven met de hoofdpersoon. Je gaat nadenken over hoe het geweest zou zijn in zo’n kamp en hoe hij zich gevoeld moet hebben. Al krijgt de hoofdpersoon er pas later echt last van. Dan komen de herinneringen boven en snapt hij hoe erg het eigenlijk was. |