![]() |
Boekverslag : Onbekend - Beatrijs
De taal ervan is Nederlands en het aantal woorden bedraagt 1599 woorden. |
Bibliografie Vertaald Middelnederlands, Eerste druk: ±1375 Derde Druk: 1988 Taal & Teken, Leeuwarden Samenvatting De onbekende dichter van de legende van de non Beatrijs vertelt in het begin van zijn gedicht, dat hij de stof daarvan ontleend heeft aan een verhaal van een zekere broeder Gijsbrecht en dat hij het op schrift zal stellen uit eerbied voor Maria, al zal hij met deze zware arbeid weinig verdienen. Beatrijs is deugdzaam, knap en vlijtig. Zij luidt de kerktijden, verzorgt de kaarsen en de kerkelijke ornamenten en zij wekt de kloosterlingen. Maar zij kent de liefde en als de duivel die aanwakkert, kan geen mens daaraan weerstaan. Onder zijn invloed schrijft Beatrijs een brief aan haar geliefde, die zij sinds jaar twaalfde jaar kent. Als deze jongeling bij het klooster gekomen is, spreken zij af, dat zij samen in de wereld het geluk zullen beproeven. Beatrijs zal acht dagen onder de egelantier op hem wachten. Op een vastgestelde avond doet Beatrijs voor het laatst de ronde en bekent daarna in een gebed tot God, dat zij tevergeefs getracht heeft haar begeerte naar liefde te bedwingen. Vervolgens gaat zij naar het Maria-beeld, waarvoor zij haar kloostereed aflegt en de sleutels ophangt, zó dat iedereen ze daddelijk zal opmerken. Buiten staat de jongeling te wachten met kledingstukken en sieraden, die hij voor haar in de stad gekocht heeft. Hij is verrukt, wanneer ze haar goed blijken te staan. Hij neemt haar voor zich op het paard en heimelijk verlaten zij de plek van samenkomst. Spoedig voelt Beatrijs zich schuldig en onzeker, maar haar geliefde wijst elke aarzeling af en zweert haar eeuwige trouw. Hij heeft zoveel geld, dat zij minstens zeven jaren zonder zorgen zullen kunnen leven. Hoewel enigszins gerustgesteld, wijst Beatrijs toch verontwaardigd het voorstel van de jonge man af, buiten in het bos het spel der liefde te spelen. In de stad waar zij komen, wonen zij zeven jaren zorgeloos; Beatrijs krijgt twee kinderen. Na die zeven jaren ontstaat er echter een verwijdering tussen man en vrouw: het geld is op en alle bezittingen zijn ingeruild. Voor de man is dit een reden om het huis te verlaten en Beatrijs met de twee kinderen aan hun lot over te laten. Zij is niet tot werken in staat en daarom kiest zij het zondige leven om aldus haar kinderen te onderhouden. Zij blijft echter dagelijks tot Maria bidden om uitkomst. Trekkend van stad tot stad komt zij wederom na zeven jaren in de buurt van het oude klooster. In het gesprek met een weduwe, bij wie ze blijft overnacht-een, vraagt Beatrijs hoe het is met de kosteres die veertien jaar geleden het klooster ontvluchtte. Verontwaardigd antwoordt de vrouw, dat er geen betere non is dan de kosteres, daarmee inderdaad doelend op Beatrijs. 's Nachts hoort zij een stem die haar beveelt naar het klooster terug te keren. Eerst meent Beatrijs, dat de duivel haar weer wil misleiden, maar wanneer in drie opeenvolgende nachten hetzelfde bevel wordt gegeven, begrijpt zij, dat zij op Maria mag vertrouwen en zij gaat. In het klooster vindt zij alles terug, zoals zij het veertien jaar gelden heeft achtergelaten; geen van de kloosterlingen heeft haar gemist, want Maria heeft gedurende die tijd haar taak waargenomen. In feite is het verhaal hier afgelopen; de kleine tweehonderd verzen die nog volgen, zijn dan ook wel door sommigen geleerden aan een andere dichter dan die van het voorafgaande gedeelte - achthonderdvierenzestig verzen - toegeschreven, mede op grond van het feit dat het slot sterket theologisch gekleurd is. Allereerst vernemen wij, hoe het met de kinderen van Beatrijs afloopt: zij worden door de weduwe verzorgd op advies van de abdis van het klooster, die de vergoeding op zich neemt. Beatrijs zelf leeft in berouw. Zij weet dan ook niet wat zij doen zal, wanneer de abt zijn jaarlijks bezoek aan het klooster brengt. In het gebed ziet zij een in het wit geklede jongeling voorbijgaan, die in zijn arm een kind draagt waarvan zij meent, dat het dood is. De jongeling echter gooit een appel omhoog en vangt die weer op, een spel waarmee hij het kind tracht te vermaken. Op een vraag van Beatrijs geeft hij toe, dat het kind dood is en niets hoort noch ziet. Op eendere wijze weet God niets van Beatrijs' bidden en vasten, omdat zij haar zonden nog niet heeft opgebiecht. Dit visioen doet haar besluiten naar de abt te gaan. Deze verleent haar absolutie en zegt haar, dat hij het wonder overal zal vertellen, maar zó, dat niemand weten zal, dat Beatrijs de non is die in zonden heeft geleefd. Haar beide kinderen zal hij verder verzorgen. HET ORIGINEEL (Uit: De door mij gelezen derde druk) "De auteur van de Beatrijs-legende is waarschijnlijk een ons onbekende Vlaming. Het verhaal is aan ons overgeleverd in een handschrift van ±1374 (in fascimilé uitgegeven door A.L. Verhofstede, Antwerpen 1947. De verzamelcodex waar het deel van uitmaakt, is aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Aangenomen mag worden dat dit overgeleverde handschrift een afschrift is van een ouder origineel. De precieze datering van dit origineel is niet te geven. Het lijkt aanvaardbaar te stellen dat de oorspronkelijke versie van onze Beatrijs onfeveer een eeuw ouder zou kunnen zijn dan het aan ons overgeleverde handschrift." PERSONAGES Centraal in deze legende staat Beatrijs (haar naam wordt overigens slechts eenmaal genoemd). De andere optredende figuren - de minnaar, de weduwe, de abt - dienen vooral om de handeling vorm te geven. THEMATIEK Voor wie de inhoud van Beatrijs goed bestudeerd heeft, zal het niet moeilijk zijn op te merken, dat deze Maria-legende op een tweedelig thema is gebouwd, n.l. op een aards bestaan: een kloosterzuster geeft aan haar wereldse liefde gehoor, vlucht, leeft veertien jaar in de wereld en keert dan naar het klooster terug, en op een bovenaards gebeuren: het ingrijpen van de hemel in de figuur van Maria, die Beatrijs' dienst in het klooster waarneemt, waardoor haar afwezigheid niet wordt opgemerkt. Beatrijs wordt door dit ingrijpen van de Maria voor geestelijke onder-gang behoed en ten slotte uit haar zondig leven gered. Het opvallende is nu, dat deze beide elementen volkomen harmoniëren. Hierdoor is een volmaakte legende ontstaan, die door de eeuwen heen velen tot bewerking heeft geïnspireerd. Motieven Drie vormen van liefde spelen een rol in haar leven. De zinnelijke liefde, die haar het klooster doet verlaten en haar tot zonde brengt. De moederliefde, die haar - uit edele beweegredenen - tot een nieuwe zonde leidt. En haar liefde tot God en Maria, die de zonde opheft. Ontrouw (van de mensen), trouw (van God en Maria), berouw, Gods genaade en - vooral - de wonderbaarlijke ontferming van Maria zijn de voornaaamste motieven van dit verhaal. ACHTERGRONDEN De Mariaverering bestaat al vanaf de vierde eeuw, maar vindt haar hoogtepunt in de twaalfde en dertiende eeuw. In de volledige katholieke middeleeuwse maatschappij ontstaat - zeker bij de leek - een behoeft aan concretisering van het geloof. De grote kathedralen, de muurschil-deringen, de (Maria-)beelden, de liturgische en kerkelijke toneelspelen, de tot de verbeelding sprekende apocriefe boeken maken het gellof - anders dan de abstacte mystiek - tastbaar. Christus staat als opperste rechter ver boven de mensen, Maria (die Hem de borst gaf) is als moeder menselijk en daardoor bereikbaar. Haar rol wordt die van bemiddelares tussen God en de mensen. Wie zou ontvankelijker zijn voor menselijk leed dan een moeder en wie zou meer van God gedaan kunnen krijgen dan Zijn moeder? Maria wordt het toevluchtsoord voor de mens in nood, het symbool van de barmhartigheid. Al het goede wordt op haar geprojecteerd. De middeleeuwse Maria-literatuur is zeer uitgebreid. Maria0mirakelen werden in kloosters voorgelzen (legenda = wat gelezen moet worden), priesteeer gebruikten ze als exempelen (= stichtelijke voorbeelden) bij de preek. De Beatrijs-legende moet gezien worden tegen deze achtergrond. Het eigenlijke verhaal - de non die op drift raakt, maar door Maria weer in veilige haven geloodst wordt - komt in vele, onderling verschillende, versies voor in de Westeuropese literatuur. Hoewel ons verhaal veel overeenkomsten vertoont met het Latijnse prozaverhaal van Caesarius van Heisterbach uit 1237 (de latere versie van Beatrijs Custode van dezelfde Cisterciënser prior), mag niet zonder meer worden aangenomen dat deze tekst voor de schrijver van Beatrijs de - of zelfs een - bron is geweest. Over de oorspronkelijkheid van het slot van de Beatrijs-legende (vers 865 en volgende) bestaan twijfels. De versregels 855 t/m 864 lijken een afsluiting te vormen. Een tweede dichter zou dan het verhaal uitgebreid hebben om de lezer verder te informeren over het lot van de kinderen en om de biecht te bena-drukken. Zekerheid hierover bestaat er niet. Zekerheid is er evenmin over het auteurschap. De naam van Diederic van Assenede, de schrijver van Floris ende Blacefloer, wordt in dit verband wel genoemd, maar veel bewijs is voor deze veronderstelling niet geleverd. EIGEN MENING "De Beatrijslegende wordt algemeen beschouwd als het hoogtepunt van onze middeleeuwse geestelijke vertelkunst. Het zuivere, vaak poëtische taalgebruik, de bekwame verteltechniek met haar doordachte afwisseling van vlotte dialoigen, rake karakteristieken en beeldende beschrijvingen, maar zeker ook de treffende weergave van menselijke zieleroerselen maken deze Maria-legende tot een literair kunstwerk van internationaal niveau." (Uit: De door mij gelezen derde druk) Ik vond het ook een mooi boekje. Alleen vond ik al dat geleuter over God en Maria een beetje irritant. Je krijgt wel een goed beeld van de preutsheid van de mensen uit die tijd (in ieder geval van de preutsheid van de schrijver). Zo wordt bijvoorbeeld gezegd dat het zo enorm duivels is dat ze met de man, van wie ze al twaalf jaar houdt, gaat samenwonen. Dat is in onze tijd heel normaal. Maar het is een (waarschijnlijk ook dankzij de vertaling) makkelijk boekje en je hebt het dan ook zo uit. |
Andere boeken van deze auteur: |
Home - Contact - Over - ZoekBoekverslag op uw site - Onze Boekverslagen - Boekverslag toevoegen |